Bruwaan

Tekst van Hof de Bruwaan (https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/27369)

Algemene situering

De site is gelegen in Bevere, een deelgemeente van Oudenaarde. Ze bevindt zich ver buiten de huidige dorpskern, niet ver van de industriezone “de Bruwaan”.

Archeologische nota

In 966 wordt de nederzetting van Bevere voor het eerst vermeld onder de naam Buerna of Beverna. Dit laatste zou volgens A. Verhoeve eventueel in relatie kunnen gebracht worden met bhebhru (bever) dus beek waar de bevers woonden. De huidige dorpsnaam Bevere verschijnt pas in 1177.

In 1219 verschijnt het toponiem Bedruwaen (Bruwaan) voor het eerst in de historische bronnen: Margareta, vrouwe van Bevere en van de Bruwaan, echtgenote van Willem van Zomergem, heer van Wostine, schenkt een stuk grond weg. In een tekst van 1232 wordt de site zelf vermeld: de zoon van Margareta, Filips van Zomergem, bepaalt dat de zusters van het O. L. V.-gasthuis in ruil voor een schenking een bedrag zouden betalen aan het huis van Bedruan.

Carnoy stelde dat het toponiem Bruwaan teruggaat op de persoonsnaam Bertrude + het Romaanse suffix –ane.

Volgens M. Hoebeke en M. Gysseling echter zou de oorsprong van deze namen te vinden zijn in het Keltische Bebron(n)a of het Oudgermaanse Bibruno. Het zou gaan om een hydroniem dat is afgeleid van het Keltische bebro of het Germaanse bibru (bever). Er zou vervolgens een tweeledige evolutie optreden: een Germaanse waarbij Bebron(n)a evolueert tot de veelvuldig voorkomende plaatsnaam Bevere of Beveren, en een Romaanse tendens van Bebrona over Breuvanne (Bevrona) tot Bruwaan. Prof. Hoebeke spreekt van een tweetalig gebied in Zuidoost-Vlaanderen, waar in de Middeleeuwen het Germaans het op het Romaans gehaald zou hebben. Bruwaan zou dan het gevolg zijn van een Romaanse uitspraak van Bebron(n)a in Germaans taalgebied.

Volgens Dhondt zijn de woorden Beurna en Bedruwaen waternamen. Het dorp Bevere lag volgens deze auteur immers tussen twee lager gelegen gebieden: de Pudemere en de Donk. Het gebied Pudemere, een ‘wastina’ (Eng. wasteland), omvatte weiden rond een moeras en vijver, die in 1453 gedempt werd met de aarde van de middenwal van de vesten van Oudenaarde. De bezitter van de Pudemere, het Hospitaal, stond dit gebied in de 13de eeuw af aan de stad. Hierdoor werd het een ‘gemeijnte’ en een gemeenschappelijke grond van Oudenaarde, de huidige Eindries. Het gebied Donk, 30 hectaren groot, strekte zich langs de Huddegembeek uit. Het bestond uit natte weiden die dienden als ‘meente’, dit wil zeggen als gemeen-schappelijk, publiek weideland voor een groot deel van de inwoners. Het was Olivier III van Aishove, heer van Bevere en Aishove die op het einde van de 13de eeuw het gebruik van de Donk aan de bevolking van Bevere schonk.

Ook anderen, zoals Hasquin, zijn van mening dat het dorp Bevere in oorsprong op een verhevenheid lag tussen twee lagere gebieden en dus niet op haar huidige plaats.

Volgens dezelfde auteur zou de oorspronkelijke Sint-Pieterskerk zich ook op deze verhevenheid hebben bevonden. Op de 18de eeuwse kaart van Ferraris zien we op deze plaats nog een kapel. De parochiekerk van Bevere is tussen de 16de en de 18de eeuw verschillende malen verplaatst geworden. Het is pas vanaf de 19de eeuw (1876) dat ze zich op haar huidige plaats bevindt: op de samenloop van de Deinzestraat en Wortegem-straat.

Er zijn niet voldoende goed geargumenteerde elementen op basis waarvan we met zekerheid kunnen stellen dat de nederzetting Bevere zich eens elders bevond. Dit zou echter wel het ontbreken van de topografische relatie tussen de site en het huidige dorp kunnen verklaren. Indien er inderdaad een verschuiving heeft plaats gevonden tasten we in het duister omtrent de exacte reden hiervoor. Vermoedelijk kan deze in verband gebracht worden met de stad Oudenaarde en haar evolutie.

In dit opzicht kan men deze hypothese als volgt verrechtvaardigen. Er ontwikkelt zich een nederzetting op een droge rug nabij een vruchtbare vallei in de buurt van handelswegen. Wanneer Oudenaarde in belang groeit wil Bevere hiervan mee profiteren en verhuist naar de lager gelegen nattere weidegronden die dichter bij het centrum liggen. In economisch opzicht was dit voor hen interessant daar iedereen die kwam van de richting Kortrijk-Waregem-Kruishoutem de stad Oudenaarde binnenkwam via de Beverepoort.

Verder archiefonderzoek kan ongetwijfeld meer gegevens opleveren in verband met dit dispuut.

Het dorp Bevere is nooit opgenomen geworden binnen de stadsmuren van Oudenaarde en is bijgevolg altijd een ‘voorgeborchte’ gebleven. Juridisch, administratief en kerkelijk hing Bevere af van Oudenaarde, voor leenzaken van Pamele en administratief van het kasselrijbestuur. Deze laatste gebruikte rond 1400 de kerk van Bevere als lokaal voor de controle van de rekeningen van het administratieve gebied tussen de Schelde, Waregem, Nazareth en Avelgem. De parochie Bevere werd gepatroneerd door de Sint-Walburgakerk van Oudenaarde, die recht had op één tiende van haar landbouwproduktie. Binnen de kasselrij van Oudenaarde viel Bevere onder de hoogpointerij van Eine.

Bevere was strategisch zeer belangrijk, als aanvalspositie ten opzicht van Oudenaarde. Wanneer de stad aangevallen werd was Bevere hiervan dan ook het slachtoffer. Zo werd dit dorp herhaaldelijk verwoest, doch telkens weer heropgebouwd (o.a. in 1488, 1579 en 1674). In 1579 en 1682 kwam er zelfs een nieuwe kerk. Tijdens deze periodes van vernieling trokken de inwoners zich tijdelijk binnen de stadsmuren terug.

De heerlijkheden Bevere en Beverwaen (Bruwaan)

De heerlijkheid Bevere kan aangeduid worden met de term ‘vliegende heerlijkheid’. Dit wil zeggen dat ze enkel gronden in leen had en er zelf geen bezat. In dit opzicht verschilt ze van de andere nabijgelegen heerlijkheden. Ze bezat de lagere rechtspraak. In 1729 had Bevere 54 achterlenen, waaronder sommigen ook het statuut droegen van heerlijkheid.

Beverwaen (Buederwaen, Bedruwaen, Bruwaan) was zo’n achterleen van de heerlijkheid Bevere, die tevens het statuut had van heerlijkheid. Het ‘huus’ te Beverwaen was 8, 5 bunder (ca. 12 ha) groot en paalde aan het goed ‘Te Bolanchy’, dat amper 200 meter verderop lag. Dit goed was een achterleen van de heerlijkheid Beverwaen. Het goed Bedruwaen had tevens een aantal bijgebouwen en gronden die zich op het grondgebied van Eine bevonden en niet op dat van Bevere. De grenzen van deze heerlijkheid zijn bijgevolg zeer moeilijk exact te bepalen. In de 17de eeuw strekte ze zich volgens A. Sanderus uit tot ver in Auweghem en omliggende gebieden. De heer van Beverwaen had een baljuw, een prater en nog enkele mannen, die hij ontleende aan de heerlijkheid Bevere, in dienst om zijn heerlijkheid te besturen. Hij bezat alleen de lagere justitie (tol, vond, bastaardgoed, stragiersgoed en boeten).

In de 13de eeuw is het goed Bedruwaen in het bezit van Margareta van Beverwaen. Zij is de oudst bekende eigenaar van deze heerlijkheid. R. Castelain stelt dat algemeen wordt aangenomen dat Margareta erfdame was van de heerlijkheid Bevere. Ook E. Warlop vermeldt een Margareta van Bevere en van Bruwaan. Dit doet veronderstellen dat beide heerlijkheden oorspronkelijk samenhoorden. R. Castelain stelt dan ook dat het mogelijk is dat Bedruwaen aanvankelijk het centrum was van de heerlijkheid Bevere en er pas later een leen van werd.

Margareta huwt met Willem van Zomergem, heer van Wostine. Door haar huwelijk gaat het goed over op haar man, waardoor vanaf dat ogenblik de heerlijkheid Beverwaen in handen komt van het hof ter Wostinen, gelegen op de grens van Aalter, Knesselare en Ursel.

In een charter van 1242 wordt Margareta’s zoon, Filips van Zomergem, vermeld als heer van Bevere.

In de 14de eeuw waren de 3 heerlijkheden Bevere, Aishove (Kruishoutem) en Nokere samengevoegd ten gevolge van huwelijken. In de tweede helft van de 15de eeuw werd de heerlijkheid Aishove verkocht.

Vanaf 1395 komt het goed door erfenis in handen van de familie Cabeliau. Van de 15de tot 18de eeuw was het respectievelijk eigendom van de familie Cnesselare en de familie van der Meere. Tenslotte werd het kasteel in 1859 openbaar verkocht.

De castrale motte

De eerste vermelding van de site vinden we pas in de 13de eeuw (1232). Vermoedelijk was de versterking reeds vroeger aanwezig, daar in een tekst van 1219 het toponiem Bedruwaen reeds wordt vermeld samen met Margareta van Beverwaen en Willem van Zomergem. De nederzetting Bevere wordt reeds in de tweede helft van de 10de eeuw genoemd. Op basis van dit gegeven kan worden vermoed dat er eerst een dorpskern aanwezig was. Indien deze nederzetting inderdaad oorspronkelijk op de zandleemrug was gelegen kan deze als belangrijkste aantrekkingspool hebben gefungeerd voor de inplanting van een adellijke residentie op die plaats, naast factoren als de aanwezigheid van de vallei van de Diepe Beek en de nabijgelegen verkeerswegen.

Het is moeilijk de evolutie van de site in zijn historische context te plaatsen daar hierover weinig bekend is. Doch waarschijnlijk moet deze gekoppeld worden aan de evolutie van de stad Oudenaarde.

De site kende een lange evolutie waarin we drie fasen lijken te kunnen onderscheiden:

  1. De oprichting van een castrale motte.
  2. Een renaissancekasteel dat het volledige opperhof beslaat (we weten niet in hoeverre de tekening van A. Sanderus overeenstemt met de realiteit).
  3. Een relatief klein kasteel, met vierkant grondplan en twee hoekuitsprongen aan noordelijke zijde, gelegen op het opperhof. Verschillende gebouwen op het neerhof volgens eenzelfde schikking als de huidige (op basis van 18de en 19de eeuwse grondplannen van de site).

In 1859 werd het volledige domein verkocht. Het kasteel werd gesloopt tijdens WO I. In 1958 waren de funderingen zeker nog bewaard.

De site is o.a. op volgende iconografische bronnen zichtbaar:

  • 1640: gravure van het kasteel door A. Sanderus. Hij toont de afbeelding van een “kasteel dat prachtig versierd is” in Renaissancestijl, en het hele opperhof beslaat.
  • 1640: kaart van de “casselrye van Audenaerde” met een weergave van het kasteel.
  • 1762: grondplan van de site door een ongekende landmeter.
  • 1784: grondplan van de site door D. Van Huffel.
  • De tekening van beide kaarten is nagenoeg identiek.
  • 1777: kaart van Ferraris. Deze geeft een ander beeld van de site: een rechthoekige wal rond het opperhof in plaats van een afgeronde, een andere schikking van de bijgebouwen die het spiegelbeeld lijkt te zijn van beide andere grondplannen, en het gebouw op het opperhof is rechthoekig in plaats van vierkant.
  • 1830: Primitief Kadaster. Geeft een beeld van de site vóór zijn afbraak een kleine eeuw later.
  • Bij de Popp-kaart vinden we hetzelfde grondplan.
  • De kaarten van 1762 en 1784 zijn vergelijkbaar met het Primitief Kadaster en de Popp-kaart. Alleen op de kaart van Ferraris zien we een andere weergave van de site, wat aan zijn correctheid doet twijfelen.
  • Op onder andere het Primitief kadaster kan men duidelijk zien dat de motte in de percelen is ingesneden. Dit doet vermoeden dat de inplanting van de motte posterieur is aan de percelering en er zich hier reeds bewoning bevond (oud ontgonnen land) vóór de oprichting van de versterking.
  • 1887: stafkaart die de plaats vermeldt als “Château de Browaen”.

Op 6 januari 1999 werden er boringen uitgevoerd door K. De Groote (toen Instituut voor het Archeologisch Patrimonium). Deze situeerden zich ten zuiden van het opperhof, aansluitend bij het neerhof. Er werden drie boringen verricht op het tracé van het gedempt stuk ringgracht ten zuiden van het opperhof. Twee andere boringen concentreerden zich op een ophoging binnen de gracht, die eertijds via het neerhof toegang verschafte tot de motteheuvel zelf (zie plan).

Aan de noordelijke heuvelflank van het opperhof zijn er nog steeds sporen van bakstenen gewelven zichtbaar.

De site is gelegen in de vallei van de Diepe beek (in de 18de eeuw Slooverbeek genoemd). Deze beek, die behoort tot het Scheldebekken, heeft haar bron niet ver ten westen van de motte. Ter hoogte van de Bruwaan wordt de beek opgenomen in het grachtenstelsel van deze site. Daarna vervolgt ze haar weg in noordoostelijke richting waar ze de Marollebeek vervoegt ter hoogte van Eine, en uiteindelijk uitmondt in de Schelde.

Het opperhof is in haar huidige vorm niet zuiver circulair meer (de noord-zuid-as is langer dan de oost-west-as). Dit is waarschijnlijk het gevolg van het dempen van de walgracht ten zuiden van de motte, want op de kadastrale plannen zien we dat de motte oorspronkelijk een mooi rond grondplan had. De basisdiameter van de motte bedraagt ongeveer 60 m, ze is slechts 2 à 3 m hoog en in haar zuidelijk deel slechts 1,5 m. Op basis van de duidelijk zichtbare sporen van nivellatie ten gunste van het dempen van de grachten en rekening houdend met de lange occupatieduur van de site, kunnen we stellen dat de motte in oorsprong vermoedelijk hoger zal geweest zijn. De hellingsgraad is vrij zwak en gaat van 25° tot 45° op het steilste punt.

Aan de noordelijke flank van de motteheuvel zijn er sporen zichtbaar van bakstenen gewelven.

Ten zuiden van het opperhof bevindt zich een tweede ophoging van ongeveer 2 m hoog, waarop er een duiventoren staat in classicistische stijl. Het is mogelijk dat dit een relict is van een eens opgehoogd neerhof dat later werd genivelleerd.

Op het neerhof vinden we vandaag een landbouwbedrijf. We kunnen vaststellen dat de schikking van de gebouwen bewaard is gebleven wanneer we het vergelijk maken met de 19de eeuwse kadasterplannen.

Op de site kunnen we verschillende walgrachten onderscheiden. Omheen het opperhof lag er een ringgracht die nog slechts op twee plaatsen (ten oosten en ten westen van het opperhof) zijn karakter als gracht behouden heeft, de rest van het grachttracé is echter nog zichtbaar onder de vorm van een glooiing in het terrein. De bewaarde grachtdelen zijn slechts een 10-tal meter breed, terwijl we op de kadasterplannen kunnen vaststellen dat ze in oorsprong 15 m breed waren en zelfs 25 m ter hoogte van de aansluiting met het neerhof. Een tweede walgracht, met een breedte van 2 tot 5 m omsluit zowel opper- als neerhof. De aanwezigheid aan de noordzijde van een strook van ongeveer 20 m breed, die beide grachten van elkaar scheidt, doet vermoeden dat er hier oorspronkelijk een aarden wal lag. De Diepe beek, die zich aan de noordkant omheen de site kronkelt en parallel loopt met het tracé van de tweede walgracht, vormt als het ware een derde afbakening.

Het opperhof is slechts toegankelijk via het neerhof. Doch op verschillende kaarten, zoals deze van D. Van Huffel uit 1784, zien we dat er in het oosten ook een toegang was die rechtstreeks aansloot op het opperhof. Deze ingang was verbonden met een lange dreef die noordwaarts liep richting Eine.

Het neerhof is bereikbaar via een dreef uit het zuiden. Deze weg wordt de dag van vandaag nog gebruikt als toegang tot de hoeve.

  • Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België, 1996, Arr. Oudenaarde, Turnhout.
  • CASTELAIN R. 1992: Heerlijkheden en lenen in Bevere (13de tot 16de eeuw), in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, deel XXIX, 35-105.
  • DE DECKER S. 1997-1998: Vanuit de hoogte. Een vergelijkende studie van de inplanting van castrale mottes in de provincie Oost-Vlaanderen, onuitgegeven licentiaatsverhandeling.
  • DE POTTER F., BROECKAERT J. 1864: Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, Gent, eerste reeks (Arr. Gent), eerste deel.
  • DE SMET M., VERSMESSEN M. 1978: Herinneringen aan Bevere.
  • GHYSELINCK T. 1995: De Bruwaan, onuitgegeven eindwerk O. L. V.-College Oudenaarde.
  • GYSSELING M. 1960: Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (voor 1226), s.l.
  • HASQUIN H., VAN UYTEN R., DUVOSQUEL J.-M. 1980: Gemeenten van België. Geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek, s.l.
  • HERREGODTS D. 2000: Toponymie van Eine: De oudste Einse plaatsnamen, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaade, deel XXXVII, 235-286
  • HOEBEKE M. 1958: Bruwaen onder Bevere, in: Album Edgar Blancquaert de gehuldigde aangeboden ter gelegenheid van zijn emeritaat door kollega’s vakgenoten en oud-leerlingen, Tongeren.
  • SANDERUS A. 1968: Verheerlijkt Vlaandre, in drie deelen vervat, Handzame, deel 2.
  • VERHOEVE A., KERRINCKX H., MARIUS M.-C., STOOPS G., VERHOEVEN K. 1992: Het Scheldevalleiproject. Een cultuurhistorische-geografische verkenning, Gent.
  • WARLOP E. 1968: De Vlaamse Adel voor 1300, deel II, Handzame.

Bron: AZ dossier
Auteurs:  Langen, Iris
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Langen I. 2001: Hof de Bruwaan [online], https://id.erfgoed.net/teksten/327342 (geraadpleegd op ).