Oorspronkelijk samen met de Cellebroerdersstraat "Groenendael" geheten. In de 14de eeuw zogenaamd "Ser Loens Strate" en in de 15de eeuw "Rotselaerstrate". Na de oprichting van het begijnhof veranderd in "Twaalf Apostelenstraat" naar het gelijknamige convent in deze straat, opgericht in 1597. Het klooster der celzusters, de zogenaamde "Kleine Celle" of "Bethléem" was reeds in de 14de eeuw gevestigd op Groenendael tussen de Cellebroedersstraat en het Vlietje, dat de Twaalf Apostelenstraat van de Schrijnstraat scheidde. Het klooster strekte zich deels over de Acht Zalighedenstraat uit en werd in 1580 verwoest door de Spanjaarden; in 1588 vertrokken de celzusters naar Leuven. De brug over het vlietje werd tot de 16de eeuw "Minnen" of "Mymenbrugghe" genaamd.
Het begijnhofkarakter bleef in deze straat voor een goed deel behouden. Links en rechts treft men nog mooie begijnenwoningen aan uit de 17de en 18de eeuw. De huizen tussen de korte gedeelten van de Acht Zalighedenstraat hebben bijbouwen en achtertuintjes (oorspronkelijk voortuintjes?) met afsluitingsmuur aan de Acht Zalighedenstraat. Voorts voornamelijk gekenmerkt door 19de-eeuwse lijstgevels van twee, soms drie bouwlagen en twee tot vier traveeën; verspringende kroonlijsthoogte en verschillende bekleding (nummers 2, 4, 12, 14 en 22: gecementeerd en beschilderd; nummers 7, 9 en 29: gecementeerd met schijnvoegen; nummers 6, 8, 10, 18, 20, 23, 24, 25, 26, 28 en 30: baksteen; nummer 27: faiencetegels). Onder meer nummers 2, 4, 8, 22, 23, 25, 29 en 30 bevatten een oudere kern. Behouden resten van typische begijnenwoningen van bak- en zandsteen, bij zonder nummer tussen nummer 8, 10 en 16. Nummer 11 is een traditioneel breedhuis grondig gerestaureerd volgens oud patroon; bewaarde inplanting. Tussen nummers 27-29 en 30-32 liep eertijds de Vuilgracht.