Tervuren

Tekst van Tervuren (https://id.erfgoed.net/themas/13612)

Tervuren is de hoofdgemeente van de gelijknamige fusiegemeente en wordt vooral gekarakteriseerd door een residentieel en groen imago. De verstedelijkte woonkern zit als het ware geprangd tussen twee groene oases, het Zoniënwoud in het zuidwesten en de Warande in het noordoosten. Zowat 30 procent van de gemeente wordt ingenomen door groen en maakt van Tervuren een van de groenste gemeenten in de rand rond Brussel.

Historische inleiding

Archeologische vondsten uit het neolithicum en de Romeinse periode getuigen van het oude verleden van Tervuren; de eerste bewoners vestigden zich op de hoogten en op de samenvloeiing van de inmiddels dichtgeslibde Maalbeek en de Voer.

Tervuren, in oorsprong 'Fura', dankt zijn benaming aan de ligging aan de Voer, een zijriviertje van de Dijle, dat ontspringt in de zoom van het Zoniënwoud. De naam duikt voor het eerst op in een werk van circa 743-750 over het leven van de Luikse bisschop Sint-Hubertus die evangeliseerde in de Voervallei, een villa bezat in Tervuren en daar in 727 zou gestorven zijn. Van oudsher en dit tot vandaag is de verering van Sint-Hubertus een belangrijke schakel in de geschiedenis van Tervuren.

In oude manuscripten en 18de-eeuwse akten komt de benaming 'Fura Ducum' (= van de hertog) voor als verwijzing naar de woonplaats van de hertog. Naderhand werd het voorzetsel 'ter' bijgevoegd in de betekenis van 'dorp ter Voer (Vure)' en ontwikkelde de benaming zich tot Tervuren.

In de vroege middeleeuwen lag de parochiekerk van Tervuren op de Kapelle, vandaag het grosso modo rechthoekige bouwblok, omgeven door de Kapellestraat, de Oud Gasthuisstraat en de Tabakbergstraat; deze kerk was toegewijd aan Sint-Jan de Doper en ontstond vermoedelijk als villakerk in de eerste helft van de 8de eeuw.

Kort voor 1213 vestigde Hendrik I, hertog van Brabant, zich in Tervuren, mogelijk in een al bestaande burcht op de landtong, gevormd door de samenvloeiing van de Maelbeek en de Voer; de residentie die voornamelijk dienst deed als jachtslot, zou geleidelijk uitgroeien tot een mooi kasteel, dat doorheen de hele geschiedenis en ontwikkeling van Tervuren een belangrijke rol zou blijven spelen. In dezelfde periode richtte de hertog in de nabijheid van zijn kasteel een nieuwe kerk op die werd toegewijd aan Sint-Jan Evangelist; de bediening ervan schonk hij in 1227 aan de Abdij van Park in Heverlee, die vanaf 1230 reguliere kanunniken naar Tervuren zond.

Tervuren groeide uit tot een geliefde hertogelijke verblijfplaats, vooral in de zomer en bij grote jachtpartijen; in de onmiddellijke omgeving lag een kleine woonkern die geleidelijk zou uitgroeien tot centrum nadat Hendrik I omstreeks 1220 aan Tervuren de vrijheidskeure schonk; deze schenking werd gevolgd door een grote bloeiperiode in de 14de eeuw; ten gevolge hiervan voltrok zich in die periode ook de verschuiving van op de Kapelle naar het nieuwe centrum rondom de kerk met de markt, de halle, het korenhuis en het vleeshuis en dichter bij het kasteel. De kerk toegewijd aan Sint-Jan de Doper werd verlaagd tot kapel en moest de titel van moederkerk afstaan aan de jongere kerk toegewijd aan Sint-Jan Evangelist in het dorpscentrum. Dit centrum was voor het grootste deel omgeven door natuurlijke waterlopen, de Voer in het noorden en de Maelbeek in het zuiden, samenlopend in het oosten. Er waren vier toegangspoorten, de Leuvensepoort (Vlonderse Hoek), de Brusselpoort (Brusselsesteenweg, ter hoogte van de Vestenstraat), de IJssenepoort (begin Jezus Eiklaan) en de Hoelaerpoort (tussen Bergestraat en Wolvenweg).

Het beheer van de hertogelijke goederen werd toevertrouwd aan zogenaamde burggraven. De oudst gekende burggraven van Tervuren waren de Melijns die ook de leiding hadden over de oude heerlijkheid Duisburg en haar afhankelijkheden. Aanvankelijk verbleven de burggraven in het hertogelijk kasteel. Vanaf de 14de eeuw hadden ze een eigen woonst met bijhorende hoeve en landerijen in de 'Langhestraat', de huidige Brusselsesteenweg. De eigenlijke woonst of 'manoir' wordt doorgaans geïdentificeerd als het Hoog Huys. De bijhorende hoeve wordt hier recht tegenover gesitueerd, de plaats van het huidige 'Hof van Melijn'. Hoeve en woning bleven tot het begin van de 16de eeuw deel uitmaken van de bezittingen van de burggraven.

Met de komst van Albrecht en Isabella in de periode 1599-1633 eeuw werd het kasteel op de landtong verfraaid als buitenverblijf. In 1616-1617 bouwde architect Cobergher de Sint-Hubertuskapel en in het Zoniënwoud werd in 1626-1627 een kapucijnenklooster opgericht, waarvan tot vandaag nog keldergewelven en funderingen bleven bewaard.

In de 18de eeuw, ten tijde van landvoogd Karel van Lotharingen (1744-1780), werd het kasteel verbouwd als zomerresidentie; de Warande kreeg een grondige facelift en het oorspronkelijke dambordpatroon werd gewijzigd in een stervormige aanleg, waarbij de diverse lanen samenkwamen in de 'Zevenster'; op Hoogvorst werd het 'château Charles' gebouwd dat te bereiken was via een rechte weg vanaf de huidige Tervurenlaan. Ook het zogenaamde Hoefijzer, later in gebruik als Panquinkazerne, dateert uit deze periode. Hier werden paarden en koetsen ondergebracht en in de twee hoekpaviljoenen woonden de voornaamste bedienden.

In 1782 werd het hertogelijk kasteel gesloopt in opdracht van keizer Jozef II; ook het Château Charles verdween onder de sloophamer, enkel het Hoefijzer en de Sint-Hubertuskapel bleven gevrijwaard.

Als dank voor geleverde prestaties tijdens de Slag bij Waterloo werd het domein in Tervuren geschonken aan Prins Willem-Frederik van Oranje, zoon van de koning der Verenigde Nederlanden. Hij liet de Steenweg naar Leuven omleggen en bouwde op het Lokkaertveld, op de noordwestelijke rand van de Warande een classicistisch paviljoen voor hem en zijn gezin, dat echter in 1879 door brand werd vernield en niet werd heropgebouwd.

Na de Belgische Onafhankelijkheid werd dit paviljoen samen met de hele Warande eigendom van de Belgische staat. Krachtens de wet van 22 maart 1853 onder Leopold I mocht de oudste zoon en troonopvolger Leopold II beschikken over het geheel. Onder invloed van zijn enorme bouwwoede onderging Tervuren een grondige transformatie. Tijdens de Wereldtentoonstelling van 1897 in Brussel wilde Koning Leopold II de vrijstaat Congo verheerlijken; als plaats werd hiervoor Tervuren gekozen en om de bezoekers naar de koloniale expo te brengen werd in 1895 de prestigieuze Tervurenlaan aangelegd als rechtstreekse verbinding met de hoofdstad; in de Warande werden er tijdens de Wereldtentoonstelling Congolese dorpen geconstrueerd en bevolkt met Congolezen. Op de ruïnes van het in 1879 afgebrande paviljoen liet hij het Koloniënpaleis bouwen als tentoonstellingsruimte. Wegens de beperkte capaciteit werd in 1905 gestart met de bouw van een nieuw Koloniaal Museum, nu gekend als Koninklijk Museum voor Midden-Afrika. In de periode 1902-1920 liet hij in het Zoniënwoud ook een Geografisch Arboretum aanleggen met een oppervlakte van ongeveer 100 ha en 460 boomsoorten uit de gematigde streken van het noordelijk halfrond. Het arboretum, ontworpen door Charles Bommer, conservator van de nationale plantentuin van Brussel, strekt zich uit in het westelijk gedeelte van het Kapucijnenbos, dat op zijn beurt werd aangeplant in de periode 1875-1880 en genoemd werd naar het kapucijnenklooster dat hier werd opgericht in 1626-1627 ten tijde van Albrecht en Isabella. Het werd echter afgeschaft in 1796 tijdens de Franse Revolutie, gevolgd door afbraak van de gebouwen.

In dezelfde periode ontdekten de gegoede families die de hoofdstad wilden ontvluchten, de groene charme van Tervuren, overigens tot dan vooral een landbouwgemeente; al op het einde van de 19de eeuw ontstond in de driehoek gevormd door de Tervurenlaan, Albertlaan en Hertogenweg een residentiële wijk waar diverse villa’s en cottages werden gebouwd, die qua uitzicht reminiscenties vertonen aan de Engelse landelijke architectuur. De Tervurenlaan zorgde voor een goede verbinding van en naar de hoofdstad. In 1882 was trouwens ook het laatste stuk van de spoorlijn van Brussel-Leopoldwijk naar Tervuren in gebruik genomen; de lijn kwam Tervuren binnen vanuit Wezembeek-Oppem en had haar eindpunt in de huidige Albertlaan, ongeveer ter hoogte van de aansluiting op de Tervurenlaan. Nadat het laatste stuk van de lijn (anderhalve kilometer) in 1897 naar de terreinen van de Koloniale Tentoonstelling aan de Leuvensesteenweg werd verlegd, raakte het oorspronkelijke tracé in onbruik; in 1915 werd op de oude spoorwegbedding de Albertlaan aangelegd. Aan de Leuvensesteenweg werd toen een nieuw station gebouwd in neo-Vlaamserenaissance-stijl naar plannen van architect Franz Seulen, die ook het station van Schaarbeek ontwierp. Na de opheffing van de lijn in 1958 werd het station gesloopt.

De bouwactiviteiten werden evenwel voortgezet in de 20ste eeuw en Tervuren zou zich geleidelijk ontwikkelen tot woongemeente ten behoeve van de Brusselse agglomeratie met toename van winkels, hotels en horecazaken in het centrum en de ontwikkeling van nieuwe woonwijken buiten het centrum.

Huidig uitzicht

Vandaag bestaat Tervuren uit een verstedelijkte woonkern rondom de Markt met ten noordoosten de dominante inplanting van de Warande, het meer dan 200 ha grote park, waarin Leopold II diverse gebouwen liet optrekken ter verheerlijking van zijn Afrikaans project. Ten zuidwesten strekt zich het Zoniënwoud uit, een beukenbos dat in de 18de eeuw werd aangelegd vanuit economische motieven. Vandaag vormt het een aantrekkelijke groene oase voor bezoekers uit de verre omgeving.

De oudste bebouwing bevindt zich in het centrum rond de Markt, de Paardenmarktstraat en langs de belangrijkste uitvalsweg, met name de Brusselsesteenweg. Ten noordoosten van de Markt ligt de Vlonderse Hoek met het nieuwe gemeentehuis. Op het einde van de 19de eeuw liet Leopold II op deze plaats een moestuin inclusief fruittuin en serres aanleggen door landschapsarchitect Florent Claes; hiervan resten enkel een deel van de omheiningsmuur en hekpijlers aan de Kastanjedreef.

Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw zou de bebouwing verder uitdijen en dit vooral in westelijke richting. De meeste hier gelegen straten worden dan ook gekenmerkt door een eenvoudige basisbebouwing vanaf de tweede helft van de 19de eeuw, doorlopend naar de 20ste eeuw; zo vertoont de Gaystraat een vrij homogene lintbebouwing van gecementeerde of beschilderde lijstgevels terwijl de Olmenstraat hoofdzakelijk gekarakteriseerd wordt door eengezinswoningen vanaf het interbellum met een aantal beletagewoningen uit het derde kwart van de 20ste eeuw; een aantal panden zijn gesigneerd door plaatselijke architecten: nummer 7 en 30 (1954, L. Cammaerts), nummers 3, 5 en 13 (J. Desees).

De wijk die ten westen aansluit bij de centrumbebouwing, de zogenaamde Ravensteinwijk op de gelijknamige kouter, bestaat uit sociale woningen vanaf het derde kwart van de 20ste eeuw, gebouwd in opdracht van de bouwmaatschappij Elk zijn Huis; de kouter strekte zich uit tussen het Zoniënwoud, de Brusselsesteenweg en de Jezus Eiklaan en bestond oorspronkelijk uit akkers en weilanden. Vandaag is een groot deel van de kouter ingenomen door de Koninklijke Golf Club van België. Later werd de wijk in diverse fases uitgebreid; zo werd onder meer in 1975 een vergunning verleend voor het bouwen van 50 woningen in de Hubertilaan.

De indrukwekkende Tervurenlaan vormt de rechtlijnige noordwestelijke begrenzing van het centrum en is als zichtas op het Koloniënpaleis een sterk beeldbepalend gegeven in Tervuren samen met de Warande en het Zoniënwoud.

Het gebied ten noorden van de Tervurenlaan, meer bepaald de driehoek gevormd door de Tervurenlaan, Albertlaan en Hertogenweg wordt nog steeds ingenomen door een residentiële wijk waar diverse villa’s en cottages werden gebouwd in het begin van de 20ste eeuw.

De latere woonuitbreidingen situeren zich in de zones ten zuidoosten en ten zuidwesten van het centrum waar verkavelingen uit de tweede helft van de 20ste eeuw met vrijstaande eengezinswoningen het algemene uitzicht bepalen. In de verkaveling met bomennamen ten zuidwesten van het centrum ligt aan de Eikestraat een kapel van 1962 toegewijd aan de Heilige Elisabeth van Hongarije.

  • DAVIDTS J.-E. 1965: Geschiedenis van de Parochie Tervuren en de Sint-Janskerken, Mechelen.
  • DAVIDTS J.-E. 1975: Tervuren in de Brabantse geschiedenis vanaf 1200 tot 1450, Tervuren.
  • MELLAERTS L. 1945: Tervuren door de eeuwen heen, Tervuren.
  • WIJNANTS M. e.a. 2001 (herdruk 2005): Vier wandelingen in Tervuren, Wandelbrochure, Tervuren.
  • www.heemkundetervuren.be/geschiedenis_tervuren (geraadpleegd op 7 januari 2015).

Auteurs:  Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 2015: Tervuren [online], https://id.erfgoed.net/teksten/183395 (geraadpleegd op ).