De Jan Van Rijswijcklaan is één van de belangrijkste invalswegen tot het stadscentrum vanuit het zuiden, richting Boom en Brussel. De brede, lange laan vertrekt nabij het Koning Albertpark, op de kruising van de Koningin Elisabethlei, de Karel Oomsstraat en de Generaal Lemanstraat, en loopt in een brede boog dwars door de Sint-Laurentiuswijk. Extra muros kruist zij het tracé van de vroegere Brialmontomwalling - de huidige Singel en Ring, en vervolgt haar parcours aan de rand van de Tentoonstellingswijk, via de kruising met de Jan De Voslei, de VIIde-Olympiadelaan en de Populierenlaan, tot aan de kruising met de Boomsesteenweg.
Historisch kader
De Jan Van Rijswijcklaan werd in vier fasen aangelegd, onderbroken door de Eerste Wereldoorlog. Als eerste kwam in 1909 het tracé tussen de Lange Lozanastraat en de Brialmontomwalling - de huidige Desguinlei - tot stand, waarvoor nog in hetzelfde jaar de eerste bouwvergunningen werden uitgereikt. De laan kreeg in 1910 haar naam ter ere van de advocaat, journalist en liberaal politicus Jan Van Rijswijck (1853-1906), burgemeester van Antwerpen van 1892 tot 1906. De nieuwe laan vormde de hoofdas van een voorname residentiële wijk - de zuidelijke tegenhanger van Zurenborg - waartoe ook de Bosmanslei, de Van Putlei en de Arthur Goemaerelei behoorden. Het aanlegplan van deze wijk werd gekenmerkt door breed getrokken lanen met een rond punt op de belangrijkste kruisingen. Het rond punt van de Bosmanslei en de Van Putlei vormde het centrum van de wijk, terwijl dat van de Jan Van Rijswijcklaan eerder als toegang fungeerde. De ruime kavels hadden verplichte voortuinen afgesloten door een smeedijzeren sierhek, en waren zowel bestemd voor aaneengesloten rijbebouwing als voor halfopen bebouwing. Het tracé van de Jan Van Rijswijcklaan werd ontworpen met twee parallelle rijbanen, gescheiden door een brede middenberm met een dubbele bomenrij waarop vervolgens een vrije trambedding zou worden aangelegd. Waar het gros van de percelen al vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was bebouwd met burger- en herenhuizen, werden ook de resterende kavels op een enkel na in de vroege jaren 1920 ingevuld.
De tweede fase aangelegd omstreeks 1925, betrof het tracé extra muros tussen de Brialmontomwalling en de Jan De Voslei, dat deel uitmaakte van het urbanisatieplan voor een nieuwe zuidelijke stadswijk buiten de vesten, een ontwerp van stadsingenieur Richard Lemeunier uit 1912. De uitvoering van dit plan kwam pas na de Eerste Wereldoorlog in een stroomversnelling, naar aanleiding van de geplande Wereldtentoonstelling van 1930. Reeds in zijn eerste aanlegplan voor de Wereldtentoonstelling uit 1926 situeerde stadsarchitect Emiel Van Averbeke de hoofdingang aan de westzijde van de verlengde Jan Van Rijswijcklaan. In het definitieve aanlegplan kwamen de monumentale triomfboog en de centrale Eeuwfeestplaats zelfs op de as van de laan te liggen, waarvan het verkeer voor de duur van de tentoonstelling zou worden omgeleid. Voorafgaand aan de Wereldtentoonstelling werden in het nieuwe straatgedeelte al een groot aantal percelen verkocht en bebouwd, de eerste vanaf 1925. De bebouwing bestond hoofdzakelijk uit twee aan twee gekoppelde stadsvilla’s met diepere voortuinen dan voorheen, daar waar het uiteinde van de laan zich onderscheidde door appartementsgebouwen in gesloten rijbebouwing direct aan de straat. Tot deze fase van de aanleg behoorde ook de verkaveling van de terreinen tussen de Jan Van Rijswijcklaan en de Kruishofstraat, met de Jasmijnstraat, de Hazelarenstraat, en de Hortensiastraat. Het bouwblok tussen de Camille Huysmanslaan en de Beschavingstraat, dat als onderdeel van de tentoonstellingsterreinen pas na afloop vrijkwam, werd bij de aanleg van de Tentoonstellingswijk bestemd voor hoge flatgebouwen. Het keek uit over de parkzone van het Wilrijkseplein, een voormalig militair oefenveld aan de oostzijde van de laan. Vanaf de vroege jaren 1930 veroorzaakte de economische crisis ten gevolge van de beurscrash een gevoelige stagnatie in de bouw, waardoor bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog nog meer dan de helft van de percelen braak lag.
Van het sluitstuk van de Jan Van Rijswijcklaan, de verbinding tussen de Lange Lozanastraat en het Koning Albertpark, werd eveneens met het oog op de Wereldtentoonstelling in versneld tempo werk gemaakt. Bij deze ingreep, die verder de (her)aanleg van de Karel Oomsstraat, de Korte Lozanastraat en de Doornelei behelsde, verdween de vroegere Driehoekstraat. De bouwpercelen werden in 1927 te koop gesteld, en vanaf 1928 bebouwd met een mix van burgerhuizen en appartementsgebouwen, als voortzetting van de bestaande bouwblokken. Met zowat twee derden van de percelen ingenomen, viel ook hier de bouwactiviteit na 1935 stil. In laatste instantie werd de Jan Van Rijswijcklaan in 1937-1938 voorbij de Jan De Voslei doorgetrokken tot de Boomsesteenweg, een bouwblok dat vervolgens grotendeels werd ingenomen door het bekende service-station Permeke.
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog verwoestten V1- of V2-inslagen een tiental woningen, zowel in het oudste gedeelte van de Jan Van Rijswijcklaan nabij het rond punt met de Bosmanslei (nummers 138 tot 146 en 127), als in het verlengde van de laan op de kruising met de Vlaamse Kunstlaan (nummer 198). Na een onderbreking van tien jaar ging de bebouwing van de vele nog braakliggende percelen eind jaren 1940 opnieuw van start. Het gedeelte extra muros werd in de loop van de jaren 1950 hoofdzakelijk ingevuld met appartementsgebouwen van een conventioneel standaardtype, die nagenoeg de volledige oostzijde en grote delen van de westzijde gingen bepalen. Deze evolutie zette zich helaas ook door in het tot dan homogene oudste gedeelte van de laan, dat in dezelfde periode ten prooi viel aan een grondige transformatie en schaalverstoring. Zowat 30% van het oorspronkelijke bestand aan burger- en herenhuizen werd gesloopt en vervangen door geïsoleerde flatgebouwen met een veel grotere bouwhoogte, een proces dat onverminderd aanhield tot midden jaren 1970. Op gronden van het Wilrijkseplein opende in 1958 het Nationaal Bouwcentrum zijn deuren, dat in de volgende decennia zou uitgroeien tot het uitgestrekte beurscomplex Antwerp Expo (zie verder). Aan de overzijde verrees in 1960-1963 de vroegere BP-building, een vrijstaande kantoortoren ingeplant naast de open bedding van de latere Ring. Een project voor een kantoorcomplex van de Bank Delen uit 2000, dat de typische villabebouwing aan de rand van de Tentoonstellingswijk dreigde te verstoren, werd verijdeld onder druk van bewonersprotest.
Architectuur en typologie
De basisbebouwing aan de Jan Van Rijswijcklaan bestaat uit voorname burgerhuizen en riante herenwoningen, vanaf het interbellum aangevuld met luxe flatgebouwen. Het statige residentiële karakter wordt slechts onderbroken door de bres van de verkeersaders Singel en Ring, met in de omgeving de voormalige BP-building, de gebouwencomplexen van de Internationale Kunstcampus de Singel en Antwerp Expo, en de groenzone van het Wilrijkseplein. In de bebouwingsgeschiedenis zijn drie opeenvolgende fasen te onderscheiden, die in directe relatie staan tot de aanleg of de ontwikkeling van de verschillende straatdelen. Elk op zich vormen zij door eenheid in bouwperiode, bouwstijlen en woningtype een relatief homogeen geheel. De periode vóór 1914 die zich tot het oudste straatgedeelte beperkt, wordt gekenmerkt door een overwicht aan architectuur in eclectische en neo-régence- of neo-Lodewijk XVI-stijl, met slechts een uitermate beperkt aandeel art nouveau. De architectuur van het interbellum die over de hele lengte van de laan terug te vinden is, toont een afwisseling van traditionalistische beaux-arts- en cottage-stijlen, en meer vooruitstrevende art deco en modernisme, veelal van ingehouden aard. De architectuur van de jaren 1950 is representatief voor het conventionele modernisme, dat de naoorlogse periode domineert, zowel op het vlak van de eengezinswoning als het flatgebouw. Zij bepaalt het karakter van het uiteinde van de laan, en is verantwoordelijk voor het vandaag relatief heterogene beeld met sterk wisselende bouwhoogten van het oudste straatgedeelte. Opmerkelijk is het veralgemeend gebruik van natuursteen als gevelbekleding, dat vanaf de eerste bebouwingsfase door het bouwreglement werd opgelegd, en tot het einde van het interbellum nauwelijks afwijkingen kende. Hetzelfde geldt voor de vaak bijzonder decoratieve sierhekken van de voortuinen, die tot op vandaag in grote delen van de laan mee het straatbeeld bepalen.
Vóór 1914
De eerste bouwaanvragen voor de Jan Van Rijswijcklaan dateren van 1909, het jaar van aanleg van het oudste straatgedeelte, en betreffen het eclectische herenhuis Donnet door Alfried Defever en de art-nouveau-dokterswoning Terwagne door Victor Horta. Beide zijn representatief voor de voorname status van de woningen die hier in de periode vóór 1914 worden opgetrokken. Een algemeen kenmerk is de rijk geornamenteerde gevelbehandeling vaak in een asymmetrische compositie, met erkers, bow-windows, smeedijzeren balkons en dakkapellen. De plattegronden van de woningen omvatten veelal voorzieningen voor inwonend personeel zoals een diensttrap en -ingang, een keukenlift en meidenkamers. De kopers van de dure gronden aan de Jan Van Rijswijcklaan zijn dan ook te situeren binnen de hogere burgerij, die hier overwegend kiezen voor de bouw van een eigen woning, of in een zeldzaam geval voor een vastgoedinvestering. In het bouwblok tussen de Lange Lozannastraat en de Markgravelei (nummers 52 tot 80) lopen de percelen door tot de parallelle Lokkaardstraat, waar de woningen over een achteruitgang of een garage beschikken. Door de opkomst van de automobiel komen stallingen en koetshuizen in deze periode zo goed als niet meer voor.
De burgerhuizen, die het merendeel van de bebouwing uitmaken, hebben een gemiddelde gevelbreedte en tellen twee of drie bouwlagen, veelal onder een mansarde. Van de twee types die het vaakst voorkomen volgt het eerste de standaardtypologie, met een enfilade van woonvertrekken - salon, eetkamer, veranda - die op een zijdelingse gang met trappenhuis uitgeven, en de keuken in het souterrain. Het tweede type beantwoordt aan de bel-etagewoning, waarbij dienstruimten de lage begane grond innemen, een traphal met bovenlicht de plattegrond over de volledige breedte opdeelt, en de woonvertrekken zich op de eerste verdieping bevinden. Tot de architecten die hier in deze periode een grote activiteit ontwikkelden behoren Florent Vaes en Joan Coninck Westenberg, met zeven bel-etagewoningen herkenbaar aan het neo-Lodewijk XVI-decor, waarvan er nog drie zijn bewaard (nummers 47, 148 en 152). De overige vier, de woningen voor Jeanne De Boeck op nummer 51 en voor Paul Carl Dersiph op nummer 127 uit 1910, en voor G. Janssen op nummer 140 en Gaston de Bom op nummer 146 uit 1912, werden gesloopt of door oorlogsgeweld vernield. Edward Van Not ontwierp in totaal twaalf woningen in zeer uiteenlopende stijl, waarvan het merendeel vermoedelijk als vastgoedinvestering was bedoeld, deels voor eigen rekening en deels voor de Brechtse steenbakkerij Briqueteries Notre Dame (nummers 59-67, 97, 99, 101 en 113-115). Op twee na, de woningen voor F. Voordeckers-Ceurvorst op nummer 105 uit 1910 en voor Henri Fontaine op nummer 107 uit 1912, zijn zij allemaal bewaard. Als hoofdarchitect van de Antwerpse bouwmaatschappij Vooruitzicht tekende Jules Hofman voor zes woningen (nummers 55, 70, 73, 110 en 150), waarvan enkel de art-nouveauwoning voor Charles Weismann op nummer 78 uit 1911 niet meer bestaat. Waar uitgesproken voorbeelden van art-nouveau-architectuur al een zeldzaamheid vormden aan de Jan Van Rijswijcklaan, werd een onevenredig aantal van deze burgerhuizen bovendien gesloopt, zoals de woningen voor E. Huygens-Vergouts op nummer 92 door Gustave Fierens, de gekoppelde woningen voor Georges Hebbelynck op nummers 100-102 door Peter Wittocx, en Villa Mariette, de woning voor Abel Brunein op nummer 123 door Jacques De Weerdt, alle uit 1910. Behalve de woning Terwagne van Horta, getuigen vandaag vooral de woning Pol De Mont door zoon Frits de Mont uit 1910 en de woning Delgoffe door Flor Van Reeth uit 1911 van deze kunststroming, die bij de aanleg van de laan over zijn hoogtepunt heen was.
Van de eclectische of beaux-arts burgerhuizen werden er twee onherkenbaar verbouwd, de woning voor Jos Pots op nummer 95 door Jean Alphonse Pots uit 1911, en voor J. Van Langendonck op nummer 138 door Vincent Cols en Jules De Roeck uit 1913. Bij de overige panden beperken de zichtbare ingrepen zich veelal tot een garage ingebracht in het souterrain of de begane grond, een fenomeen dat vooral in de naoorlogse decennia om zich heen greep. Een beperkt aantal woningen werd in dezelfde periode opgedeeld tot appartementen, of verloor zijn woonfunctie aan kantoren. Tot de burgerhuizen die door sloop verdwenen behoren de woningen voor L. Sluyts-Lambo op nummer 64 uit 1909, het hoekcomplex met de Markgravelei voor Jos Smits-Wijns op nummers 69-71 ontworpen door Jules Dries in 1910-1911, een tweede woning voor en door Pots uit 1912 op nummer 87, de woningen voor G. Deroover op nummer 89 door Victor Lebens uit 1912, voor Jos Thijssen-Peeters op nummer 94 door Fierens uit 1910, voor J. Jacobs op nummer 125 door Emile Vereecken uit 1909, voor S. Freedman op nummer 132 en voor Henri Peeters op nummer 144 door Joseph Evrard uit 1913 en 1911, en de gekoppelde woningen voor de bouwmaatschappij Berchemse Bouwhandel op nummers 140-142 door Charles Wuyts uit 1911.
De herenhuizen, waarvan de architectuur veelal teruggrijpt naar de neo-Lodewijk XVI-stijl, onderscheiden zich door een grotere gevelbreedte en een monumentale behandeling. Meest voorkomend is het type in halfopen bebouwing, met een dienstingang in de zijgevel en een garage in de tuin; het type met koetspoort vormt eerder de uitzondering. Deze prestigieuze woningen zijn vooral geconcentreerd aan de westzijde vanaf de Markgravelei, in het bouwblok parallel aan de Van Putlei, waar de grootte van de percelen ruime tuinen toelaat. De plattegronden beantwoorden aan een grootser opzet, met een duidelijke scheiding van de ontvangstruimten, de privé-vertrekken en de personeelsinfrastructuur. Representatieve voorbeelden zijn het hotel Coveliers door Frans van Dijk uit 1909, het hotel Spruyt door Edouard Van Opstal uit 1910, het hotel Fribourg door Michel De Braey uit 1912, en het hotel Opdebeeck door Max Winders uit 1913. Twee statige herenhuizen die het rond punt het nodige aanzien verleenden werden gesloopt: het in 1914 door Jos. Bascourt ontworpen hotel voor de weduwe Louis Lambo op nummers 154-156, en het hotel voor Pierre Schul naar een ontwerp van Van Opstal uit 1913 op nummer 158.
Interbellum
Begin jaren 1920 kent de bouwactiviteit een hernieuwde start aan de Jan Van Rijswijcklaan, met burgerhuizen die de resterende percelen in het oudste straatgedeelte invullen. De typologie verschilt nauwelijks van de woningen uit het voorgaande decennium, daar waar de bouwstijl een meer uitgesproken beaux-arts-stempel draagt. Ook deze bleven in de naoorlogse periode niet van sloop gespaard, zoals het winkelpand voor Henri Van Langendonck op nummer 82 hoek Markgravelei en de woning voor M. Van Heurck op nummer 39 door Cols en De Roeck uit 1921 en 1922, de gekoppelde woningen voor de weduwe De Kinder op nummers 91-93 door Fernand de Montigny en Louis Somers uit 1925, en voor Mary Van Cutsem-Selb op nummers 129-131 door Alfred Portielje en Jan De Braey uit 1926, de woningen voor Léon Herman op nummer 133 door Raymond Ceurvorst uit 1922, en voor A. Van Peetersen op nummer 140 door Pots uit 1920.
Pas met de aanleg van beide nieuwe straatgedeelten in de tweede helft van de jaren 1920 ondergaat de bebouwing van de Jan Van Rijswijcklaan een grotere diversificatie zowel naar typologie als naar stijl. In het gedeelte extra muros gaan twee aan twee gekoppelde stadsvilla’s in een waaier van stijlen het straatbeeld bepalen. De plattegrond van deze herenhuizen is georganiseerd rond de centrale traphal, en beantwoordt wat de uitrusting betreft aan de noden van de vermogende burgerij die beschikt over huispersoneel en een eigen wagen. Twee architecten die elk drie van deze woningen voor hun rekening nemen zijn Coninck Westenberg (nummers 200, 204 en 228) en Jos. Somers (nummers 184, 186 en 208). Eén van deze villa’s op nummer 198, een cottage voor L. Gabriel naar een ontwerp van Walter Van Kuyck uit 1927, werd vernield door een V1 of V2-inslag in de Vlaamsekunstlaan. Groter is het impact van de introductie van het appartementsgebouw op het straatbeeld, met als eerste in 1926 de Résidence "La France" door Jan Jacobs opgetrokken aan het rond punt. Het zet de standaard voor de verschillende complexen met flats van hoge standing die omstreeks 1930 gespreid over de Jan Van Rijswijcklaan verrijzen, bij voorkeur met een prominente inplanting op de hoekpercelen. De beeldbepalende ligging wordt niet zelden als argument aangevoerd om de geldende bouwhoogte te overschrijden, met een verwijzing naar de komende Wereldtentoonstelling. Dit relatief nieuwe bouwprogramma dat een belangrijke impuls krijgt door de wet op het mede-eigenaarschap van 1924, richt zich hier eveneens tot de hogere bevolkingsklassen. Niet alleen de vaak uitzonderlijke oppervlakte van de appartementen wijst hierop, maar ook de voorzieningen voor inwonend personeel en de parkeergarage in de ondergrond. Twee specialisten ter zake laten zich in dit segment van de woningmarkt gelden, François Dens die niet minder dan zes complexen (nummers 1-3, 164, 168 en 172) voor zijn rekening neemt, en Portielje en De Braey die er vier ontwerpen (nummers 33-35, 261 en 277). De meest opmerkelijke realisatie van Portielje en De Braey is het monumentale wooncomplex op de hoek met de Jan de Voslei, dat zij in 1926 samen met Vaes en Louis Herman De Koninck in opdracht van de Commissie voor Openbaren Onderstand ontwerpen. Het pendant van dit gebouw op de hoek met de Populierenlaan, de "Résidence Van Rijswijck" uit 1929-1931, is vermoedelijk dan weer de eerste grote vastgoedinvestering van de latere bouwpromotor François Amelinckx. Twee minder interessante realisaties van Dens dienen nog te worden vermeld: het hoekcomplex met de Hazelarenstraat op nummers 255-257 in 1928 ontworpen voor Louis Coppens, en het smalle flatgebouw op nummer 141 voor Henri Kleinberg uit 1933; de verbouwde "Résidence Astrid" op nummer 32 is een ontwerp van Benoit J. Dupont uit 1935, in opdracht van de dames Livine en Edm. Simkens.
Ondanks een hardnekkig voortleven van de beaux-artsstijl, neemt de art deco vanaf 1925 het voortouw in de nieuw opgerichte architectuur, zij het in een sobere variant met een voorkeur voor florale motieven. Aangezien de bouwactiviteit na 1935 nagenoeg stilvalt, komt het modernisme van de Internationale Stijl nauwelijks aan de oppervlakte, en dit niettegenstaande de onmiddellijke nabijheid van de woning Guiette door Le Corbusier. De bebouwing aan de Jan Van Rijswijcklaan staat model voor de simultane evolutie en de proximiteit van traditionalistische en progressieve stijlstromingen tijdens het interbellum, die niet zelden door één architectuurpraktijk worden belichaamd. Zo tekent Dens binnen een tijdsbestek van vijf jaar voor burgerhuizen in beaux-arts en art deco, en flatgebouwen in art deco en modernisme. Representatief voor de uitlopers van de beaux-arts zijn de woning Mertens door Emile Goethals uit 1928, de woning Sobry door Florent Humblet uit 1929 en de woning Monet door Frank Blockx uit 1936. Tot de interessantste voorbeelden van art deco behoren de woning Derboven door Léon Stynen uit 1924, de woning Suy door Adolphe Van Coppernolle uit 1926, de woning Podevijn door Victor Vermeulen en M. Podevijn uit 1928, en het hotel Van den Heuvel door Ernest Nagels uit 1935. De woning Willems, een stadsvilla naar ontwerp van Paul Smekens en Carlos Van der Voodt uit 1927, kan tot deze zeldzame voorbeelden van pre-modernisme onder invloed van de Amsterdamse School gerekend worden. Dezelfde Van der Voodt is ook de auteur van het enige modernistische burgerhuis aan de Jan Van Rijswijcklaan, de woning Herbosch uit 1936. Verder wordt het modernisme enkel door Dens toegepast, in de reeds vermelde flatgebouwen met gestroomlijnde hoekrotondes uit 1932-1933, ter hoogte van de Tentoonstellingswijk. Hierbij kan worden opgemerkt dat een radicaal modernistisch eerste ontwerp door Stynen voor de "Residentie Van Rijswijck" uit 1931 geen doorgang vond.
Naoorlogse periode
Op het herstel van de schade door de 'vliegende bommen' na, duurt het tot omstreeks 1950 vooraleer de bouwactiviteit zich opnieuw op gang trekt, eens te meer volgens een welbepaald typologisch stramien, en in een conventionele, weinig vernieuwende interpretatie van het naoorlogse modernisme. Stadsvilla’s, burgerhuizen en kleine meergezinswoningen vullen de resterende percelen in het eerste en het laatste straatgedeelte verder aan tot homogene bouwblokken. Opvallend is het aandeel dokterswoningen met praktijkruimten, die op hetzelfde moment overigens ook een aantal van de belle-epoquewoningen innemen. Voor het gevelontwerp grijpen de dokterswoning Frans Uyttenbroeck op nummer 12 door Frans Laporta uit 1958, en de recent verdwenen dokterswoning R. Van Neer op nummer 182 door Joseph Willems uit 1957, vanuit een onverminderd traditionalistische reflex terug naar de Lodewijk XV- en XVI-stijl. Van een eigentijdse architectuuropvatting getuigen dan weer de dokterswoning L. Gyssens-De Cavel op nummer 22 door Albert Van Hoenacker uit 1955, en de dokterswoning August Hendrickx op nummer 10 door Filip Van der Elst uit 1960 (zie ook nummers 16 en 224).
Tussen 1950 en 1975 worden tientallen flatgebouwen opgetrokken, die enerzijds de braakliggende gronden in het laatste straatgedeelte tot aaneengesloten bouwblokken transformeren, maar anderzijds op invasieve wijze ingrijpen op de homogeniteit van het oudste straatgedeelte. Marktconform beantwoordt de typologie aan standaardprogramma’s, met conventionele appartementen van twee tot drie slaapkamers, in spiegelbeeld geschikt rond een centraal trappenhuis, als meest voorkomende plattegrond. De bouwhoogte varieert daarbij naargelang de inplanting van vier tot acht of maximaal negen verdiepingen. Even repetitief zijn de vlak behandelde lijstgevels, opgetrokken in natuursteen en/of baksteen, waarvan de regelmatige opbouw de ruimtelijke organisatie weerspiegelt. De opdrachtgevers zijn zowel particulieren als bouwpromotoren, waaronder een belangrijk aandeel voor de reeds vermelde Entreprises Générales François Amelinckx. Deze firma realiseerde in de naoorlogse periode een achttal grote complexen aan de Jan van Rijswijcklaan, zoals de "Résidence Eden", de "Résidence El Sol" en de "Résidence Cromwell" op nummers 271-275, ontwerpen van Jan Smekens uit 1954-1956. Niet toevallig situeren de meest opmerkelijke naoorlogse flatgebouwen zich op de hoekpercelen, zoals "Casa Nostra" door Marc Remaut uit 1956, "Chambord" door Victor Verreydt en "Le Zodiaque" door André Bandoni beide van 1958. Het vermelden waard is het appartementsgebouw van de Rotterdamsche Verzekering-Societeiten R.V.S. op nummer 36 hoek de Lange Lozanastraat, een ontwerp van Jos Ritzen uit 1955. In het bouwblok met de Camille Huysmanslaan en de Beschavingsstraat onderscheiden twee naoorlogse flatgebouwen zich door hun vormgeving tussen de complexen uit de jaren 1930, hoewel ook zij beantwoorden aan het hoger geschetste standaardprogramma: de residentie "Ter Elst" op nummer 166A, gebouwd door de firma Portland Cement Building naar een ontwerp van Marc Segers uit 1955, en het appartementsgebouw voor De Beukelaer op nummer 170 ontworpen door Marc Appel en Jan Welslau in 1950.
Het huidige Antwerp Expo op nummer 191, gaat in oorsprong terug op het Nationaal Bouwcentrum, een documentatie- en informatiecentrum voor het bouwbedrijf, opgericht door Renaat Braem en de advocaat Walter Bouchery. Het programma omvatte een complex van tentoonstellingspaviljoenen, een administratiepaviljoen, een auditorium en een café-restaurant, en een experimentele werf met modelwoningen in systeembouw. De tentoonstellingspaviljoenen, door Braem ontworpen in 1957 en in fasen voltooid tussen 1958 en 1961, hadden en stalen gebint als hoofdstructuur, kopgevels in baksteen en langsgevels in gestandaardiseerde wandelementen uit hout en Glasal. Ook andere snelbouwsystemen vonden hier een demonstratieve toepassing zoals metselwerk in cellenbeton, gevelbekleding in kwartsplaten, houtskeletbouw en plastic golfplaten. Slechts twee van de geplande reeks modelwoningen werden gerealiseerd: het Durox-huis en het Eternit-Schokbeton-huis. Van de oorspronkelijke gebouwen is vandaag enkel de zuidvleugel met het administratiepaviljoen en het café-restaurant in aangepaste vorm bewaard. Nog het meest oorspronkelijk zijn de kopgevel in expressief metselwerk, en het booggewelf van de vroegere inkomhal in keramische elementen. De overige paviljoenen verdwenen voor de bouw van het huidige gebouwencomplex bestemd voor commerciële beursactiviteiten, in opeenvolgende fasen ontstaan tussen 1972 en 1989, onder leiding van het Architectenbureel Posson & Donck.
Kunstwerken
Op middenberm ter hoogte van Camille Huysmanslaan staan sinds 1935 een fontein van natuursteen en brons naar een ontwerp van Henri Beyaert uit 1886, en twee bronzen beeldengroepen, "Samson en de leeuw" (1893) en "Briesende leeuwen" (1910) door de beeldhouwer Josué Dupon.
In de voortuin van Antwerp Expo, het voormalige Nationaal Bouwcentrum staan twee fragmenten opgesteld afkomstig van paviljoenen van de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel. Het gaat meer bepaal om de grote bol in graniet van het Oostenrijks paviljoen door Karl Schwanzer, en de stalen vlaggenmast van het Hongaars paviljoen door Lajos Gádoros.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2011: Jan Van Rijswijcklaan [online], https://id.erfgoed.net/teksten/136824 (geraadpleegd op ).
Brede en lange straat tussen Koning Albertpark en Boomsesteenweg. Zuidelijke uitvalsweg richting Boom-Brussel, die ter hoogte van de vroegere Brialmontgordel de zogenaamde "Kleine Ring" overbrugt. Naamgeving naar burgemeester Jan Van Rijswijck (1853-1906).
In 1909 werd besloten tot de aanleg van de straat, project pas volledig gerealiseerd in 1938; eerste gedeelte tussen Lozanastraten en huidige Desguinlei aangelegd in 1909, verlengd tot Koning Albertpark in 1928, tot Jan de Voslei in 1929 en tot Boomsesteenweg in 1937-38.
Brede laan met twee rijvakken, deels beboomde middenberm met tramsporen. Bebouwd met riante herenwoningen en luxe flatgebouwen in de loop van de 20ste eeuw, onbebouwd gedeelte ter hoogte van autosnelweg. Voornamelijk tussen Koning Albertpark en Desguinlei sterk residentieel karakter met ruime eengezinswoningen uit het tweede-derde kwart van de 20ste eeuw en recente hoge bouw. Tussen Desguinlei en Boomse Steenweg bebouwing vanaf circa 1930 met meer- en eengezinswoningen. Deze heterogene bebouwing vormt door eenheid in bouwperiode (zie aanleg van verschillende straatdelen), bouwstijlen en typen van woningen toch een homogeen en statig geheel.
Eengezinswoningen, meestal van het enkelhuistype, opgetrokken in eclectische of neostijl, vaak met neo-Lodewijk XV-, XVI- of art-deco-ornamenten. Lijstgevels met natuurstenen parementen van twee tot vier bouwlagen, onder leien pseudo-mansarde- of platte daken; markerende, vaak gebogen, erkers en balkons. Vele woningen werden reeds bij de bouw voorzien van een garage, wat wijst op de sociale status van de bewoners. Voortuinen met lage ijzeren afsluitingen. Flatgebouwen in nieuwe zakelijkheid van de jaren 1930 met over de hele gevel doorlopende erkers, recente hoge bouw met vlakke gevelwanden en grote rechthoekige ramen.
Op middenberm ter hoogte van Camille Huysmanslaan staan sinds 1935 een fontein van steen en brons naar ontwerp van Hendrik Beyaert van 1886 en twee bronzen beeldengroepen, namelijk "Samson en de leeuw" (1893) en "Briesende leeuwen" (1910) naar ontwerp van Josué Dupon, aanvankelijk stonden deze fontein en beelden voor de Nationale Bank (Frankrijklei). De fontein bestaat uit boven elkaar geplaatste bekkens van verschillende grootte.
Aan voet van zogenaamde "B.P.-building" (nr. 162) beeldengroep naar ontwerp van Ianchelivici: twee paarden en liggende figuur op hoge sokkel met opschrift: "perennis perdurat poeta".
Voor het zogenaamde Bouwcentrum (hoofdpaviljoen naar ontwerp van Renaat Braem van 1957): grote stenen bol, afkomstig van het Oostenrijks paviljoen van Expo 58.
Bron: PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nc, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. 1989: Jan Van Rijswijcklaan [online], https://id.erfgoed.net/teksten/113503 (geraadpleegd op ).