In Vlaanderen zijn er 138 Britse militaire begraafplaatsen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Daarnaast zijn nog heel wat Britse militaire ereperken terug te vinden op gemeentelijke of andere militaire begraafplaatsen. Deze begraafplaatsen en ereperken vertonen gelijkaardige kenmerken en worden beheerd door de 'Commonwealth War Graves Commission'.
Fabian Ware, een voormalige Britse krantenredacteur die een mobiele eenheid van het Rode Kruis aan het front leidde, was begonnen met het systematisch markeren en inventariseren van Britse graven aan het front. In maart 1915 werd de ‘Graves Registration Commission’ door het Britse leger erkend. Eind september 1915 maakte deze deel uit van het Britse leger. In februari 1916 werd de commissie omgevormd tot de ‘Directorate of Graves Registration and Enquiries’.
Tegen het einde van 1916 had Fabian Ware meer dan 700 mensen onder zijn hoede, veelal mannen die ‘unfit for service’ waren. In de gevaarlijke frontzones werden de doden voorlopig begraven door de troepen die het front bezetten. Na de slag werden de locatie en de identificatiegegevens, althans als die gekend waren, samen met eventuele persoonlijke bezittingen bezorgd aan het ‘Directorate’.
Begin 1916 werd eveneens onder impuls van Ware het ‘National Committee for the Care of the Soldiers’ Graves’ opgericht, om advies te verlenen omtrent de naoorlogse behandeling van de doden en de aanleg van Britse begraafplaatsen. Op 21 mei 1917 werd dit orgaan omgedoopt tot de ‘Imperial War Graves Commission’ (I.W.G.C.), wat in de jaren ‘60 de ‘Commonwealth War Graves Commission’ zou worden. De I.W.G.C. nam geleidelijk aan taken van het ‘Directorate’ over en had o.m. de opdracht alle graven te markeren, begraafplaatsen aan te leggen en te onderhouden en registers te publiceren. Het ‘Directorate’ bleef bevoegd voor de identificatie en de (her)begraving van stoffelijke resten. Dankzij de inzet van ‘Exhumation Units’ (vaak waren dit ‘Labour Companies’) zouden er tussen de wapenstilstand en 31 augustus 1921 (de dag waarop Groot-Brittannië officieel de oorlog ten einde verklaarde) nog ongeveer 200.000 oorlogsdoden een laatste rustplaats krijgen. Vanaf 31 augustus 1921 was de I.W.G.C. volledig verantwoordelijk voor de zorg om de Britse militaire doden. Deze instelling zou ook nog ontgravingsploegen inzetten in regio’s, waar het terrein nog niet geruimd was.
Reeds vroeg in de oorlog werd beslist dat de Britse doden niet mochten gerepatrieerd worden, onder meer omwille van hygiënische en financiële redenen. Bovendien werd het standpunt ingenomen dat alle doden, ongeacht rang of stand, gelijk behandeld moesten worden. Hiermee wou men voorkomen dat enkel vermogende families hun familieleden konden laten overbrengen naar het thuisfront. Dit verbod lokte tijdens en na de oorlog hevige protesten uit bij de Britse publieke opinie. Deze protesten wist de nieuwbakken instelling maar met moeite te trotseren. Er zijn verhalen bekend van familieleden die clandestien poogden hun geliefden zelf te ontgraven en over te brengen. En hier en daar zijn nog unieke uitzonderingen op deze regel bewaard gebleven, zoals op het kerkhof van Zillebeke, waar enkele private Britse graftekens staan.
Het gelijk behandelen van de doden zou in de naoorlogse aanleg van de begraafplaatsen en de oprichting van gedenktekens voor vermisten opgevolgd worden. De vier belangrijkste pijlers van de ‘War Graves Commission’ zijn:
De Britse graven werden na de oorlog in de mate van het mogelijke ongemoeid gelaten. Begraafplaatsen van minimum 40 graven werden in principe ter plekke behouden. Door de oorlogsomstandigheden is de aanleg van dergelijke ‘oorspronkelijke begraafplaatsen’ vaak niet gestructureerd verlopen, waardoor ze een onregelmatige aanleg hebben. Soms werden meerdere kleinere begraafplaatsen omgevormd tot één grote begraafplaats. Toch moesten heel wat lijken na de oorlog ontgraven worden, omdat ze geïsoleerd of op te kleine begraafplaatsen lagen. Deze werden ‘geconcentreerd’ op bestaande begraafplaatsen of op nieuw aangelegde verzamelbegraafplaatsen.
De Belgische staat kocht de gronden aan waarop de Britse begraafplaatsen werden aangelegd en schonk ze ‘voor eeuwig’ aan het Britse volk. Hieraan herinneren de zogenaamde drietalige ‘landplaten’, die op alle Britse begraafplaatsen terug te vinden zijn.
Het feit dat geliefden niet mochten worden gerepatrieerd, wou men compenseren met een kwalitatief hoogstaande aanleg en onderhoud van de begraafplaatsen. Vandaar dat heel veel aandacht werd besteed aan de architectuur van de begraafplaatsen.
Eerst drie, later vier ‘principal architects’ werden aangezocht om de aanleg van Britse militaire begraafplaatsen op het vasteland vorm te geven. Het gaat om Edwin Lutyens, Reginald Blomfield, Herbert Baker en als laatste Charles Holden. Deze vier hoofdarchitecten waren vooral werkzaam in België en Frankrijk en waren eindverantwoordelijke voor de aanleg van de begraafplaatsen, die hen toegewezen waren. Hiertoe werden ze bijgestaan door diverse ‘assistent architects’, waarvan W.H. Cowlishaw, G.H. Goldsmith, N.A. Rew, A.J.S. Hutton, J.R. Truelove en W.C. Von Berg in Vlaanderen actief waren. In andere landen waren ook andere architecten actief. Deze uitvoerende architecten zorgden heel vaak voor de feitelijke ontwerpen, die ze vervolgens door de aangestelde hoofdarchitect lieten goedkeuren. De nobelprijswinnaar voor literatuur Rudyard Kipling was verantwoordelijk voor de opschriften die op diverse architecturale elementen van de begraafplaatsen terug te vinden zijn.
Als grafsteen werd gekozen voor rechtopstaande, rechthoekige stenen, die bovenaan lichtjes gebogen zijn. Deze ‘headstones’ zijn heel vaak vervaardigd uit Portland kalksteen (uit Zuid-Engeland), hoewel de laatste jaren ‘Botticino marmer’ (uit Italië) gebruikt wordt bij nieuwe begravingen of vervangingen. Op sommige begraafplaatsen worden ook het grijzere ‘Hopton Wood’ of andere steensoorten aangewend.
Op een ‘headstone’ staat bovenaan het nationaal symbool of het insigne van het regiment, bataljon of korps, daaronder rang, voornaam of initialen, naam, eenheid, sterfdatum, eventueel leeftijd en meestal een religieus symbool (kruis, davidster), indien gewenst. Onderaan kan een door de familie gekozen grafschrift staan van (in principe) maximaal 66 tekens. Op niet-geïdentificeerde graven (met de zinsnede ‘Known unto God’) staat steeds een kruis. Zij die omwille van dappere daden beloond werden, bijvoorbeeld een ‘Victoria Cross’, krijgen een afkorting bij hun naam, bijvoorbeeld V.C.
Indien men weet dat een bepaalde militair op een bepaalde begraafplaats begraven lag, maar zijn graf raakte door het latere oorlogsgeweld zodanig vernield dat het niet meer teruggevonden kon worden, dan wordt een zogenaamde ‘special memorial’ voor deze militair opgericht. Dit is in feite een gedenksteen gelijkaardig als een ‘headstone’, maar met bovenaan opschriften als ‘Known to be buried in this cemetery’, ‘Believed to be buried in this cemetery’, ‘Buried elsewhere in this cemetery’,…
Doden uit begraafplaatsen, die naar verzamelbegraafplaatsen waren overgebracht, maar waarvan de graven door het oorlogsgeweld vernield raakten, worden herdacht op ‘special memorials’ met de zinsnede ‘Their glory shall not be blotted out’. Dit opschrift koos R. Kipling uit de Bijbeltekst Ecclesiasticus. Soms worden deze ‘special memorials’ vergezeld van een zogenaamde ‘duhallow block’, een vierkante zuil uit witte natuursteen, waarop eveneens de tekst van de Ecclesiasticus geplaatst werd. Op Seaforth Cemetery (Langemark) worden ‘duhallow blocks’ gebruikt om massagraven te markeren.
Behalve de keuze voor uniforme grafstenen worden de Britse militaire begraafplaatsen steeds getooid met één of twee meer universele symbolen: het ‘Cross of Sacrifice’ en bij grotere begraafplaatsen de ‘Stone of Remembrance’.
Het ‘Cross of Sacrifice’ werd ontworpen door Reginald Blomfield. Het gaat om een witstenen kruis, waarop een naar beneden wijzend bronzen zwaard is bevestigd, op een achthoekige basis. Met het kruis wou Blomfield refereren naar het geloof van de meerderheid van de doden. De horizontale as van het kruis symboliseert het leven, de verticale as naar boven gericht, de dood. Het naar beneden gerichte zwaard, op zich een kruis, staat symbool voor de offerbereidheid. Tegelijk symboliseert dit zwaard de rouw na een veldslag. De grootte van dit offerkruis kan verschillen naargelang de grootte van de begraafplaats: type A1 is 4,4m hoog en het platform heeft een doorsnede van 2,9m, type A is 6,1m hoog met een doorsnede van 3,7m, type B is 7,5m hoog met een doorsnede van 4,6m en type C tenslotte is 9,1m hoog met een doorsnede van 5,5m.
De ‘Stone of Remembrance’ werd ontworpen door Edwin Lutyens en is enkel op grotere begraafplaatsen (normaal gezien vanaf 400 doden) terug te vinden. Het gaat om een monoliet van H. 150 x Br. 350cm, die geplaatst is op een sokkel van 3 trappen. In de steen staat de door Kipling gekozen tekst (eveneens uit de Ecclesiasticus): ‘Their name liveth for evermore’. Hoewel de ‘Stone of Remembrance’ vaak als altaar geïnterpreteerd wordt, wou Lutyens met zijn steen loskomen van elke religieuze associatie en vooral uitdrukking geven aan de idee van eeuwigheid.
Heel vaak wordt een Britse begraafplaats omgeven door een stenen muur, doorgaans uit rode baksteen of uit een soort natuursteen, bijna steeds afgedekt met witte natuurstenen platen. Via een smeedijzeren hekken kan de begraafplaats betreden worden. Op grotere begraafplaatsen zijn vaak heuse toegangsgebouwen of toegangspartijen opgericht. Er kunnen, zeker op de grotere begraafplaatsen, ook schuilgebouwen terug te vinden zijn.
Op bijna alle begraafplaatsen zijn bronzen registerboxen aanwezig, met register en bezoekersboek. In de registers zijn de doden met een korte biografische beschrijving en aanduiding van het betreffende perk, rij en grafnummer terug te vinden, samen met een plan van de begraafplaats. Er wordt tegelijk een kort historisch overzicht van de begraafplaats aangeboden, evenals algemene cijfers in verband met de doden, hun nationaliteit en het aantal geïdentificeerde versus niet-geïdentificeerde doden. Op een metalen informatieplaat, doorgaans bij de toegang of in het schuilgebouw ondergebracht, staat eveneens historische informatie in verband met de oorlog en de begraafplaats. Een ander element die bijna steeds terugkomt, zijn de zogenaamde ‘landplaten’, in Vlaanderen doorgaans in drie talen opgesteld: het Nederlands, Frans en Engels. Hierop staat vermeld dat de Belgische staat de gronden voor de Britse begraafplaatsen aangekocht heeft en voor eeuwig geschonken heeft aan het Britse volk.
Behalve deze standaardelementen konden de architecten voor de aanleg van begraafplaatsen toch nog heel wat creativiteit aan de dag leggen, bijvoorbeeld ingegeven door de ligging of de historiek van de begraafplaats. Vooral de toegangsgebouwen en schuilgebouwen kunnen het indrukwekkende resultaat zijn van de creativiteit van de desbetreffende architect.
Heel vaak duiken elementen uit de klassieke architectuur op, zoals Dorische en Ionische zuilen, triomfbogen, rondboogopeningen, colonnades, koepels, architraven, kroonlijsten… die op een moderne wijze werden geïnterpreteerd. Het neoclassicisme werd aanzien als een tijdloze kunststijl, die door iedereen geapprecieerd werd.
Heel vaak verwijzen de begraafplaatsen naar de typische Engelse tuinen of naar de oude Engelse kerkhoven. De architecten werkten bij hun ontwerpen ook nauw samen met tuinarchitecten.
De zorg om de horticultuur is dan ook een heel opvallend aspect bij de Britse begraafplaatsen. Het was er de ‘War Graves Commission’ veeleer om te doen een tuin te creëren dan een sombere begraafplaats. Deprimerende dodenakkers moesten tot ‘memorial gardens’ omgevormd worden. Aan de basis ligt de idee om een plaats te creëren waar bezoekers een gevoel van vrede kunnen ervaren in een mooie, serene omgeving. Er werd advies ingewonnen bij de ‘Royal Botanic Gardens’ in Kew inzake tuinaanleg in harmonie met architecturale structuren. Ook landschapsarchitect Gertrude Jekyll, die voorstander was van de traditionele ‘cottage gardens’ en hun planten en rozen, had een grote invloed op de tuinaanleg van de begraafplaatsen.
De Britse militaire begraafplaatsen in Vlaanderen zijn in de eerste plaats grasvelden, waarbij het gras naar Engels voorbeeld heel secuur verzorgd wordt. Waar mogelijk worden als aanplantingen soorten gebruikt afkomstig uit het Britse rijk, om de band met de tuinen in het thuisland te bevorderen. Het gaat dus heel vaak om soorten, die in België niet courant zijn. Bij de keuze wordt rekening gehouden met de aard, de hoogte en de bloeitijd van de planten. Bij de graven zijn boorden met bloemperken aangelegd, met een mengeling van trosrozen en kruidachtige, doorlevende planten. Laaggroeiende planten worden gekozen voor de beplanting vóór de grafstenen, zodat de opschriften leesbaar blijven. Tegelijk kunnen ze vermijden dat er aarde op de grafstenen zou spatten.
Bomen, struiken en hagen rondom rond zorgen voor bescherming en dragen bij tot de afbakening en de structuur van de begraafplaats, terwijl lage heesters gebruikt worden op het einde van de rijen om graspaden tussen de perken te markeren. Op de begraafplaatsen zijn vaak parkbomen terug te vinden, soms met een opvallende bladvorm of bladkleur. Er zijn uitgebreide soortkeuzes, vaak met cultuurvariëteiten beschikbaar. De bomen worden niet enkel aan de randen geplant, maar kunnen ook gewoon verspreid staan op de begraafplaatsen, een referentie naar de Engelse landschapsstijl. De afwezigheid van geplaveide paden tussen de rijen grafstenen draagt bij tot de eenvoud van de aanleg van de begraafplaatsen. In warmere landen met een droger klimaat wordt voor een aangepaste tuinaanleg gekozen.
Na de Eerste Wereldoorlog had de I.W.G.C. de zorg over 580.000 geïdentificeerde en 180.000 niet-geïdentificeerde graven.
Vooral in het zuiden van de Westhoek, in en achter de zogenaamde Ieperboog en Wijtschateboog, ligt het landschap bezaaid met Britse militaire begraafplaatsen. In de Westhoek zijn er 124 Britse militaire begraafplaatsen terug te vinden waar doden uit de Eerste Wereldoorlog begraven liggen, evenals vele ereperken op hoofdzakelijk gemeentelijke begraafplaatsen. Maar ook elders in Vlaanderen liggen Britten uit de Eerste Wereldoorlog begraven die gestorven zijn tijdens de Bewegingsoorlog en de terugtocht naar de IJzer in 1914 of tijdens het Eindoffensief in 1918. Het aantal Britse militaire begraafplaatsen uit de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen is buiten de Westhoek beperkt tot negen. Bij deze telling zijn de ereperken niet meegerekend.
Deze begraafplaatsen getuigen in de eerste plaats over de ontelbare menselijke drama’s die oorlog met zich meebrengt: duizenden en duizenden mannen die in gruwelijke omstandigheden het leven lieten...
Door hun ligging, datum van aanleg, structuur, naamgeving enzovoort getuigen ze evenzeer van andere historische facetten van oorlogsvoering, zoals de intensiteit van de oorlog, de nabijheid van het front, de nabijheid van medische posten, de graad van verwoesting (bijvoorbeeld het aantal geïdentificeerde versus niet-geïdentificeerde doden, de aanwezigheid van ‘special memorials’…), enzovoort. Een onregelmatige schikking bijvoorbeeld kan wijzen op de chaotische oorlogsomstandigheden waarin de begraafplaats is aangelegd.
Sommige begraafplaatsen zijn genoemd naar een bepaalde eenheid die er veel doden te betreuren had, veel begraafplaatsen zijn genoemd naar nabijgelegen boerderijen, militaire installaties of medische posten.
De War Graves Commission is eveneens initiatiefnemer geweest voor de oprichting van veertien ‘memorials to the missing’, waarop de namen van de vermisten van een hele frontzone zouden worden gegraveerd. Het aantal vermisten op deze ‘memorials’ zou oplopen tot 530.000 namen. Voor de Ieper- en Wijtschateboog betreft het vier ‘memorials’, namelijk de Menenpoort in Ieper, het Tyne Cot Memorial en de twee New Zealand Memorials to the Missing op Buttes New British Cemetery en Messines Ridge British Cemetery. Iets meer ten zuiden, net over de taalgrens, ligt het Memorial van Ploegsteert. Helemaal in het noorden van de Westhoek tenslotte worden een 550-tal Britten herdacht op een gedenkteken in Nieuwpoort.
De aanleg van de Britse militaire begraafplaatsen van de ‘Great War’ kon in 1938 min of meer afgerond worden, toen een nieuwe oorlog voor de deur stond. Er werden, naar het voorbeeld van de Eerste Wereldoorlog, opnieuw ‘Graves Registration Units’ georganiseerd. Bovendien was er in 1935 een overeenkomst gesloten tussen Duitsland en Groot-Brittannië inzake het wederzijds respect van oorlogsgraven.
Toch zouden Britse militaire begraafplaatsen lijden onder verwaarlozing of vernielingen. Na de oorlog kon men beginnen met het herstel van de Britse militaire begraafplaatsen uit de Eerste Wereldoorlog. Tegelijk moesten 600.000 nieuwe oorlogsdoden van de Commonwealth begraven of herdacht worden. De Tweede Wereldoorlog leidde tot 559 nieuwe begraafplaatsen en 36 nieuwe ‘memorials’ van de Commonwealth wereldwijd. Het gaat om 370.000 graven en 250.000 namen, die op ‘memorials’ terug te vinden zijn. Nieuw is de aanleg van een ‘roll of honour’ voor 67.000 burgerslachtoffers uit de Commonwealth, die bijgehouden wordt bij de St-George’s Chapel in Westminster Abbey.
De begraafplaatsen van de Eerste Wereldoorlog waren grotendeels aangelegd op de plaatsen, waar de mannen effectief gevochten en gestorven waren. Deze architecten moesten vaak rekening houden met de plaatselijke omstandigheden, met grillige plattegronden, bomputten, bunkers of schuilplaatsen, etc. De begraafplaatsen van de Tweede Wereldoorlog daarentegen zijn doorgaans grote verzamelbegraafplaatsen, aangelegd op locaties die geselecteerd zijn met het oog op de toekomstige bestemming, waardoor de architecten meer armslag hadden.
In Vlaanderen werden de Britse militaire begraafplaatsen uit de Tweede Wereldoorlog aangelegd onder leiding van Philip Hepworth, die als ‘principal architect’ ook verantwoordelijk was voor de Britse militaire begraafplaatsen in Frankrijk, later ook nog in Duitsland en Nederland. Hij werd een ‘draughtsman of great speed and brilliance, a man of sensitivity and eccentricity’ genoemd, die beïnvloed was door de klassieke, de Engelse en lokale Normandische stijlen. Hij besteedde bovendien heel veel aandacht aan de tuinaanleg.
Vandaag de dag is de ‘Commonwealth War Graves Commission’ (C.W.G.C.) verantwoordelijk voor meer dan 23.000 sites in 150 landen, waarop 1,75 miljoen doden begraven of herdacht worden. Hun namen worden samen met enkele beschikbare biografische gegevens bijgehouden in een databank. In België werken 138 personeelsleden voor de C.W.G.C. De financiering gebeurt via een ‘Endowment Fund’, waarin de landen van de Commonwealth elk een jaarlijkse bijdrage betalen op basis van het aantal oorlogsdoden dat door de C.W.G.C. verzorgd wordt. Het grootste aandeel hierin wordt geleverd door het Verenigd Koninkrijk (78,43%).
In Vlaanderen zijn er 138 Britse militaire begraafplaatsen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Daarnaast zijn nog heel wat ereperken terug te vinden op gemeentelijke begraafplaatsen of op andere (bv. Belgische) militaire begraafplaatsen.
133 Britse militaire begraafplaatsen zijn aangelegd tijdens en in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog. Deze liggen allemaal in de provincie West-Vlaanderen. Hiervan liggen er 124 begraafplaatsen in de Westhoek, de frontstreek waar de ‘Grooten Oorlog’ meer dan vier jaar lang vele doden gemaakt heeft. De negen andere Britse militaire begraafplaatsen met voornamelijk doden uit de Eerste Wereldoorlog zijn vooral aangelegd ten gevolge van het Geallieerde Bevrijdingsoffensief in het najaar van 1918.
Van de 138 Britse militaire begraafplaatsen zijn er vijf begraafplaatsen, die in nasleep van de Tweede Wereldoorlog zijn aangelegd. Deze vijf verzamelbegraafplaatsen liggen in de provincies Limburg (Leopoldsburg War Cemetery), Antwerpen (Kasterlee en Geel War Cemeteries), Vlaams-Brabant (Heverlee War Cemetery) en Oost-Vlaanderen (Adegem Canadian War Cemetery). Op deze vijf begraafplaatsen kunnen ook een beperkt aantal doden van de Eerste Wereldoorlog begraven liggen, net zoals er op vele begraafplaatsen van de Eerste Wereldoorlog Britse doden werden toegevoegd die omgekomen zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Bron: Onroerend erfgoed, Britse militaire begraafplaatsen in Vlaanderen, criterianota horend bij de beschermingsdossiers (DECOODT H., 2009).
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Erfgoed Eerste Wereldoorlog
Is deel van
Erfgoed Tweede Wereldoorlog
Is gerelateerd aan
Belgische militaire begraafplaatsen en ereperken
Is gerelateerd aan
Duitse militaire begraafplaatsen
Is gerelateerd aan
Franse militaire begraafplaatsen en ereperken
Is gerelateerd aan
Kerkhoven en buitenbegraafplaatsen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Britse militaire begraafplaatsen en ereperken [online], https://id.erfgoed.net/themas/1 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.