Plein met grosso modo trapeziumvormige aanleg gelegen in de kern van het historische stadscentrum van waaruit de belangrijkste centrumstraten straalsgewijs vertrekken, met name de Ieperstraat, Bruggestraat, Tramstraat, Sint-Janstraat, Hoogstraat, Nieuwstraat en Kortrijkstraat. Door middel van overbouwde voetgangersdoorsteken verbonden met de Kerkstraat via de Stanislaspoort in de noordwestelijke hoek van het plein, en met de Lakenmarkt en het Generaal Maczekplein via het pand "De Beiaard" in de noordoostelijke hoek (gesloopt in 2007) en via de doorsteek ten oosten van de stadhuisvleugel in de Tramstraat. Destijds onderscheiden in "Hoogmarkt" aan westzijde en "Neermarkt" aan oostzijde, laatst genoemde ook onder meer "Vlasmarkt" of "Garenmarkt" (1441) genoemd.
Vormt eertijds de zuidgrens van de zogenaamde "Quaede Acker", het gebied ten noordoosten van de Markt begrensd door de Bruggestraat, de Poekebeek, de Sint-Janstraat en de Kalverstraat, waar het kapittel van Harelbeke van oudsher een rente verwerft en waardoor het, nadat het later opgenomen is bij het stedelijk gebied, gedurende het hele Ancien Régime zijn invloed in de stad kan laten gelden.
Tussen 1260-1275 sticht Margaretha van Constantinopel op de "Quaede Acker" aan de oostzijde van het plein een hospitaal of "passantenhuis" voor arme pelgrims. Deze aanvankelijk burgerlijke instelling verkrijgt een deel van de stedelijke inkomsten nadat in 1295 Gwijde van Dampierre het "lepelrecht" of de "graanmate" schenkt samen met het "Coornhuus", gelegen in de oostelijke hoek van het marktplein net ten noorden van het hospitaal. Andere bronnen van inkomsten zijn schenkingen, legaten en met de stad gedeelde maalrechten op een windmolen aan het Stokt en de 13de-eeuwse "Stedemolen" aan het einde van de Ieperstraat met de in 1561 ernaast gebouwde rosmolen (zie Stedemolenstraat). Daarnaast beschikt het hospitaal over veel bouw- en weiland en het "Goed 't Apreyt" aan de Kanegemwegel. Na 1316 wordt aan het hospitaal de kloostergemeenschap van de Heilige Alexis toegevoegd die de regel van Sint-Augustinus volgt. De geestelijke leiding is wellicht in handen van de kapelaan van het hospitaal, aangesteld door het kapittel van Harelbeke.
De Markt wordt voor het eerst expliciet vermeld in 1275 wanneer Beatrijs van Brabant en (erf)vrouw van Kortrijk toestaat een lakenhalle te bouwen ten westen van het hospitaal. Vermoedelijk wordt in de loop van de 13de of 14de eeuw naast de halle een stenen belfort opgetrokken, volgens sommige bronnen ter vervanging van een houten belfort op de hoek van de Hoogstraat en de Sint-Janstraat; dit wordt evenwel door geen enkele archivalische bron bevestigd.
In de 13de eeuw worden de rechten toegekend om op het plein markt te houden, met name vanaf 1220 een wekelijkse markt en vanaf 1294 een graanmarkt, respectievelijk door gravin Johanna van Constantinopel en Gwijde van Dampierre. In 1393 geeft de Bourgondische hertog Filips de Stoute tevens de toelating om een vrije jaarmarkt te organiseren. Op de stenen basis van de toren na, worden in 1381 de hallen verwoest door de Gentse "Witte Kaproenen". Na een tijdelijke inrichting als versterkte plaats, vat men pas vanaf 1394 de heropbouw aan.
Na aanhechting in 1390 van de "Kromme Wal", een deel van de heerlijkheid Willecomme gelegen tussen de Poekebeek, de Bruggestraat en de Krommewalstraat, vertoont het schependom een grosso modo vierkante plattegrond met de (Hoog-)Markt en de Sint-Pieterskerk op het kruispunt van de noordzuid-as Bruggestraat - Kortrijkstraat en de oostwest-as Sint-Janstraat - Ieperstraat. De namen van de straten die naar de Markt leiden - op dat ogenblik niet veel meer dan een plaatselijke verbreding van de genoemde wegen - duiden aan dat deze plaats een belangrijk knooppunt is. Stadsrekeningen tonen aan dat de straten en het plein verhard zijn met veldstenen, vanaf de 15de eeuw met kasseistenen.
Tegen 1406 heeft men de halle herbouwd met op de verdieping een schepenkamer die vanaf 1418 via een bordes bereikbaar is. Door het oorlogsgeweld in 1452 door het leger van Filips de Goede en een jaar later door de Gentse Groententers die tegen de Bourgondische hertog in opstand gekomen zijn, branden zowel de hallen als het hospitaal uit. Bij de herstellingswerken vanaf 1454 en in 1466-1468 krijgt het belfort een campanilevormige bekroning. In 1491 kent de stad opnieuw een gewelddadig optreden door de Gentenaars waarbij de halle en ook het belfort worden geteisterd. De schade wordt hersteld in het begin van de 16de eeuw en in 1501 wordt een uurwerk aangekocht. In 1515 wordt het hospitaal van de Zusters Alexianen herbouwd en in 1534 uitgebreid. Het complex bestaat dan uit een voorbouw van twee bouwlagen met kortere noordzijvleugel en is gelegen te midden van een ruime boomgaard met een stenen toegangspoort aan het marktplein, met het "Coornehuus" aan de noordzijde en enkele huurhuisjes. Een brand verwoest in 1545 de halle en het belfort. In 1546 wordt een nieuwe klokkentoren opgetrokken met een nieuw uurwerk en de eerste beiaard (1548). In 1557-1560 gebeuren herstellingswerken en een uitbreiding met een nieuw en groter schepenhuis boven de oostgalerij. Het belfort krijgt het huidig renaissancistisch uitzicht en men koopt tevens een nieuw uurwerk aan. Sinds 1546 staat op het plein een fontein met water voor huishoudelijk gebruik, die via een ondergrondse kanalisatie wordt bevoorraad vanuit de "Meulevyver" (zie Hoogstraat, Vijverstraat). Ernaast is aan de voet van de hallentoren ook een schandpaal geplaatst. Nog twee andere schandpalen zijn opgesteld aan weerszijden bij het begin van de Nieuwstraa
Enkele huisnamen van middeleeuwse panden aan zowel de Hoog- als de Neermarkt zijn gekend: "Sint-Jacob", "De Gauden Leeu", "De Zwarte Leeu", "De Pluyme", "Den Hert", "De Lelie", "De Crone", "'t Cleen Croonken", "'t Scaec", "Het Beurzeken" waar van oudsher berichten aan de bevolking of "kerckgeboden" worden omgeroepen, "De Kauwe", "De Munte", "De Mane", "'t Steenken", "Den Inghele", "De Wildeman", "'t Cleen Scaec", "De Seye", "Den Mortier", "Het Cloosterken", "tHaendeken" of "Het Aendekin", "De Vier Heymskinderen", "De Burse", "De Valke" en "Den Franschen Scilt". Net als enkele centrumstraten wordt ook de Markt in 1579 voorzien van een nieuwe bestrating.
In 1579 wordt de stad in de as gelegd door de "Malcontenten" en de Spaanse garnizoenen waarbij onder meer de schepenkamer, de hallentoren en het hospitaal in puin liggen. De halle wordt in 1587 nogmaals geplunderd door Sluizenaars en Duitse huurlingen, waarbij het schepenhuis in onbruik raakt en de hallen door een storm in 1593 instorten. Vanaf 1608 nemen de restauratiewerken een aanvang met onder meer heropbouw van de oostbeuk. Op een plan van 1616 door landmeter Lodewijk de Bersacques wordt het kerngebied van het schependom weergegeven met aan het marktplein het hospitaal van de Alexianen, het belfort en de halle, zonder bedaking na de vernielingen op het einde van de 16de eeuw, de fontein en de nog schaars bebouwde percelen aan de noordzijde.
Vanaf 1616 vindt de vrije jaarmarkt opnieuw plaats, die echter wegens plaatsgebrek vanaf 1620 verhuist naar het Hulstplein, toen nog een drassig weidegebied. In 1614-1615 gebeuren restauratiewerken aan de halle en het schepenhuis waarbij circa 1620 een nieuwe renaissancecampanile wordt aangebracht door de Franse meester-timmerman Romain de Caigny. Het uurwerk wordt vernieuwd en er wordt een gaanderij aan de westzijde toegevoegd. In 1638-1640 laat de stad nieuwe klokken aanbrengen en in 1641 het uurwerk herstellen. Tussen 1617-1639 voert men tevens herstel- en uitbreidingswerken uit aan het hospitaal. Na bisschoppelijke hervorming van de statuten bouwt men in 1638-1640 aan de westzijde van het hospitaal een nieuwe kapel ter ere van de Heilige Augustinus en Heilige Alexis.
Volgens het eerste landboek van Tielt-binnen van 1635 wordt kloksgewijs rond de Markt het grondgebied van het schependom in tien "cercken" verdeeld waarvan de centrumstraten de begrenzing vormen. Op de kopergravure opgenomen in "Flandria Illustrata" van Antoon Sanderus (1641-1644) is langsheen het plein grotendeels aaneengesloten bebouwing van zowel breed- als diephuizen van twee bouwlagen weergegeven. De hoek met de Ieper- en Kortrijkstraat ligt zuidelijker dan de huidige toestand zodat de ruimte ten zuiden van de Sint-Pieterskerk bij de (Hoog-)Markt aansluit en afgezoomd is door imposante woonhuizen. Centraal staat het belfort met de campanile en de gerestaureerde halle met schepenhuis, nog zonder de westelijke gaanderij. In 1638 verhuist het schuttershof van de Sint-Jorisgilde van de Hoogstraat naar een domein aan de zuidzijde van de Markt, een verbeurd verklaarde eigendom van Jacqueline Van Ravesteyn die als protestantse is uitgeweken naar het Noorden.
Bij de bezetting door de Spanjaarden worden in 1648 de halle en de toren beschadigd, de schepenkamer in de as gelegd en het klooster van de Alexianen geplunderd.
In 1650 wordt het meetrecht op lijnwaad ingevoerd; het meten en verkopen gebeurt in de halle of in herberg "Den Hert", een van de vijf herbergen die volgens een herbergentelling in 1683 gelegen zijn op de Hoog- en de Neermarkt. In 1660-1661 wordt de gesloten benedenverdieping van de halle omgebouwd tot een open zuilengaanderij met verdieping aan de westzijde en een traptoren; tevens heropbouw van een nieuwe schepenkamer tussen 1659 en 1662. In functie van de hygiëne wordt in de 18de eeuw de ondergrondse verbinding tussen de fontein op de markt en de "moerbuize" voor de schepenkamer vernieuwd (1716); men graaft een nieuwe steenput en plaatst een pomp in 1782. In 1718-1719 restaureert men grondig de campanile van het belfort en in 1735-1744 de schepenkamer. In 1773 wordt de beiaard met dertig klokken van Georges Du Méry (Brugge) geplaatst en in 1777-1780 wordt de hallentoren gerestaureerd waarbij een nieuwe stadsgevangenis op de benedenverdieping wordt ingericht ter vervanging van de gevangenis aan het voormalige vleeshuis in de Hoogstraat. Doordat de reeds bestrate Hoogstraat aangesloten wordt op de in 1771-1772 nieuw aangelegde kasseiweg Tielt-Deinze, vormt de Markt samen met de Hoog- en Ieperstraat een belangrijke handels- en verkeersas. Door de herstelling en rechttrekking van de steenweg naar Wakken in 1788 wordt de Markt met deze steenweg verbonden via de Kortrijkstraat en de huidige Steenstraat ter hoogte van het Stokt. Op het stadsplan van 1786 door Philip Jan Lemaieur worden aaneengesloten huizenrijen langsheen het marktplein weergegeven; ter hoogte van de "kerkestichel" is er aan de noordwestzijde nog steeds een open doorgang naar de Sint-Pieterskerk.
In het laatste kwart van de 18de eeuw woont boekbinder, -verkoper en later de eerste Tieltse drukker Andries Benoit Stéven in een huurhuis op de Markt, eertijds gekend als het "cleen schaek". Volgens de herbergentelling van 1807 zijn de meeste herbergen in het Tieltse stadscentrum aan de Markt gelegen, onder meer "La Petite Bourse", "A la Plume", "Au Cerf", "Maison des Jambons", "Au Cochon", "Grande Bourse", "La Bourse", "A St. Georges", "Maison d'Etoupe", "Fleur de Lys", "L'Ange" en "L'Homme Sauvage". Op het einde van de 18de eeuw wordt de Sint-Jorisgilde, net als de gilde van Sint-Sebastiaan, ontbonden; het schuttershof wordt als nationaal domein verkocht. Het "Coornehuus" van de Zusters Alexianen die in 1797 uit hun klooster zijn gezet, dient voortaan als "corps de garde" voor de politie. De kloostergebouwen worden niet verkocht maar blijven in Frans bezit en worden in 1798 omgebouwd tot "gendarmerie" en vredegerecht.
Op het voormalige kloosterdomein wordt onder burgemeester Larmuseau in 1820 de Lakenmarkt gebouwd. Na ruil met een deel van de oude kloostergebouwen van de Grauwe Zusters wordt de rijkswachtkazerne in 1836 overgebracht naar de Bruggestraat en het hospitaal naar de gebouwen van het Alexianenklooster, tot de verhuis ervan in 1838 naar de door deken Darras nieuw gestichte instelling aan de weg naar Pittem (huidige Deken Darraslaan). In de resterende delen van het klooster richten enkele Zusters Apostolinen uit Brugge van 1839 tot 1866 een leer- en werkschool in, met vanaf 1849 een weeshuis voor meisjes, later uitgebreid met een kleuterklas. Tussen het gewezen kloostercomplex en de Lakenmarkt wordt in 1860 een doorgang aangelegd. In 1867 wordt het gebouw omgevormd tot politiecommissariaat met tevens bureaus voor het armbestuur en de werkrechtersraad, een conciërgerie en twee gevangeniscellen.
In de 19de eeuw is aan de zuidwestzijde van de Markt de brouwerij "De Graaf van Vlaanderen" gelegen, in het begin van de 20ste eeuw verbouwd tot het huis en de handelszaak "Notteboom" (zie nummer 35). De Almanak en een patentregister van 1860 vermeldt de vestiging van Louis Vanhoutte & Dyck, fabrikant van "emballagiën"; tevens woont er een blauwverver. De volkstelling van 1866 toont aan dat op de Markt een hoog percentage middenstanders wonen als onder meer hoteliers, herbergier(ster)s, naaisters, winkeliers, hoef-, goud- en zilversmeden, horlogemakers en kooplui. Aanvankelijk zorgt de paardentram voor de verbinding met het in 1860 opgetrokken station (zie Stationsplein). Later wordt een stoomtramlijn ingericht tussen Tielt - Ruiselede - Aalter (1886) en Hooglede - Roeselare - Ardooie - Zwevezele - Tielt (1889). Het tramstation wordt ondergebracht in het stadhuis en in 1891 wordt de nabijgelegen Tramstraat aangelegd. In het laatste kwart van de 19de eeuw ondergaat het Marktplein enkele ingrijpende wijzigingen. In 1871-1873 worden de kapel van het vroegere Alexianenklooster, een annex en het "Coornehuus" gesloopt voor de bouw van het nieuwe stadhuis in 1872-1874 naar ontwerp (1869) van provinciaal bouwmeester Pierre Nicolas Croquison (Kortrijk). Op het stadsplan van circa 1880 getekend door onderwijzer Edmond De Slypere is, naast onder meer het belfort met de halle, tevens het nieuw opgetrokken stadhuis met de nog bestaande voormalige kloostervleugels te zien.
Nadat het schepenhuis, de hallen en het belfort leeg komen te staan, dient een tussenkomst van de Koninklijke en Provinciale Commissie voor Monumenten en Landschappen de sloop van het belfort te verhinderen. Restauratiewerken starten in 1878 maar moeten door problemen in 1880 stilgelegd worden. Grondige aanpassingswerken gebeuren in de jaren 1880-1892. In 1881 gaat men over tot de sloop van het schepenhuis, de gevangenis en de bovenbouw omheen de belfortromp, waarvan de toren wordt gerestaureerd. Volgens de plannen (1890) van stadsarchitect Gustaaf Hoste worden tegen de west- en oostgevel twee nieuwe parallelle gaanderijen gebouwd met een traptoren om de noordelijke gaanderij die met een travee wordt ingekort voor de doortocht van de buurttram. In 1898 wordt de gedenkplaat voor de Boerenkrijg (1798) naar ontwerp van de Gentse beeldhouwer Aloïs De Beule ingewerkt in de zuidgevel van de hallentoren. In 1904 wordt voor het Jubelfeest van de Onbevlekte Ontvangenis tijdelijk een Lourdesgrot opgericht op het marktplein. In 1905 richt men op het marktplein een verplaatsbare ijzeren muziekkiosk op naar ontwerp (1901) van architect Gustaaf Hoste (Tielt) en uitgevoerd door het bedrijf "De Coster frères" (zie Klijtenstraat). De kiosk wordt in 1940 gedemonteerd.
Op het einde van de 19de - begin van de 20ste eeuw zijn hier nog talrijke herbergen gelegen: "De Pluim", vanaf 1913 "De Gouden Pluim", "Den Hert", "Cambrinus", gevestigd vanaf 1911 in het oorspronkelijk herenhuis van P. Notteboom en in de jaren 1915-1919 samen met "Den Hert" één uitbating, "Den Arend", "De Trompette", "De Drie Koningen" (zie nummer 9), "Hôtel L'Espérance", vanaf 1915 gekend als "Hôtel Continental" met achterliggende feestzaal voor de liberale muziekvereniging "Amicitia", tijdelijk meubelwinkel en erna café "Amicitia", uitgebrand in 1965, "Het Wit Paard", vanaf 1927 gekend als onder meer "De Nieuwe Pluim", "Het Vlaams Huis", het lokaal van het V.N.V. (1926-1943) en het Verdinaso (1931-1940), vanaf 1944 gekend als "De Beiaard" (zie nummer 12), "'t Stadhuis" in 1934 ingenomen door de bureaus van de stadsdiensten (zie nummer 13), "De Warande", "In de Graanmarkt", "Beurze", "Den Opzet"; "Het Witte Paard" (zie nummer 20), "Sint-Jorishof", "De Ware Vlaming", "'t Hof van Vlaanderen", "De Wildeman", "Bridge", "De Klokke" (zie nummer 41) en "De Concorde" op de zuidelijke hoek met de Ieperstraat (zie nummer 42). Door bombardementen in de Eerste Wereldoorlog is er onder meer schade aan het stadhuis dat in 1923 hersteld wordt. Er is relatief weinig schade aan de halletoren, die door de Duitse bezetter onder meer gebruikt wordt als gevangenis.
In de jaren 1930 bestaat het plan om de hallentoren definitief als museum in te richten, doch dit wordt niet uitgevoerd. In 1938 richt men tegen de zuidgevel het Heilig Hartbeeld op, ontworpen door de Tieltse kunstenaar Maurice Vander Meeren. In 1939 wordt het belfort met halle beschermd als monument. Tijdens het bombardement in mei 1940 worden vele huizen aan de Markt vernield, onder meer de herbergen aan de noordzijde tussen de Bruggestraat en de Ieperstraat en het voormalige "Sint-Jorishof" aan de zuidzijde. Tevens is er schade aan het belfort, het Heilig Hartbeeld en het stadhuis. Door aannemer Edgard Lievens wordt een betonnen schuilplaats ten oosten van het huidige belfort gebouwd in opdracht van de Dienst Passieve Luchtverdediging van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid. De vernielde herbergen worden na de oorlog tijdelijk ondergebracht in noodbarakken en naderhand herbouwd of ingenomen bij de verbreding van de Bruggestraat. In 1946 wordt het eerste "Bijzonder Plan van Aanleg" in Vlaanderen goedgekeurd voor de heropbouw van het stadsdeel aan de Hoogmarkt, het aanpalend deel van de Ieperstraat en de omgeving van de Sint-Pieterskerk. Het stadhuis wordt in 1947 hersteld. In 1948 richt men ter herinnering aan de Poolse bevrijders de "Stanislaspoort" op aan de doorgang naar de Kerkstraat (zie nummer 1).
Pas in de jaren 1957-1959 gebeuren restauratiewerken aan onder meer het belfort onder leiding van architect Gerard Vande Weghe (Tielt) en aan de voormalige hospitaalvleugel langs de Tramstraat in neo-Vlaamse renaissancestijl naar ontwerp van architect Albert Impe (Tielt). In 1971 wordt een haakse vleugel aan de noordwestzijde van het stadhuis gebouwd. In het laatste kwart van de 20ste eeuw wordt de Markt heraangelegd met onder meer gedeeltelijk nieuwe kasseibestrating. In 1985-1986 worden belfort en beiaard grondig gerestaureerd onder leiding van architect Luc Van De Weghe (Tielt), waarbij het Heilig Hartmonument wordt verplaatst naar de oostelijke hoek van de Ieperstraat en de Krommewalstraat; het Boerenkrijggedenkteken wordt verwerkt in het voetstuk ervan. In 1993 gebeuren restauratiewerken aan de voorgevel van het stadhuis.
In 1999 wordt het belfort op de werelderfgoedlijst van de Unesco geplaatst. In de jaren 1990 wordt de stadsbibliotheek uitgebreid aan de Lakenmarkt na gedeeltelijke sloop van het pand "De Beiaard"; tegelijk wordt een nieuwe voetgangersdoorsteek naar de Markt aangelegd. In 2004 worden de panden aan de zuidzijde van het plein tussen de Hoogstraat en de Nieuwstraat - onder meer de voormalige Bank van Roeselare - gesloopt voor de bouw van "Residentie Albéric Duyver", een groot kantoor- en wooncomplex (2005) (zie nummer 23).
Bij archeologisch onderzoek aan de Markt in 2006 vondsten onder meer op Gallo-Romeinse aanwezigheid en op het bestaan van een ondergronds middeleeuws watervoorzieningssysteem met houten leidingen. Tevens treft men sporen aan van de middeleeuwse lakenhalle, van het postmiddeleeuwse schepenhuis en van de ondergrondse betonnen schuilkelder uit de Tweede Wereldoorlog. Recentere archeologische vondsten zijn onder meer een fragment van een mortarium (wrijfschaal) en scherven van Gallo-Romeins aardewerk in een opvullingslaag bij de hallentoren. In februari 2007 vat men nieuwe verbouwings- en renovatiewerken aan waarbij het pand "De Beiaard" (zie nummer 12) en de bijgebouwen aan de achterzijde gesloopt worden en een grote waterput verdwijnt. De beëindiging van de werken, waarbij tevens een nieuwe vleugel zal opgericht worden met hoofdingang langs de Lakenmarkt, is voorzien voor 2008. De doorgang zal behouden blijven en op de plaats van "De Beiaard" komt een berging met fietsenstalling aan de zijde van de Lakenmarkt.
Plein met centrale opstelling van het belfort aan de oostzijde, met aan de zuidzijde wegen voor doorgaand verkeer ter verbinding van de omliggende centrumstraten die straalsgewijs vertrekken vanaf de Markt. Bouwblokken tussen de centrumstraten getypeerd door heterogene rijbebouwing met voornamelijk horecagelegenheden voorzien van al dan niet gesloten voorzetterrassen, naast handelszaken en kantoren. Concentratie van bewaarde 19de-eeuwse en begin 20ste-eeuwse panden tot drie bouwlagen onder zadel- of mansardedaken (nok evenwijdig met straat; pannen of leien/pannen) geconcentreerd aan de zuidwestzijde, met name in het bouwblok tussen de Nieuwstraat en de Kortrijkstraat. Enkele neoclassicistische panden met nieuwe winkelpuien en vernieuwd schrijnwerk. Nummer 33 met lijstgevel voorzien van begin 20ste-eeuwse bekleding van witte en groene (banden) geglazuurde baksteen. Nummer 34, met gepleisterde en geschilderde lijstgevel met natuurstenen banden; in centrale blinde venstertravee van tweede bouwlaag gedenksteen met opschrift "HUIS/ GESTICHT/ TEN JARE/ 1868".
Aan noordwest-, noord- en oostzijde van het plein, concentratie van wederopbouwpanden tot drie bouwlagen uit eind jaren 1940 - jaren 1950, getypeerd door onder meer lijstgevels met (veelal rood-) bakstenen parementen, doorgetrokken bovenerkers (nummers 1, 8), rechthoekige muuropeningen met simili-omlijstingen, dakvensters voorzien van typerende frontonbekroning (nummers 2-4, 7, 10, 15-16) of van puntgevels (nummers 5-6, 14, 22), soms met imitatievakwerk (nummers 1, 8); uitkragend hoektorentje bij nummer 6. Nummer 2, gesigneerd in plint "J.A. DEWULF ARCHITECT RUISELEDE". Nummer 6 met gevelreliëf waarop stadswapen. Aanvullende handels- en appartementsgebouwen tot drie bouwlagen uit het laatste kwart van de 20ste eeuw. Nummer 23 aan de hoek met Nieuwstraat, "Residentie Albéric Duyver", nieuwbouwcomplex (2004-2005) met bankkantoren, appartementen, studio's en garages, gebouwd naar ontwerp van architectenbureau Buro II (Roeselare) door de Groep Huyzentruyt (Waregem) in samenwerking met KBC-bank die haar kantoor overbrengt vanuit de Ieperstraat (zie Ieperstraat nummers 23-25). Zogenaamd naar een 19de-eeuwse Tieltse kunstschilder. Complex van drie bouwlagen met dakverdieping onder schilddak en getypeerd door breed vooruitspringende doorgetrokken erkeruitbouwen en divers maeriaalgebruik van onder meer rode baksteen, beton, kalksteen en glas. Ingewerkt in de zuidzijde van het wegdek, ronde natuurstenen gedenksteen met gebeitelde datum "19 III/ 1403". De steen herinnert aan de dood van Alexander Spierinc, raadsheer en baljuw van Vlaanderen te Tielt, die de vermoedelijk onschuldige Jan Vleminc beticht van de moord op de Kanegemse pastoor en laat opknopen. Spierinc valt tijdens een kaatsspel op de Markt dood neer op de door Vleminc voorspelde dag. Tijdens de diverse heraanlegwerken van de Markt wordt de locatie van de steen meermaals gewijzigd (foto).
Bron: CALLAERT G. & SANTY P. met medewerking van BOONE B., DEVOOGHT K. & MOEYKENS S. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Tielt, Deel I: Stad Tielt (straten A-R), Deel II: Stad Tielt (straten S-Z), Deelgemeenten Aarsele, Kanegem en Schuiferskapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL29, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Callaert, Gonda; Santy, Pieter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Apotheek Wostyn
Omvat
Belfort en halle
Omvat
Cirque Central
Omvat
De Beiaard
Omvat
Eclectisch winkelpand
Omvat
Gedenktekens op gevel
Omvat
Herberg De Concorde
Omvat
Herberg De Drie Koningen
Omvat
Herberg De Klokke
Omvat
Huis Notteboom
Omvat
Laatclassicistische burgerhuizen Het Witte Paard en Belle et Beau
Omvat
Stadhuis van Tielt
Omvat
Stanislaspoort
Is deel van
Tielt
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Markt [online], https://id.erfgoed.net/themas/10811 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.