Gelegen midden in het stadshart van Leuven, vormt de Grote Markt een langwerpig en eerder smal plein (circa 105 m x 30 m) dat met zijn geknikte en gebroken rooilijn een onregelmatige rechthoek beschrijft. Hier vertrekken vier van de vijf hoofdassen die het Leuvense stratenpatroon sinds de middeleeuwen straalvormig bepalen: de Mechelsestraat, Tiensestraat, Naamsestraat en Brusselsestraat. Met de historische Oude Markt en Munststraat staat zij ook van oudsher in verbinding via de Boekhandelsstraat en Kortestraat.
Behoudens latere verruimingen als gevolg van rooilijncorrecties en andere ingrepen, klimt de huidige pleinvorm van de Grote Markt in grote lijnen op tot de 15de eeuw. Hoewel het creëren van een waardige "plaetse" reeds geruime tijd werd overwogen, nam de concrete realisatie ervan een aanvang in de jaren 1432-1433.
Voordien was de Grote Markt grotendeels ingenomen door het kerkhof dat toen de nog 11de-eeuwse romaanse Sint-Pieterskerk volledig omringde (zie ook Margarethaplein en Matheus de Layensplein). Het zuidelijke kerkhofdeel paalde aan een smalle "steenweg" of kerkhofweg die de Tiensestraat met de Naamse- en Brusselsestraat verbond. Hier stond het oude stadhuis: een heterogeen complex gevormd door voormalige patriciërswoningen en een koopmanshal – gekend als "Rosenhoet", de "Moor" en het "Vederhuys" (alias de "Meyerse kelder") - waarin in de 14de eeuw de rechterlijke en administratieve stadsdiensten gehuisvest waren, en dat geleidelijk was uitgebreid onder meer door aankoop van naburige panden. Tot op heden bleven delen hiervan bewaard in het huidige stadhuis. Links hiervan stond de bekende taverne "Bloemendale", gelegen tegenover het gasthof "de Symme" dat de hoek van de Eikstraat innam. De kleine pleinruimte ervoor fungeerde vermoedelijk aanvankelijk als gemeenteplaats waar vonnissen werden voltrokken en officiële berichten afgekondigd. Rechts van het stadhuiscomplex - tussen Naamsestraat en Kortestraat - bevond zich een huizenblok met onder meer de "Hovel", waarin volgens A. Meulemans tijdelijk de klerkenschool was gevestigd, ernaast het huis van Heren Bastijn, dat eind 14de eeuw was opgesplitst, en op de hoek met de Kortestraat, het "Broethuus" waarvan de benaming ontleend was aan het vroegere, net ervoor gelegen "Broodhuis". Eigendom van de hertog van Brabant Jan II, werd deze broodhal na verval in 1302, door de Stad opgekocht en gesloopt, waardoor op deze plaats een kleine verbreding ontstond. Kant Brusselsestraat is er in deze periode sprake van de huizen "Rop", "den Ynghel", "den Horen" en "Hemelricke". In de middeleeuwen lag het wegdek hier lager zoals onder meer blijkt uit vondsten bij rioleringswerken in 1829 en de - tijdens de heraanleg van het marktplein - in 1997 getrokken archeologische proefsleuven waar op een diepte van 3m, 2m60 en 1m70 à 80 onder meer skeletten en keramisch schervenmateriaal uit de 11de-12de eeuw werden blootgelegd: onderzoek dat tevens opeenvolgende begravingen uitwees op een progressief ingeperkte kerkhofruimte.
In de loop van de 15de eeuw onderging deze omgeving een grondige metamorfose. Tijdens een grootse en langdurige bouwcampagne zou de site "geürbaniseerd" worden tot een volwaardige "plaetse", omringd door drie prestigieuze kerkelijke en openbare gebouwen, gerealiseerd door de bouwmeesters Sulpitius van Vorst, Jan II Keldermans en Matheus de Layens. Achtergrond voor deze ingrijpende stadskernvernieuwing vormde blijkbaar de eersterangspositie die Leuven opnieuw trachtte te veroveren na de teloorgang van zijn lakennijverheid en het verlies van zijn politieke rol als hertogelijke residentiestad ten voordele van Brussel in de tweede helft van de 14de eeuw. Met de oprichting van de universiteit als nieuwe troef en om te kunnen rivaliseren met Brussel zouden Kerk en wereldlijke overheid met vereende krachten werken aan de uitbouw van een representatief religieus en politiekrechterlijk centrum.
De hele onderneming was ingezet aan de noordzijde met de Sint-Pieterskerk (Matheus de Layensplein), die tijdens de 15de-16de eeuw progressief verbouwd werd van romaans bedehuis tot een indrukwekkende laatgotische kerk. Na bekrachtiging door de pauselijke bul van Eugenius IV werd in 1432-1433 een groot deel van het sinds de 14de eeuw gedesaffecteerde zuidelijk kerkhof aan de Stad afgestaan en ontwijd. De oude kerkhofmuur werd afgebroken vanaf de "Tolcamere" ter hoogte van het Sint-Pieterskoor tot aan het beeld van Sint-Pieter tegenover de Brusselsestraat. De naast de kerk gelegen strook grond, die eigendom bleef van het kapittel, werd omheind door een nieuwe kerkhofmuur met Sint-Pieterskapel en de vrij gekomen resterende ruimte werd door de Stad gekasseid.
Aan de zuidzijde werd op de circa 6 tot 9 m achteruit geschoven rooilijn tussen 1439 en 1469 in twee fasen het nieuwe stadhuis opgetrokken: te beginnen met een L-vormige vleugel achterin, vervolgens met een langsvleugel aan marktzijde, het zogenaamde "Voirste huys" dat een bijzonder rijke uitwerking in Brabants gotische stijl kreeg.
Sluitstuk van het hele programma werd aan oostelijke zijde de oprichting in 1480-1487 van het "Tafelrond", waarvan de architectuur stilistisch refereerde aan het nabije stadhuis.
Tot dan was deze site gekend als op of nabij "Sinte Peters kerkckhof" of "den (Grooten) Kerckhof", benamingen die nog lange tijd in voege bleven. Na realisatie van plein en decorum komt eveneens de naam "Plaetse" in gebruik en vanaf einde 16de eeuw "Cleyne merckt" als onderscheid met de toenmalige "Groote merckt", de aanvankelijke benaming voor de vlakbij gelegen Oude Markt. Haar huidige naamgeving klimt vermoedelijk terug tot de Franse periode.
In zijn nieuwe configuratie vormde het forum nu een quasi "gesloten" plein, waarvan de resterende "pleinwanden" ingevuld waren door privé-bebouwing. Diverse iconografische bronnen vanaf de 17de eeuw illustreren de evolutie doorheen de volgende eeuwen. Na de bouw van het koor (circa 1425) en de profanatie van het kerkhof (1432-1433) werd de Sint-Pieterskerk omringd door bebouwing. Aanvankelijk ter hoogte van het koor door kleine houten kraampjes of "hallekens", gebouwd op kosten van de stadsmagistraat en geschonken aan de kerkfabriek; later werden ze versteend. In de 17de eeuw liet het kapittel van aan de westelijke kerkgevel tot aan het zuidportaal een twaalftal huurhuizen optrekken en in 1663 werden tegen de rechte koortraveeën de "kapelaanshuisjes" gebouwd: op één na waren het tweelaagse huisjes die een eenheidsbebouwing vormden. De ernaast tegen de straalkapellen gelegen "Tolcamere", waar vanouds de accijnzen werden geïnd, werd in 1480-1481 en opnieuw in de 17de eeuw herbouwd, en verderop werd in 1540 de kapel van de "Fiere Margriet" opgetrokken. Van 1858 tot 1914 zou de kerk echter progressief ontmanteld worden, waarbij de aanleunende en omringende pandjes op een schaars aantal na werden afgebroken. Hierdoor kwam de kerk quasi geïsoleerd te staan, geamputeerd van haar aloude historische omkadering.
Ten oosten was het plein van oudsher afgeschermd door de omringende hoekbebouwing van de Diestsestraat en de Tiensestraat, met het voormalige Brouwershuis (Margarethaplein nummer 12). Dit historische weefsel werd in 1870-1871 doorbroken met het doortrekken van de rechtlijnige Statiestraat (huidige Bondgenotenlaan) tot aan de Grote Markt, waardoor, ten koste van het tot dan toe nog quasi "besloten" karakter van het plein, vanaf het station nu een wijds perspectief werd gecreëerd op het stadhuis.
In 1817 werd het op de hoek met de Tiensestraat gelegen oude "Tafelrond" na langdurige verwaarlozing gesloopt en in 1829-1832 door de Brusselse architect Ch. Vanderstraeten vervangen door een neoclassicistisch gebouw, met imposante concertzaal.
Naast het stadhuis werd de herberg "Bloemendaele", die met een trapgevel uitzag op het marktplein en sinds de 16de eeuw de stedelijke politie huisvestte, in 1821-1822 op terugwijkende rooilijn vervangen door een "corps de garde", het huidige politiebureel, dat eveneens in neoclassicistische stijl werd opgetrokken en na de Tweede Wereldoorlog zou herbouwd worden.
De overige pleinwanden waren samengesteld uit diephuizen, het merendeel gedurende lange tijd nog voorzien van houten overkragende puntgevels met typerende windbordaflijning en die – tussen Naamsestraat en Kortestraat – blijkbaar na 1650 vervangen werden door stenen topgevels. Uitzondering hierop vormde het rijke ensemble van de vroegere, vermoedelijk tot begin 16de eeuw opklimmende "Moriaen" (nummer 12), met overkragende bovenbouw en getrapte topgevels in laatgotische stijl. Aan de westzijde legde in 1785 een felle brand de geknikte huizenrij tussen de voormalige Paradijsgang en de Brusselsestraat in puin. Bij hun heropbouw werd aan deze zijde een rooilijncorrectie doorgevoerd.
Volgens bouwaanvragen en oude foto's ondergingen een aantal panden op het marktplein in de loop van de 18de tot begin 20ste eeuw modegebonden aanpassingen, zoals onder meer het aanbrengen van gevelbepleistering of -cementering, ordonnantiewijzigingen en het verbouwen van top- tot lijstgevels, gepaard met verhoging door toevoeging van een bijkomende bouwlaag.
Augustus 1914 werd de Grote Markt nagenoeg volledig in de as gelegd. Naast de zwaar beschadigde Sint-Pieterskerk bleven enkel het huizenblok ten zuidwesten (huidige nummers 1-4) overeind, het politiegebouw en het stadhuis dat het hoofdkwartier van de Duitsers huisvestte.
Verfraaiing van het stadskader - waarbij waardevolle stadsgezichten dienden te worden gevaloriseerd - gekoppeld aan sanering, modernisering en verbetering van de verkeerscirculatie vormde de uitgangspunten voor de wederopbouw van een groot gedeelte van het stadscentrum. Voor de Grote Markt zou dit neerkomen op het reguleren en verruimen van het plein door verlegging van rooilijnen, het in evidentie stellen van de Sint-Pieterskerk en de zijgevel van het stadhuis kant Naamsestraat en het terug in ere stellen van de vroegere luister van het plein. Concreet hield dit in dat de Naamsestraat aan haar begin van 7 m op 12 m werd gebracht en de Kortestraat op een verlegde rooilijn kwam te liggen en verbreed werd tot 9 m: hiertussen zou het zuidelijke huizenblok van de Grote Markt worden heropgericht, op het vroegere hoekpand "Engelborch" na. Voor de wederopbouw van het huizenblok ten W. werd de rooilijn 6 m 50 achteruit geschoven, de Brusselsestraat aan marktzijde verbreed tot 12 m en de Mechelsestraat tot 15 m. Aan de overkant werd de oostelijke pleinzijde heringevuld door de reconstructie in 1927 van het "oorspronkelijke" Tafelrond, waarvoor de rooilijn eveneens gecorrigeerd werd.
Tenslotte werd naast het Tafelrond de monding van de 19de-eeuwse Statiestraat tijdens deze wederopbouwperiode verruimd tot het huidige Rector De Somerplein, waar initieel middenin - ter afsluiting van het vergezicht op het stadhuis - het zogenaamde "schermblok" moest ingeplant worden, doch nooit werd gerealiseerd.
Omwille van haar uitzonderlijk belang diende de Grote Markt hersteld te worden in een esthetisch coherent en representatief forum waar de nieuwe architectuur moest fungeren als een waardevolle, harmonieuze omkadering van stadhuis en Sint-Pieterskerk. Speciaal hiertoe werd in 1920 een "Commissie voor de Gevels van de Grote Markt" opgericht en kon de Stad over een aanzienlijke staatsbetoelaging beschikken. De gevelontwerpen werden onderworpen aan een strikte beoordeling en dienden te beantwoorden aan welbepaalde vormelijke en architecturaal-esthetische richtlijnen: onder meer een maximale gevelhoogte van 21 à 22 m, een architecturale uitwerking geïnspireerd op de regionale 17de- en 18de-eeuwse stijlen en de verwerking van traditiegetrouwe bouwmaterialen.
Voor de gevelontwerpen waren de eigenaars van stadswege verplicht beroep te doen op de Brusselse architect L. Govaerts, die ook de hoekbebouwing van de Brusselsestraat en de aansluitende gevelwand Mechelsestraat-de Layensplein ontwierp.
Uitgezonderd de "Moriaen" en "In het Woudt", waarvoor een gevelreconstructie naar "oorspronkelijke" toestand was opgelegd, ontwierp Govaerts de overige panden in typerende "wederopbouwstijl": zij zijn gekenmerkt door een eclectische gevelarchitectuur waarvan bouwvormen, architectonische details en materiaalkeuze teruggrijpen naar de regionale bouwtraditie, met meer of minder uitgesproken integratie van eigentijdse en gefantaseerde elementen. Met het "gereconstrueerde" oude Tafelrond en de homogene opeenvolging van onderling geïndividualiseerde gevels vormden de nieuwe pleinwanden aldus een harmonisch en esthetisch "decor" van historiserende begeleidingsarchitectuur.
Naast haar aloude representatieve functie van religieus en politiek-rechterlijk centrum - door de aanwezigheid van Sint-Pieterskerk en stadhuis - vervult het forum vanouds een belangrijke commerciële en sociaal-culturele rol. Reeds in de middeleeuwen waren immers rondom het kerkhof het Broodhuis, het Vederhuys, de Vogelmarkt en Hoendermarkt gesitueerd. Voorts fungeerde het plein als centrum van allerhande openbare manifestaties zoals plechtige vieringen en optochten, onder meer Blijde Intreden van vorsten, de "Ommegang", en openluchtvoorstellingen, onder meer mirakel- en mysteriespelen naast diverse wereldlijke vertoningen, en werd op de "plaetse" ook recht gesproken en vonnissen voltrokken. Verder was er op de Grote Markt in het verleden ook een gevarieerde commerciële bedrijvigheid geconcentreerd. Naast de "hallekens" die van bij hun oprichting verhuurd waren aan handelaars, waren hier herbergen, wijn- en biertaveernen - zie de voornoemde Meyerse kelder en Bloemendale - en ook diverse neringdoeners gevestigd: activiteiten die het marktbeeld nog tot in de 19de eeuw bepaalden zoals de puien op oude foto’s aantonen. Sinds de Eerste Wereldoorlog - met de wederopbouw van het merendeel der panden in opdracht van de toenmalig belangrijke brouwerijen "La Vignette" en "Breda" - en tot op vandaag zijn de begane gronden haast exclusief ingenomen door horecazaken. Tot voor kort nog fungerend als een druk verkeersknooppunt, werd de Grote Markt door heraanleg in 1997-1998 omgevormd tot een sfeervolle nagenoeg verkeersvrije pleinruimte.
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verloove C. & Mondelaers L. 2009: Grote Markt [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128182 (geraadpleegd op ).
De barokke winkelhuisjes aanleunend tegen het koor en het deambulatorium van de Sint-Pieterskerk werden circa 1910 afgebroken; de andere huizen, aan de zuid- en westzijde van het plein werden zwaar geteisterd door brand in 1914; ze werden circa 1920 heropgebouwd, sommige naar het uitzicht van de voormalige huizen uit 16de en 17de eeuw, andere rekening houdend met hun huidige bestemming en de vernieuwde aanzet van de Brusselsestraat. Alleen de huizen nummers 2, 3 en 4 (17de en 18de eeuw), palend aan het zuidportaal van de collegiale kerk zijn gespaard gebleven.
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Grote Markt [online], https://id.erfgoed.net/teksten/100950 (geraadpleegd op ).