Geografisch thema

Lendelede

ID
13296
URI
https://id.erfgoed.net/themas/13296

Beschrijving

Gemeente gelegen in het zuidoostelijke deel van de provincie West-Vlaanderen, met name de driehoek van de steden Kortrijk (7 kilometer), Roeselare (10,5 kilometer) en Waregem (13,5 kilometer). Totaal aantal inwoners: 5.439 (01/01/2008); totale oppervlakte: 1.314 hectare (2008).
Fysisch-geografisch maakt het grondgebied van de gemeente deel uit van het Land van Roeselare-Kortrijk, waarbij de dorpskern centraal gelegen is op de zogenaamde Rug van Lendelede met oostelijke uitlopers naar het Hoogland van Hulste. De centrale heuvelrug vormt de waterscheidingslijn tussen het Leie- en het Mandelbekken.

ALGEMENE SITUERING

Lendelede is een landbouw-, nijverheids- en woongemeente die na de fusieoperatie van 1 januari 1977 zelfstandig is gebleven. Naast het centrum met hoofdparochie Sint-Blasius bestaat de gemeente uit enkele gehuchten, waarvan één uitgegroeid is tot het kerkdorp Sint-Katharina, gelegen op het grensgebied van de gemeenten Lendelede, Kuurne en Heule (Kortrijk).

Ten noorden wordt de gemeente begrensd door Izegem en Ingelmunster, ten oosten door Hulste (Harelbeke), ten zuiden door Heule (Kortrijk) en Kuurne, en ten zuidwesten door Sint-Eloois-Winkel (Ledegem). Bestuurlijk en gerechtelijk behoort Lendelede tot het arrondissement Kortrijk; kerkelijk behoort de Sint-Blasiusparochie sinds 1953 tot het decanaat Izegem en de Sint-Katharinaparochie sinds 1956 tot het decanaat Harelbeke, beide in het bisdom Brugge.

Autonoom administratief centrum met onder meer openbare diensten, onderwijsinstellingen (kleuter, lager en secundair eerste graad), openbare bibliotheek, gemeenschapscentrum, brandweer, containerpark, horeca, handel en diverse diensten en infrastructuur ten behoeve van gezondheidszorg (rust- en verzorgingstehuis, bejaarden- en sociale woningen), recreatie (jeugdhuis, speelplein) en sport (sporthal en -terreinen). Aangewezen op omliggende steden en gemeenten voor onder meer hoger secundair onderwijs en ziekenhuis. Het gehucht Sint-Katharina, voor het noordelijke gedeelte gelegen op grondgebied Lendelede, fungeert als zelfstandige parochie die beschikt over basisvoorzieningen en onder meer kleuter- en lager onderwijs.

Historisch gegroeide nijverheden voornamelijk gericht op textielverwerkende industrie; tevens onder meer vervoer- en bouwondernemingen. Verspreide ambachtelijke bedrijventerreinen voornamelijk gesitueerd tegen het centrum aan en langsheen verbindings- en/of spoorwegen, onder meer ten noorden van de dorpskern tussen de Spoelewielenlaan en de Rijksweg en bij 't Zaagske, aan de oostzijde van de dorpskern langsheen de Stationsstraat en de spoorlijn, ten westen van de dorpskern tussen de Kortemunteweg en de Oudstrijderslaan.
Agrarische functie met akkerbouw, veeteelt en fruit- en groenteteelt.

Dorpskern met centraal gelegen kerk en kerkplein, die het kruispunt vormt van verschillende wegen die in een waaiervorm het centrum verlaten, onder meer Izegemsestraat, Kasteelstraat, Stationsstraat, Heulsestraat en Winkelsestraat. Het dorpscentrum wordt voor een stuk ontheven van verkeer door een wegenlus voor doorgaand verkeer, gevormd door de Langemuntelaan en de Oudstrijderslaan. Deze geven aansluiting op de twee verbindingswegen die de dorpskern van Lendelede verbinden met de centra van de omliggende gemeenten. De verbindingsweg of "buurtweg van groot verkeer" nummer 143 doorsnijdt de gemeente van zuid naar noord, komende van Sint-Katharina/ Heule (Kortrijk) in de richting van Izegem tot aan de Rijksweg (N36), over het tracé Heulsestraat-Dorpsplein-Izegemsestraat. De verbindingsweg "buurtweg van groot verkeer" nummer 182 doorsnijdt de gemeente van west naar oost en loopt op de heuvelrug, komende van Sint-Eloois-Winkel (Ledegem) in de richting van Hulste (Harelbeke) tot aan de Rijksweg (N36), over het tracé Winkelsestraat-Dorpsplein-Stationsstraat-Hulstemolenstraat. Langs deze twee assen liggen aansluitende lokale wegen, voornamelijk noord-zuid over de heuvelrug heen lopend en met elkaar verbonden door zijwegen. De noordoostelijke helft van de gemeente wordt afgesneden door de Rijksweg (N36 Zarren - Roeselare - Ronse) die ten zuidoosten van de gemeente de Brugsesteenweg (N50) van Brugge naar Kortrijk kruist.
De spoorlijn Brugge-Kortrijk doorsnijdt de gemeente van noord naar zuid, aan de oostzijde van de dorpskern.

Het hydrografische netwerk van het grondgebied bestaat uit vele vertakte beekstelsels met kleine, smalle valleien die de gemeente doorsnijden en/ of gedeeltelijk begrenzen, onder meer de Hazebeek, de Lokbeek, enzomeer.

Het landelijke gebied strekt zich volledig uit omheen de dorpskern. Het licht golvend landschap met akkers en weilanden wordt doorkruist door verbindingswegen waarop landwegen met licht kronkelend of gebogen verloop aansluiten en waarlangs talrijke, nog in bedrijf zijnde landbouwbedrijven gelegen zijn.

HISTORISCHE INLEIDING

Fysisch-geografische gegevens

Lendelede behoort fysisch-geografisch tot het Land van Roeselare-Kortrijk, waarbij de dorpskern centraal gelegen is op de zogenaamde Rug van Lendelede met oostelijke uitlopers naar het Hoogland van Hulste. Bodemkundig worden in hoofdzaak licht zandleem- en zandleemgronden aangetroffen. Op de heuvelrug vertonen de bodemprofielen plaatselijk evenwel een kleiig tot kleiig-zandig substraat. In de beekvallei van de Hazebeek zijn de alluviale bodems uitgesproken kleiig.

Het grondgebied draagt een zacht tot plaatselijk vrij sterk golvend reliëf van circa 20 meter tot circa 42,5 meter boven de zeespiegel. De topzones bevinden zich nabij de Beiaardlinde, aan de Bergkapel, nabij Hoog Einde (dorpscentrum) en nabij Hogedoorn bij de grens met Ingelmunster. Afnemend reliëf naar het zuiden toe, het laagstgelegen punt wordt gevormd door de Hazemeersen.

De centrale heuvelrug vormt de waterscheidingslijn tussen het Leie- en het Mandelbekken. De beekstelsels van Bosbeek, Masteneikbeek, Lokbeek en Lendeledebeek wateren noordwaarts (grondgebieden Izegem en Ingelmunster) af naar de Mandel. Het beekstelsel van de Hazebeek, met onder meer de Ledebeek en Lampernisbeek als zijwaterlopen, stroomt oostwaarts (grondgebieden Hulste en Bavikhove) af naar de Leie. Het beekstelsel van de Harelbeek stroomt westwaarts, via de Wulfdambeek en de Heulebeek (grondgebieden Sint-Eloois-Winkel en Moorsele), af naar de Leie. Het beekstelsel van de Rakebosbeek tenslotte stroomt zuidwaarts, via de Toortelbeek en de Heulebeek (grondgebied Heule) af naar de Leie.

De Hazebeekvallei, die in het zuiden de grens vormt met Kuurne, en de overige kleine beekvalleien met vochtige graslanden en eertijds gesloten karakter wisselen af met vruchtbaar open akkerland, onder meer ter hoogte van Beiaardlinde. Vooral op de zuidelijke flanken van de heuvelrug hebben bosrestanten lange tijd stand gehouden.

Oudste geschiedenis en bewoning

Archeologische vondsten in de omgeving van de huidige Bergkapel en nabij de Beiaardlinde, onder meer op het einde van de 19de eeuw door Charles Gillès de Pélichy en in 1973 door Philippe Despriet, wijzen op eerste sporen van menselijke aanwezigheid tijdens het Neolithicum.

De huidige Kortrijksestraat zou teruggaan op een Romeinse heirweg die Kortrijk met Oudenburg verbond. Een aftakking daarvan was het tracé Kortrijk-Brugge, over de huidige Veldbosstraat en Heirweg. De oudste cultuurgronden, de kouters, waren reeds in gebruik genomen door de Romeinen en overgenomen door de Franken. Grote vierkante kouters zijn onder meer nog terug te vinden in de nabijheid van het "Goed te Hamijts", de hoeve "Rodemont" en voorheen bij het "Goed te Rattepale", die als oude leenhoeves alle gelegen zijn in de omgeving van de Kortrijksestraat.

In de 6de eeuw worden de bisdommen opgericht die in parochies worden onderverdeeld. Lendelede behoort tot het bisdom Doornik, decanaat Kortrijk (tot 1801).

11de - 13de eeuw

De oudste dorpsbenaming "Lede" wordt courant gebruikt tot in de 16de eeuw. Het dorp komt voor het eerst in geschreven bronnen voor als "Lethis", ablatief van "Lethae", op een rotulus van het Sint-Salvatorkapittel van Harelbeke uit het einde van de 11de - begin van de 12de eeuw. Daarop wordt een akte vermeld die dateert uit 1078, waarop staat: "villa videlicet Lethis nomine". Een zeker Folswinde en haar zonen schenken er twee bunders grond aan het Sint-Salvatorkapittel, voor de zielsrust van hun echtgenoot en vader Rodulf. "Villa" wijst op een landbouwuitbating, sommige van deze nederzettingen groeiden uit tot echte dorpskernen met een kerk.
Pas in 1382 wordt voor het eerst de naam "Lendelede" gebruikt. Deze benaming is etymologisch te verklaren als "lindenheuvel".

Lendelede behoort vanouds tot het graafschap Vlaanderen, kasselrij Kortrijk, roede van Menen. Herhaaldelijk wordt deze roede van Menen door oorlogen en bezettingen van de kasselrij Kortrijk afgescheiden, telkens voor relatief korte duur: in 1587 en 1646 en van 1678 tot 1713.
Het huidige grondgebied van Lendelede is tijdens het ancien régime onderverdeeld in verschillende lenen en heerlijkheden, elk met eigen baljuws en schepenen. In een rapport uit 1786 wordt vermeld dat zich op grondgebied Lendelede 36 heerlijkheden uitstrekten. De belangrijkste waren de dorpsheerlijkheid "te kercke te Lede" met achterleen "te Mosschere", gehouden aan het leenhof van Aishove; de lenen "te Bauwinsbussche", "Steurenambacht", "te Rattepale", "Wulfswinckel", "Meulewalle" met achterleen "Rodemont" (achterleen van Hof van Poeke), gehouden aan het Oud Kasteel van Kortrijk, enzomeer.

In de 11de eeuw worden nieuwe gronden ontgonnen en ontstaan nieuwe hoeves. Tijdens de eerste helft van de 12de eeuw wordt een eerste stenen kerk gebouwd, vermoedelijk ter vervanging van een ouder houten bedehuis. Van deze driebeukige basilicale torenloze kerk is enkel een stuk van de onderbouw in de huidige toren bewaard.

In 1146 wordt de kerk voor het eerst in schriftelijke bronnen vermeld. In dat jaar schenkt Desiderius van Kortrijk via bisschop Anselm van Doornik het "altare" van "Liedda" of Lendelede aan de Sint-Maartensabdij van Doornik. Het patronaat of recht om een pastoor ter benoeming aan de bisschop voor te dragen, was in handen van dezelfde abdij. Tegen de 13de eeuw is de Sint-Maartensabdij ook de grootste tiendheffer binnen de parochie, naast andere tiendheffers zoals onder meer het Sint-Pieterskapittel van Rijsel, het kapittel van Kassel, het kapittel van Harelbeke en diverse wereldlijke machthebbers. Voorheen was de familie "van Lede" of "van Lende" een van de belangrijkste tiendheffers, onder meer in 1230 komen Simon de Lede en zijn broer Lambrecht voor, als zonen van Simon Sturio (zie Steurenambacht). In 1245 worden Willem de Lede en broer Jan de Lende vermeld. In 1348 komt opnieuw een Jan de Lende voor.

In het begin van de 13de eeuw is de Sint-Katharinaparochie ontstaan, gelegen op de grens van Lendelede, Heule (Kortrijk) en Kuurne. Vanouds is door de parochianen van deze dorpen een processie gehouden, wat rond 1210-1212 aanleiding geeft tot de bouw van een kleine houten bidplaats, bij het grenspunt van de drie dorpen, op grondgebied van Kuurne. In 1221 wordt de houten kapel volgens overlevering vervangen door een stenen exemplaar.

14de-15de eeuw

In 1469 is Lendelede uitgegroeid tot een dorp van 92 woningen, ongeveer 400 inwoners. Rond het romaanse kerkje bevinden zich enkele huizen, de overige bebouwing is verspreid over het landelijke gebied.

De dorpsheerlijkheid "te kercke te Lede" bezit geen foncier, de rentegronden zijn alle gelegen binnen de dorpskern. Op de heerlijkheid bevinden zich de kerk, de Plaatsemolen en het latere kasteel. De heerlijkheid heeft recht op een volle bank van zeven schepenen, een baljuw en onderbaljuw, dienaars en een prater. Aanvankelijk bezit de heerlijkheid slechts lage justitie, tegen de tweede helft van de 17de eeuw is dit uitgebreid tot hoge en middele justitie. De vierschaar situeert zich ten zuiden van de kerk. Vergaderingen vinden plaats in het wethuis, dat zich doorheen de eeuwen in verscheidene herbergen op het dorpsplein heeft bevonden.

Als oudst gekende heer van Lendelede wordt "Jan van Halewin gheseit de Duerwaerdere" vermeld, als indiener van een denombrement in 1461. Kort daarna wordt de heerlijkheid aangekocht door Jan de Beer, eerste secretaris van de Bourgondische hertog Karel de Stoute, zegelbewaarder, griffier van de Raad van Vlaanderen en heer van Meulebeke, Grammene, Merkem enzomeer.

In de 15de eeuw is het bestaan van twee molens gekend: de Bergmolen (Molenstraat) en de Plaatsemolen (Rozebeeksestraat). In 1430 wordt "eene molenwech" vermeld, wat duidt op het bestaan van een molen op Lendeleeds grondgebied. De "Plaatsemolen", soms ook "Oost Lendelé meulen" genoemd, is gelegen binnen de dorpsheerlijkheid "te Kerke te Lede" en situeert zich langs de Rozebeeksestraat. Deze open staakmolen werd gebruikt als korenmolen. De "Bergmolen" was gelegen langs de Molenstraat, op het foncier van de heerlijkheid Meulewalle, op een hoge wal op een van de hoogste punten van Lendelede. Deze staakmolen is steeds in gebruik geweest als korenmolen en bevatte twee zolders, twee koppels maalstenen en een haverpletter. Vermoedelijk staat de molen er reeds in 1445, hoewel niet expliciet vermeld in het denombrement. In 1653 wordt de molen vermeld als "Steenberchmeulen", in het begin van de 18de eeuw als "Leeght bergh meulen". De molen wordt soms ook "West Lendelé meulen" genoemd, vanaf de tweede helft van de 18de eeuw is de naam "Bergmolen" in voege.

16de eeuw

De 16de eeuw wordt gekenmerkt door vrede en welvaart. Tussen het derde kwart van de 15de eeuw en het tweede kwart van de 16de eeuw is het bevolkingspeil te Lendelede meer dan verdubbeld. In 1571 telt het dorp al een 250-tal woningen, wat zou neerkomen op circa 1125 inwoners.
Tijdens het laatste kwart van de 16de eeuw kent het dorp een woelige periode door het opkomende protestantisme en de daaruit volgende repressie. Dit geeft aanleiding tot een ontvolking van het gebied, waarbij het bevolkingscijfer ongeveer gehalveerd wordt.

In het begin van de 16de eeuw wordt de romaanse kerk deels afgebroken en omgebouwd tot laatgotische driebeukige hallenkerk. De oudst bekende pastorie bevindt zich aanvankelijk aan de westzijde van de Heulsestraat, met rechthoekige omwalling die bewaard blijft tot de tweede helft van de 19de eeuw. Tussen 1517 en 1571 wordt aan de overzijde van de straat een nieuwe omwalde pastorie gebouwd (zie Heulsestraat).

17de eeuw

Een rustiger periode is aangebroken tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Enkele nieuwe herbergen worden opgericht. In 1612 wordt een belasting geheven om de kerk te herstellen, na vernielingen door protestantse rebellen. In visitatieverslagen uit 1612 wordt vermeld dat de kerk "ghanselick gheruyneert ende ghedestrueert" is, belangrijke herstellingen aan het dak worden uitgevoerd tussen 1615 en 1617.

Tijdens het tweede kwart van de 17de eeuw laait het strijdgewoel tussen Spanje en de Nederlandse Republiek opnieuw op. Tijdens het derde kwart van de 17de eeuw zijn er voornamelijk onlusten door Franse invallen. Vaak worden troepen gelegerd te Lendelede. Ten gevolge van de vrede van Aken in 1668 wordt de kasselrij Kortrijk bij Frankrijk gevoegd. In 1672 breekt de Hollandse Oorlog uit, wat voor bijkomende opeisingen zorgt. In 1678 wordt de kasselrij Kortrijk door de Vrede van Nijmegen opnieuw Spaans bezit, met uitzondering van de roede van Menen, die tot de Vrede van Utrecht (1713) Frans gebied blijft. De Negenjarige Oorlog (1688-1697) zorgt voor een plaag van voorbijtrekkende Franse en Spaanse legers, met bijhorende opeisingen, plunderingen en inkwartieringen. In 1694 zorgt een besmettelijke ziekte (pest, dysenterie?) voor een groot aantal sterfgevallen. Gedurende deze 17de eeuw gaat het bevolkingscijfer zich slechts langzaam herstellen tot het vroegere niveau.

In het laatste kwart van de 16de of het begin van de 17de eeuw laat dorpsheer Joos de Beer nabij zijn hoevegebouwen een bescheiden kasteeltje optrekken (zie Ingelmunstersestraat). Het kasteel met hoeve wordt afgebeeld door Sanderus in Flandria Illustrata (1641-1644). De heerlijkheid zelf blijft in handen van de familie de Beer tot de dood van Clementia de Beer circa 1631-1636, wanneer de dorpsheerlijkheid overgaat op haar zoon Firmin de Lodosa y Andueça, Spaans edelman. In 1684 wordt diens schoonbroer Boudewijn Bridoul door erfenis heer van Lendelede. Door de andere erfgenamen wordt de heerlijkheid in 1700 verkocht aan Bavo de Bisschop. In de 17de eeuw worden de heerlijkheid Meulewalle en de dorpsheerlijkheid "te kercke te Lede" verenigd.

In 1660 wordt door Albert de Bersaques een landboek van Lendelede opgemaakt (verloren gegaan in de 19de eeuw, wanneer het gemeentearchief als oud papier wordt verkocht). Enkele jaren daarvoor (ca. 1645) is door Louis de Bersaques een nagenoeg gebiedsdekkende kaart van de parochie Lendelede opgemaakt voor het tiendenboek van de Sint-Maartensabdij van Doornik.

Rond de jaren 1640 wordt op het hoogste punt ten zuiden van de dorpskern de Bergkapel opgetrokken (zie Kuurnsestraat).
In 1661 wordt door pastoor Scheys de Broederschap van de Allerheiligste Drievuldigheid gesticht. De Orde van de Trinitariërs had tot doel christelijke slaven vrij te kopen (zie slavenbeeld bewaard in kerk).

18de eeuw

Tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) worden in 1705 door Hollandse soldaten enkele hoeves en huizen rond het dorpsplein in brand gestoken, onder meer de herberg "Drie Koningen" met schuur en de kosterij. Heer Bavo de Bisschop laat in het eerste kwart van de 18de eeuw herstellingswerken uitvoeren aan het kasteel, de hoeve en de Plaatsemolen. In 1715 laat hij enkele nieuwe dreven aanleggen, beplant met abelen. Zijn zoon Bavo II de Bisschop laat in 1758 de heerlijkheid na aan zijn echtgenote Louisa Isabella de la Grange, die de heerlijkheid in 1790 aan haar broer schenkt, Valeriaan Amaat Lodewijk Jozef de la Grange. In de loop van de 18de eeuw wordt het kasteel, dat in onbruik en verval raakte, gesloopt.

Na een periode van relatieve rust en vooruitgang in de loop van de eerste helft van de 18de eeuw, brengt de Oostenrijkse Successieoorlog (1744-1748) opnieuw een reeks van opeisingen met zich mee. Tijdens de tweede helft van de 18de eeuw breekt opnieuw een lange periode van vrede aan. Dit resulteert in een opmerkelijke bevolkingsstijging: van 2000 inwoners in 1740 tot 3161 inwoners in 1796. Veel oudere woningen worden herbouwd in steen, veel nieuwe woningen worden opgericht. Onder meer de Kasteelstraat wordt bebouwd.

Vanaf 1792 begint met Franse invallen opnieuw een periode van opeisingen en onzekerheid. In 1794 maakt een epidemie van "roode loop" of dysenterie, meegebracht door Franse troepen, veel slachtoffers. Vanaf 1795 maakt Lendelede bestuurlijk deel uit van de Franse Republiek, het Departement van de Leie, kanton Hulste. Vanaf 1796 vervangt het Bureel van Weldadigheid de vroegere armendis. In 1797 worden pastorie- en kerkgoederen aangeslagen en openbaar verkocht. Tijdens het ancien régime heeft het wethuis zich doorheen de eeuwen in verscheidene herbergen op het dorpsplein bevonden, in de loop van de 18de eeuw voornamelijk in de herberg "Den Handboog" of "Het Handbogenhof". Het nieuwe gemeentehuis vestigt zich in een herberg ten noorden van het Dorpsplein en blijft daar gesitueerd tot 1966.

Tijdens het ancien régime leeft quasi iedereen van de landbouw. Het merendeel van de bevolking bestaat uit kleine keuterboeren en "cortsitters". Vaak wordt nog een aanvullend inkomen gehaald uit de huisnijverheid (vlasvezelvoorbereiding en lijnwaadweverij) en als dagloner bij grote boeren. Naast een behoorlijk aantal middelgrote bedrijven telt Lendelede een twaalftal grote hoeves met uitgebreide landbouwoppervlakte, de "aristocratie paysanne". Het grootste bedrijf is de hoeve "Rodemont". De grotere hoeves liggen vanouds vaak op de minder goede stukken grond, bijvoorbeeld in alluviale beekvalleien en zijn meestal geheel of gedeeltelijk omwald. Niet zelden wijst een apart omwalde mote op een feodaal verleden, bijvoorbeeld bij het "Goed te Hamijts". Huizen en landgebouwen zijn nog voornamelijk opgetrokken in vakwerk met strodaken. Vanaf de 18de eeuw wordt het vakwerk geleidelijk vervangen door metselwerk.

Rond 1700 zijn reeds diverse ambachten vertegenwoordigd in Lendelede. Naast een smid, wagenmaker, molenmaker en vellewaarder, zijn er nu ook kleermakers, slagers, timmerlui, kuipers, winkeliers, steenbakkers en zelfs een heelmeester. In de tweede helft van de 18de eeuw gaan er zich ook bakkers, "cammeslaegers", schoenmakers, metsers, ketel- en koperslagers, een schaliedekker en een uurwerkmaker vestigen. Onderwijs kent een pril begin. Er is veel huisnijverheid en de landbouw gaat zich ook meer toespitsen op het telen van aardappelen.

In een lijst opgemaakt in 1779 wordt vermeld dat Lendelede zeven herbergen telt. Gekende herbergen van voor de Franse Revolutie zijn onder meer het "Handbogenhof", "De Drye Coninghen", "Den Beer", "Sinte-Catharina", "Den Beyaert", de "Rucketap", de "Lelie", "Sint-Nicolaas", "Den Leeuw", "Den Ondank", de "Magher Merrie", "Het Wildich Leven", het "Hoog Einde", "Den Werkdonck", het "Besemken", en diverse naamloze herbergen. Enkele bevonden zich in de dorpskern, de meeste in landelijk gebied, vaak op of nabij een hoeve.

Een gekend figuur in de kantlijn van de Lendeleedse geschiedenis is de beruchte rovershoofdman Lodewijk Baekelandt (1774-1803), die is geboren in de nabijheid van de "Stinkeputten" (zie Roterijstraat/ Beiaardstraat).

De heuvelrug waarop Lendelede zich bevindt is de ideale molenlocatie. Naast de twee bestaande oudere korenmolens wordt in 1738 een nieuwe oliewindmolen opgericht, de "Groeningebergmolen" (zie Hulstemolenstraat). In 1768 wordt op het hoogste punt van Lendelede de Beiaardmolen gebouwd, oorspronkelijk als oliemolen in gebruik genomen, in 1776 heeft de molen ook een octrooi verkregen om graan te malen (zie Beiaardstraat).

In de achttiende eeuw speelt het wegennet een grotere rol. In 1750-1751 wordt de steenweg Brugge-Kortrijk aangelegd, die ten westen net buiten Lendeleeds grondgebied loopt. (Volgens Meersseman is de "Brugsche Kalsijde" aangelegd in 1740). Doorheen de 18de eeuw blijft het dorp nog tamelijk geïsoleerd. Daarom wordt begonnen met de aanleg van een steenweg die de verbinding moet maken tussen het Dorpsplein en de oostelijker gelegen steenweg Kortrijk-Brugge. De parochie begint op eigen kosten in 1783 met de aanleg van de "calsijde", pas in 1820 zal het tracé voltooid worden.

In 1764-1765 worden langsheen de belangrijkste invalswegen tot het dorp, de Izegemsestraat, de Heulsestraat en de Winkelsestraat, nieuwe abelen aangeplant.

Schade aan de kerk, opgelopen tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697), wordt hersteld in 1699-1701. Ook in 1713 wordt de kerk grondig hersteld. Een geschil over de kosten van de werkzaamheden leidt tot een proces tussen de wethouders en de Sint-Maartensabdij van Doornik.
De kerk wordt verfraaid, onder meer met nieuwe biechtstoelen en zilverwerk. In 1746 wordt een orgel geplaatst. Wegens grote bevolkingstoename in de tweede helft van de 18de eeuw wordt de kerk in 1777 vergroot, de bouwwerken vinden plaats onder leiding van bouwmeesters J. Steyt en J.B. Dumelie. In 1787 waren oudere delen van de kerk aan reparatie toe. Reeds in 1716 staat de pastorie erg vervallen, in 1782 wordt ze heropgebouwd.
Van de periode vóór 1800 zijn op grondgebied van de parochie Lendelede een zestal kapellen gekend: een Sint-Antoniuskapel langs de Manpadstraat (verdwenen voor 1645); de eerste Bergkapel (Kuurnsestraat) gebouwd in de jaren 1640, afgebroken en vervangen door de huidige in 1887; de huidige kapel bij het "Goed ten Hove", opklimmend tot halverwege de 18de eeuw (zie Hulstsestraat); een Sint-Antoniuskapel in de Westhoek, reeds vermeld in 1702, gelegen tegenover de huidige Sint-Antoniuskapel uit 1887; het "Hoochhoutcappelleken" (verdwenen), vermeld in 1573, gelegen op de grens met Izegem (zie Lokbeekstraat); "Dendauws kapel", 18de-eeuws, later herbouwd (zie Beiaardstraat).

Tot het begin van de 18de eeuw wordt beperkt onderwijs gegeven door de koster, voornamelijk het leren van de catechismus. De eerst gekende onderwijzer te Lendelede is Jacobus Huysentruyt die vanaf 1739 "schole hield". Uit een decanaal verslag blijkt dat in 1788 reeds drie scholen voorkomen op de parochie. In 1780 wordt door landmeter Petrus Joannes Wallays een school voor landmeetkunde opgericht, de lessen vinden plaats in een herberg op het Dorpsplein (later "Het Gemeentehuis" ten noorden van de kerk).

19de eeuw

De eerste decennia van de 19de eeuw worden gekenmerkt door een bevolkingsexplosie. In 1839 breekt een pokkenepidemie uit. Mislukte aardappel- en graanoogsten in de jaren 1840, gepaard met hongersnood en tyfusepidemieën, leiden tot veralgemeend pauperisme en bevolkingsdaling. De linnenweverij beleeft een dieptepunt. Pas vanaf 1890 neemt de bevolking opnieuw toe.
Tijdens de 19de eeuw is landbouw nog steeds de belangrijkste bron van inkomen, met onder meer teelt van tarwe, rogge, haver, koolzaad, vlas, aardappelen, klaver en rapen.

Als gevolg van het Concordaat met Napoleon behoort Lendelede vanaf 1801 tot het nieuwe bisdom Gent, decanaat Kortrijk. Lendelede wordt een succursale van de Kortrijkse Onze-Lieve-Vrouwparochie. In 1834 wordt de parochie ingedeeld bij het heropgerichte bisdom Brugge, dat vanaf dan ongeveer gelijkloopt met de provincie West-Vlaanderen. In 1835-1836 wordt de kerk uitgebreid met een dwarsbeuk. In 1883 wordt het kerkhof, dat rondom de kerk op het Dorpsplein gelegen was, verplaatst naar de Ingelmunstersestraat. Het nieuwe kerkhof wordt in 1884 in gebruik genomen. De kerkhofmuur wordt in 1891 volledig afgebroken. In 1892 wordt een nieuwe afsluiting dichter bij de kerk geplaatst, wat zorgt voor een verruiming van het Dorpsplein.

In 1827-1828 wordt onder impuls van burgemeester Wallays een rusthuis of "Huis van Barmhartigheid" gebouwd, geopend in 1829 (zie Izegemsestraat). Het rusthuis wordt in eigendom gegeven aan het "Bureel van Weldadigheid", de verzorging gebeurt door de Zusters van het Huis van Barmhartigheid, die vanaf 1856 tot de Zusters van de H. Vincentius behoren. In 1840 wordt een hospitaal bijgebouwd. In 1875 wordt het rusthuis uitgebreid. Vanaf het einde van de 19de eeuw wordt een stuk als weeshuis ingericht.

De 19de eeuw wordt gekenmerkt door de toenemende aandacht voor onderwijs. In 1811 wordt onder impuls van pastoor De Beir een klooster opgericht, met de bedoeling een armenschool te starten. In het klooster bestaat vanaf 1818 een gemengde lagere school. In 1831 wordt een pensionaat of kostschool opgericht, waarvoor het klooster wordt uitgebreid met een noordvleugel en later een voorgebouw (zie Heulsestraat). Het klooster behoort aanvankelijk toe aan de fondatie De Beir, Loncke en Devos, in 1832 wordt het klooster geschonken aan het "Bureel van Weldadigheid". Vanaf 1834 behoren de zusters tot de gemeenschap van de Heilige Vincentius à Paulo. De schoolgebouwen worden in 1835 uitgebreid. In 1837 laat pastoor De Beir op zijn kosten de kapel bouwen. Om een antwoord te bieden op de crisis wordt circa 1841-1842 binnen het klooster een kantschool opgericht, om aldus extra inkomen te creëren. Vanaf 1843 is er een bewaarschool. In 1847 wordt de school aangenomen door de gemeente.

In 1856 worden de drie bestaande zustersgemeenschappen, de Zusters van Liefde, de Zusters van het Huis van Barmhartigheid en de Zusters van de Heilige Vincentius à Paulo, onder één bestuur verenigd als de Zusters van de Heilige Vincentius. In de loop van de 19de eeuw worden diverse bijhuizen gesticht.

Pastoor De Beir laat in 1835 in de kloosterschool ook twee zondagsscholen inrichten, drie klassen voor jongens en vier klassen voor meisjes. Van 1847 tot 1861 worden ook privélessen gegeven door meester Surmont, in zijn huis in de Kuurnsestraat aan "de Knok".

Volgens de eerste organieke wet op het lager onderwijs (1842) wordt iedere gemeente verplicht een lagere school in te richten. De privéschool van Amand Hoornaert, geopend in 1843, wordt daarop in 1845 omgevormd tot gemeenteschool (zie Heulsestraat). In 1860-1862 worden nieuwe gebouwen voor de gemeenteschool opgericht (zie Stationsstraat): een ruim woonhuis voor de onderwijzer, een ruim leslokaal met berging en een leerwerkhuis/ weefschool. De gemeenteschool wordt in de periode 1872-1875 uitgebreid met een tweede leslokaal, circa 1897 wordt een derde leslokaal gebouwd. Tijdens de Eerste Schoolstrijd (1878-1884) loopt de gemeenteschool ten gevolge van de Wet Van Humbeeck zo goed als leeg. In 1879 wordt als reactie op de schoolwet een "Vrije Katholieke School" (zie Izegemsestraat) opgericht, die veel leerlingen van de leeglopende gemeenteschool overneemt. De bijgelegen zaal "Sint-Joseph", deed ook dienst als concertzaal.

In 1880 wordt de kloosterschool aan de gemeente toegewezen. De zusters worden gedwongen een ander onderkomen te zoeken, de leerlingen worden overgebracht naar de "Vrije Katholieke School". Na het afschaffen van de "ongelukswet" bij aantreden van een nieuwe regering in 1884 keren de zusters terug naar hun klooster, dat ze van de gemeente pachten. De school wordt vanaf dan "aangenomen vrije lagere meisjesschool" genoemd. Ook het pensionaat wordt in 1887 terug geopend. In 1890 wordt ook de bewaarschool aangenomen door de gemeente. In 1891 krijgen de zusters de gelegenheid het klooster met school terug aan te kopen. In 1890 wordt de "Vrije Katholieke School" afgeschaft en benoemd tot nieuwe gemeenteschool. De gebouwen van de "Vrije Katholieke School" worden verder gebruikt door de kloosterschool.

Vanaf de 19de eeuw vertoont het gehucht Sint-Katharina de neiging tot onafhankelijkheid. In 1837 doen inwoners al een eerste aanvraag om zelfstandig te worden. In 1870 is de parochie een succursale geworden, in 1871 wordt er door de Zusters van Liefde van Heule een klooster met school opgericht, pas in 1896 erkend door de staat. Er is een kleuterafdeling en een lagere jongens- en meisjesschool. In 1874 wordt een nieuwe aanvraag tot onafhankelijkheid ingediend. In 1876 wordt op Kuurns grondgebied een nieuwe kerk gebouwd ter vervanging van de oude kapel. Het kerkhof wordt aangelegd binnen de grenzen van Lendelede, eerst achter de kerk, vanaf de jaren 1930 in de Sentestraat.

In de 19de eeuw gebeuren ingrijpende openbare werken die het uitzicht van het dorp veranderen, de wegeninfrastructuur wordt drastisch vernieuwd en uitgebreid. In 1816-1820 wordt de gemeentelijke steenweg tussen het Dorpsplein en de Brugsesteenweg voltooid (zie Stationsstraat, Hulstemolenstraat). In 1820 wordt een stuk van het Dorpsplein gekasseid, in 1822 een stuk steenweg tot de Langemunte (zie Winkelsestraat), in 1826 de Kasteelstraat en de Heulsestraat tot aan de Knok. Vanaf 1843 wordt op de gemeentelijke steenweg tol geheven. Aan de herberg "De Hoogte" wordt daarvoor een barrière geplaatst (zie Hulstemolenstraat). Na de aanleg van de spoorlijn komen steeds meer goederen toe per spoor en wordt de tolbarrière verplaatst naar het stationsplein. Het tolrecht blijft van kracht tot 1894.

In 1846-1847 wordt door de Engelse maatschappij "La Société des chemins de fer de la Flandre Occidentale" over Lendeleeds grondgebied de spoorlijn Brugge-Kortrijk gerealiseerd, wegens de slechte werkomstandigheden en karige lonen bij de aanleg, de "Drooghenbroodroute" genoemd. Met de aanleg van de spoorweg worden enkele wegen onderbroken, onder meer de oude verbindingsweg tussen Harelbeke en Izegem (Groeningebergstraat - Emiel Neirynckstraat). Lendelede krijgt in 1847 zijn eigen station met bureauruimte en wachtzaal. Daarnaast is een pakhuis, wisselhuis en woonhuis van de bareelwachter voorzien.

In 1865-1867 wordt de steenweg naar Sint-Eloois-Winkel aangelegd, daarvoor wordt de bestaande weg op enkele plaatsen rechtgetrokken. In 1879 wordt een dreef, eigendom van baron Kervyn de Lettenhove, door de gemeente aangekocht en omgevormd tot openbare weg. Eerst wordt de weg "Ooststraat" genoemd, later wordt de naam gewijzigd in "Sint-Jozefsstraat". De Heulsestraat was in het begin van de 19de eeuw geplaveid tot aan de Knok, het overige deel bestond uit een aardewegel, de "Lange Dreve" genoemd. De Lendeleedse gemeenteraad blijft zich evenwel verzetten tegen de aanleg van een steenweg van Lendelede naar Sint-Katharina. In 1890 wordt uiteindelijk toch een nieuwe steenweg voltooid, die liep vanaf Izegem over de Izegemsestraat en het Dorpsplein verder naar Sint-Katharina. Vanaf het einde van de 19de eeuw worden de landelijke wegen verhard met grind, onder meer de Beiaardstraat in 1897 en enkele wegen in de Oosthoek in 1898.

In de tweede helft van de 19de eeuw worden in Lendelede tal van nieuwe kapellen gebouwd, hetzij volledige nieuwbouw, hetzij vernieuwing van een oudere kapel. In 1872 wordt door landbouwers- steenbakkersfamilie Vandeputte bij de erfoprit naar hun hoeve een kapel voor Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand opgericht (zie Manpadstraat). In 1881 wordt een calvariekapel opgericht in de Stevenistenweg, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand. In 1885 wordt de oude Bergkapel afgebroken en herbouwd. In 1887 wordt door de gewezen pastoor van Sint-Katharina de Sint-Antoniuskapel opgericht (zie Sint-Antoniusstraat). In hetzelfde jaar laat de voorzitter van de kerkfabriek, Theodoor Vermandele, een Onze-Lieve-Vrouw van Lourdeskapel bouwen (zie Sneppestraat). Daarnaast verrijzen nog talrijke kleinere kapellen in landelijk gebied, voornamelijk in de nabijheid van hoeves.

Tegen 1900 telt Lendelede niet minder dan 93 herbergen.

Tijdens het eerste kwart van de 19de eeuw maakt de huisnijverheid een neergang door, met de afscheuring van Frankrijk is immers een belangrijk afzetgebied verloren gegaan. Veel gezinnen zijn afhankelijk van de vlasnijverheid en van de linnenweverij. Tegen het tweede kwart van de 19de eeuw is er crisis in de vlasnijverheid, wegens het ontstaan van betere en modernere productiemethodes in Frankrijk en Engeland.

In de loop van de 19de eeuw bevinden zich op Lendelede niet minder dan acht molens. Naast de bovenvermelde Bergmolen, Beiaardmolen, Plaatsemolen en Groeningebergmolen worden tijdens de 19de eeuw ook nog de "Kotjesmolen", de "Stenen Molen", "D'Hondts Molen" en de "Snuifmolen" opgericht. In 1800 wordt de "Bergmolen" (zie Molenstraat) door een storm verwoest en kort nadien heropgebouwd. Tussen 1790 en 1803 wordt op de grens met Izegem de "Kotjesmolen" opgericht als oliemolen (zie Groenstraat). De "Stenen Molen" wordt gebouwd omstreeks 1803 in opdracht van Jacobus Wallays (zie Winkelsestraat). In 1877 wordt de "Plaatsemolen" afgebroken (zie Rozebeeksestraat). In 1895 valt de "Kotjesmolen" om en wordt niet herbouwd.

De "Snuifmolen" was een kleine staakmolen die gebruikt werd om tabak te malen om snuif te produceren, in de volksmond het "Snuifkot" genoemd (zie Winkelsestraat). Vermoedelijk wordt de molen opgericht in de periode 1815-1818. De molen verdwijnt omstreeks 1850. "D'Hondts molen" wordt vermoedelijk rond 1840 opgericht, langs de spoorweg bij de dishoeve aan de Kwadestraat. De houten staakmolen wordt afgebroken in 1889.
Tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw zijn ook twee zwingelmolens gekend, kleine staakmolens die dienden om het vlas te zwingelen, in eigendom van Constant Allegaert en van Louis Claerbout. Ze kenden slechts een kort bestaan, een precieze lokalisering is niet gekend.

In 1886 wordt de kleine juteweverij Denucé overgenomen door Emiel Neirynck en schoonbroer Emiel Holvoet. In de beginjaren wordt nog voornamelijk met de hand geweven, de spoelmolen, scheermachine en kalander worden aangedreven door een kleine rosmolen. Het bedrijf heeft een klein personeelsbestand en doet aanvankelijk vooral beroep op thuiswevers. In 1893 wordt de eerste stoommachine geplaatst. In de 20ste eeuw zal het bedrijf een grote groei kennen.

20ste eeuw

In het eerste decennium van de 20ste eeuw worden de meeste landelijke wegen verder verhard met grind. In 1906 wordt een telefoon geplaatst in het gemeentehuis, in 1909 in de herberg "Sinte-Catherine". In 1912 wordt het "Vrijwillig Pompierskorps" opgericht. Nog in 1912 wordt een deel van Lendelede voorzien van openbare verlichting op elektriciteit, door de "Société d' electricité de l'ouest de la Belgique".
In 1906 wordt de pastorie ingrijpend verbouwd, er wordt een verdieping toegevoegd. In 1907 wordt bij het rusthuis een kapel gebouwd.

In de Eerste Wereldoorlog vestigt de "Ortskommandantur" zich boven de herberg "De Drie Koningen" (zie Dorpsplein/ Winkelsestraat). Gedurende de oorlog legeren voortdurend reservetroepen en munitiecolonnes op de gemeente. In 1914 wordt in het klooster een veldhospitaal ondergebracht, eerst het "Veldlazareth der Saxen nr. 22", later het "Veldlazareth nr. 12 der Pruisen". Het lokaal "Sint-Joseph" en het magazijn van Alphonse Dassonville (zie Izegemsestraat) worden gebruikt als paardenstallen. Op de Groeningeberg wordt een schietplein ingericht. Barakken worden opgetrokken als badplaats en als paardenstallen. Ook de brouwerij Nevejan (zie Dorpsplein) diende een tijdlang als badhuis. De fabriek en opslagplaatsen van Neirynck-Holvoet worden aanvankelijk ingericht als slachterij, later als voorraadplaats (zie Stationsstraat). In 1915 worden het Dorpsplein en de belendende straten voorzien van elektrische verlichting, uitgevoerd op bevel van de Ortskommandantur door gebroeders Theys uit Gullegem. Vanaf de waterput van de firma Neirynck-Holvoet worden waterleidingen gelegd tot het Dorpsplein en het klooster. Het klooster wordt gebruikt als kazerne, de lessen vinden tijdelijk elders plaats. In 1916 worden de meisjes- en jongensschool gesplitst. De meisjesschool en de kleuterafdeling blijven in het klooster gehuisvest.

In 1916-1917 wordt, voor een grond deel op Lendeleeds grondgebied, de tramlijn Beitem-Hulste aangelegd, met brug over de spoorweg (zie Rijksweg). Ter hoogte van het station wordt een derde spoor aangelegd. Telefoonlijnen worden geïnstalleerd. In 1917 wordt de gemeenteschool omgevormd tot bakkerij, daarbij wordt één klaslokaal afgebroken, de twee andere ingrijpend gewijzigd, op de speelplaats verschijnen twaalf grote bakovens. In 1918 vindt een luchtaanval plaats bij het station en op de bakkerij, in april wordt in de Izegemsestraat een munitietram getroffen, met een zware ontploffing en materiële schade tot gevolg. In 1918 wordt het lokaal "Sint-Joseph" door vluchtende Duitse troepen in brand gestoken. In de weide van het klooster worden barakken voor krijgsgevangenen gebouwd. Ook na de bevrijding worden in het klooster "veldambulancies" ondergebracht. Tijdens het eindoffensief in 1918 worden te Lendelede zware verliezen geleden.

De schade opgelopen tijdens de oorlog is groot: de Bergmolen is beschoten en vernield, de Beiaardmolen beschadigd. Tijdens de oorlog deed de "Stenen Molen" dienst als uitkijkpost. Op dat moment heeft de molen reeds zijn wieken verloren. De molen wordt afgebroken in 1920.
De Bergkapel en de Sint-Antoniuskapel zijn beide beschadigd, de woonhuizen van de het "Goed te Mosschere" en van de Sint-Antoniushoeve zijn afgebrand. Enkele woningen in het dorpscentrum liggen in puin. Na de oorlog worden onder meer de Stationsstraat en de Heulsestraat hersteld van opgelopen schade. De Stationsstraat wordt daarbij ook verbreed.

In oktober 1919 beslist de gemeenteraad om twee gedenktekens voor de Wereldoorlog op te richten: een monument voor de gesneuvelde soldaten aan de kerk en een gedenksteen voor de burgerlijke slachtoffers op het kerkhof. Beide worden vervaardigd door steenkapper Jules Dekeyser uit Izegem. In 1947 wordt het bestaande monument aan de kerk uitgebreid met een gedenkplaat voor de gesneuvelden van de Tweede Wereldoorlog.

Na de oorlog is de gemeenteschool onbruikbaar en onherstelbaar geworden, in 1920 worden toch nog een vijfde en zesde klas bijgebouwd. In 1923 beslist men zes nieuwe klassen te bouwen, uitgevoerd tegen 1926, in twee vleugels aan beide zijden van de speelplaats. Het schoolhuis uit 1862 blijft behouden. De gemeenteschool wordt in 1938-1939 uitgebreid met twee klassen, opgetrokken boven de overdekte speelplaats.

In 1919 worden de lessen ook in de kloosterschool hervat, die wordt aangenomen door de gemeente als "Vrije lagere gemengde school", en op dat moment acht klassen telt. In 1929 worden in de Izegemsestraat drie kleuterklassen gebouwd. In 1931 wordt langs de Heulsestraat een nieuwe vleugel opgetrokken. In 1939 bestaat de school uit negen klassen. De eerste drie leerjaren zijn nog ondergebracht in de voormalige "Vrije Katholieke School" (Izegemsestraat), die echter in 1944 worden vernield door een ontploffing.

In 1921 wordt een openbare telefoon geïnstalleerd in het gemeentehuis. In de jaren 1930 wordt ook het elektriciteitsnet verder uitgebreid. Vanaf 1932 verzorgt een openbare busdienst de verbinding Kortrijk-Izegem over Lendeleeds grondgebied.

Kort na de Eerste Wereldoorlog wordt op het Dorpsplein een kiosk opgericht, waar bij gelegenheid concerten konden worden gegeven voor het publiek. Wegens bouwvalligheid wordt de kiosk afgebroken rond 1957-1958. In 1919 wordt de bibliotheek Sint-Jozef opgericht, in 1932 volgt de stichting van een socialistische bibliotheek "De Ontwaking". Langs de Izegemsestraat wordt ter vervanging van het afgebrande lokaal "Sint-Joseph" een nieuwe zaal gebouwd, in de volksmond ook "Den Tap" genoemd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt een aanpalend gebouw gebruikt als munitiestapelplaats. Een zware ontploffing doet in 1944 de stapelplaats met het zaaltje en omringende huizen in de as leggen.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gaat Lendelede opnieuw gebukt onder oorlogsgeweld. Door zijn hoogte had Lendelede een strategische ligging. Vanuit Lendelede worden in mei 1940 tijdens de Slag aan de Leie de Duitse troepen op de Leie-oevers bestookt, onder meer vanuit de Rozebeeksestraat. Lendelede wordt eveneens geteisterd door vijandelijk geschut. De kerk wordt door drie granaten geraakt, onder meer de torenspits, de galmgaten en het dak van het hoogkoor worden beschadigd. In de meidagen worden ook talrijke woningen vernield of beschadigd. Tijdens de bezetting nemen Duitse officieren hun intrek in het kasteel van Leon Dassonville (zie Izegemsestraat). Langs de Stationsstraat worden houten barakken als paardenstal opgericht, op de speelplaats van de vrije lagere school aan "den Tap" wordt een houten barak ingericht als keuken, eet- en vergaderplaats.

In 1941 wordt te Izegem de nieuwe parochie opgericht op de wijk "Bosmolens", de H. Familieparochie. Ook de kleine noordwestelijke hoek van Lendelede gaat tot deze parochie behoren. In 1953 wordt de Sint-Blasiusparochie bij de pas opgerichte dekenij Izegem opgedeeld. Vanaf 1956 maakt Sint-Katharina deel uit van de dekenij Harelbeke. In 1960 telt Lendelede nog 28 kapellen en kruisen.

In 1941 wordt bij de kloosterschool een Vrije Technische School opgericht onder de benaming "Sint-Vincentiusinstituut". In 1949 wordt de "Vrije Naaischool Sint-Anna" opgericht. In 1959 wordt deze door de staat erkend als Lagere Beroepsschool snit en naad. In 1958 worden zes klassen met een gymzaal gebouwd. De beroepsafdeling wordt verbouwd. Het internaat wordt afgeschaft in 1975.

In 1945 verkoopt de COO het rusthuis aan de zusters die het tegen 1950 grotendeels laten vernieuwen. Van 1951 tot 1961 wordt er in een vleugel van het rusthuis een moederhuis ondergebracht. Vanaf 1998 heeft de nieuwe vzw Seniorenzorg Sint-Vincentius het beheer van het rusthuis overgenomen.

In 1946 start men met de bouw van een nieuwe "Vrije Basisschool" in de Stationsstraat, bestaande uit tien klaslokalen. In 1958 wordt een nieuwe kleuterafdeling gerealiseerd met overdekte speelplaats. In 1986 worden opnieuw zes nieuwe klaslokalen in gebruik genomen.
In het begin van de jaren 1960 worden de walgrachten van de pastorie gedempt. De onderpastorie wordt in 1962 verbouwd tot pastorie, de vroegere pastorie wordt eigendom van het klooster en van 1967 tot 1984 in gebruik genomen als tehuis voor geplaatste meisjes, het "home Lommerweelde".

In 1967 wordt op in de Pastoor De Beirstraat een nieuwe Sint-Jozefszaal gebouwd. In 1973 of 1974 breekt echter opnieuw brand uit, de parochiezaal wordt door de gemeente aangekocht en in 1975 terug in gebruik genomen. In 1995-1996 wordt de zaal verbouwd tot het huidige cultureel centrum "Den Tap".

In 1965 wordt in de Pastoor De Beirstraat een Rijksbasisschool opgericht, aanvankelijk gehuisvest in houten barakken. In het begin van de jaren 1990 worden nieuwe gebouwen voorzien. In 1992 sluit de school haar deuren wegens gebrek aan leerlingen.

In 1968 worden op Sint-Katharina nieuwe lokalen voor de meisjesschool geopend. Een nieuwe vleugel met vier klaslokalen en een overdekte speelplaats worden in gebruik genomen als kleuterschool. In 1997 fuseert de kloosterschool met de jongensschool van Sint-Katharina (grondgebied Kuurne).

In 1971 wordt de nieuwe gemeenteschool in gebruik genomen (A. Dassonvillelaan), gebouwd in 1969-1971. In 1983 houdt de school op te bestaan, wegens de aanhoudende daling van het aantal leerlingen. Thans omgevormd tot Diensten- en Ontmoetingscentrum (DOC).

In 1950 wordt het elektriciteitsnet uitgebreid over het volledige grondgebied, in 1952 wordt een algemeen waterleidingsnet geïnstalleerd. In de jaren 1950 worden de met grind verharde landwegen aangelegd in asfalt. In ruil voor de pastorij staat het klooster in 1955 grond af aan de gemeente waardoor het Dorpsplein kan worden verruimd. In de jaren 1960 worden de grote kasseiwegen vernieuwd in beton of asfalt, onder meer de Stationsstraat, Dorpsplein, Winkelsestraat, Heulsestraat en Izegemsestraat. In 1962 wordt de Rijksweg N36 Kuurne-Roeselare aangelegd. Op de hoek met de Stationsstraat wordt een bestaande woning in 1965 afgebroken om plaats te maken voor een nieuw gemeentehuis, naar ontwerp van architect Emiel Allewaert uit Izegem. Ook een stuk van de herberg "De Drie Koningen" verdwijnt voor de verbreding van de aansluiting met de Winkelsestraat. In de laatste decennia zijn belangrijke oude dorpsherbergen verdwenen, onder meer het "Gemeentehuis" in 1977 en het "Handbogenhof" in 1993.
Het enkele spoor van de spoorlijn Kortrijk-Brugge wordt pas in 1910 vervangen door een dubbel spoor. In 1955 wordt het Lendeleedse station gesloten voor reizigersverkeer. Er wordt een vervangende buslijn opgericht. Het goederenverkeer blijft nog een tijdlang bestaan. Het stationsgebouw wordt in 1976 afgebroken. In 1985 wordt de lijn Kortrijk-Brugge geëlektrificeerd. Kort daarna verdwijnen de perrons.

In de zomermaanden wordt aan de Leie het vlas geroot, in de wintermaanden bewerkt. Vanaf 1904 bevinden zich ook zwingelarijen te Lendelede, de eerste roterij wordt er gebouwd in 1925. Tegen 1937 zijn er in Lendelede 31 zwingelarijen en zeven roterijen in werking. Uit een studie van 1941 met betrekking tot de vlasvezelbereidingsnijverheid in Vlaanderen blijkt dat de gemeente 267 zwingelmolens, 8 zwingelturbines en 8 warmwaterroterijen met een totaal van 29 rootkamers telt, met een tewerkstelling van drie strovlasverhandelaars, één strovlascommissionnair, 8 vlasnijveraars (bezit zwingelturbine + warmwaterroterij), 14 vlasfabrikanten, 58 vlasverwerkers, twee krotenverhandelaars, één lijnzaadzuiveraar en één zaailijnzaadverhandelaar. Van de vlasnijveraars en -fabrikanten zijn er zeven warmwaterroterij-exploitant en zeven zwingelturbine-exploitant. In totaal zijn 266 arbeiders tewerkgesteld in de vlasvezelbereidingssector.

In de loop van de 20ste eeuw ondergaat de industrie een grote ontwikkeling. Bijkomend uit de vlasindustrie zijn andere industrietakken ontsproten, zoals weverijen en olieslagerijen. De weverij Neirynck-Holvoet wordt in 1906 versterkt met mechanische spinmachines die ingevoerd werden vanuit Groot-Brittannië. In 1909 wordt de NV Firma Neirynck-Holvoet opgericht. In 1912 wordt een nieuwe stoommachine geïnstalleerd, die een 30 meter hoge schoorsteen vergt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog valt de productie stil en wordt de fabriek onder meer door de bezetter gebruikt als opslagplaats. Na de oorlog worden oudere gebouwen gesloopt en nieuwere ruimere fabrieksgebouwen opgericht. De stoomkracht wordt vervangen door elektrische drijfkracht. In 1928 telt de fabriek reeds circa 1300 werknemers. In 1940 worden diverse overnames gedaan, onder meer de wolspinnerij van Zulte en wordt de "Lainière de la Lys" gesticht. Na de oorlog wordt de fabriek opnieuw gemoderniseerd en vergroot. In 1947 wordt het "Sociaal Oord" aan de overzijde van de straat ingehuldigd. In 1948 wordt met een eigen confectieatelier "Tigronex" gestart, in ateliers verspreid over het Kortrijkse. In 1958 wordt te Lendelede het tuftingbedrijf "Nelca" gesticht. In 1986 worden de bedrijven gehergroepeerd in de N.V. Neirynck Industries. In 1991 wordt het bedrijf gesplitst, de wolspinnerij "NV Neirynck-Holvoet" en het tuftingbedrijf "Nelca" dat overgenomen wordt door "Groep Dejaegere". In 2007 vraagt deze het faillissement aan. In 2008 wordt de spinnerijafdeling van Neirynck-Holvoet gesloten, de ververij blijft bestaan.

Koperslager Henri Combes sticht op het einde van de 19de eeuw een kleine textielweverij. In 1899 laat de linnenfabrikant een huis bouwen aan de Heulsestraat. De eerste jaren beroept het bedrijfje zich vooral op thuiswevers. Er wordt voornamelijk zwaar lijnwaad en jutedoek geweven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt in de gebouwen een drukkerij ondergebracht. Na de oorlog specialiseert het bedrijf zich verder in een verscheidenheid van juteweefsels. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt de productie onderbroken. In 1952 wordt "PVBA Combes Gebr." gesticht, gespecialiseerd in juteweverij, appretuur en zakkenconfectie. In 1969 wordt de firma opgedeeld in "C.D.Textiel/ Texmacom" (bedrukken van jute- en polypropyleenzakken), gevestigd in de oude bedrijfsgebouwen en "Cojubel" (verpakkingsweefsels), die zich in 1989 in de Heulsestraat vestigt.

In 1914 wordt langs de Heulsestraat de steenbakkerij Vandemoortele opgericht nadat op deze plaats bij de bouw van een woning kleilagen werden ontdekt. In het begin wordt er gebakken in openluchtovens. In 1926 wordt een ringoven gebouwd, in gebruik tot 1970. In 1961 wordt de zaak omgevormd tot "PVBA Steenbakkerijen Vandemoortele en Vandeputte", en wordt een moderne fabricagehal gebouwd. In 1970 wordt de ringoven vervangen door een tunneloven, de oude gebouwen en hoge schoorsteen worden gesloopt. In het begin van de jaren 1980 wordt de productie echter stilgelegd. Sedert 1984 worden de kleiputten gebruikt als stortplaats, in 1986 wordt het bedrijf omgevormd tot "NV Stevan".
"NV Volys Star", een pluimveeverwerkend bedrijf, is gesticht in 1946 en uitgegroeid tot een internationaal bedrijf.

In 1944 worden door het Ministerie van Openbaar Onderwijs drie molens beschermd, de Bergmolen, de Beiaardmolen en de Groeningebergmolen. Dit heeft echter niet belet dat de Groeningebergmolen en Beiaardmolen in 1947 en de Bergmolen in 1952 worden afgebroken.
Tot voor kort waren nog diverse cichoreiasten bewaard op de grote hoeves, onder meer het "Goed te Breedemeersch" (Kortrijksestraat). Thans nog bewaarde exemplaren bij de "Groenhoeve" (Geitestraat) en het "Goed te Mosschere" (Leenstraat). Wanneer in de jaren 1960 en 1970 de cichoreiteelt en vlasvezelverwerking taant, schakelen diverse bedrijven zich over op transport.

In 1938 wordt door de bouwmaatschappij "Allen voor één, één voor allen" uit Bissegem een rij van tien werkmanswoningen opgericht (zie Nieuwstraat). Ook de "Nationale Maatschappij voor goedkope woningen" trekt een reeks huizen op in de Nieuwstraat. In 1952 wordt door "Allen voor één, één voor allen" opnieuw een rij nieuwe volkswoningen opgetrokken.

In het derde kwart van de 20ste eeuw worden verscheidene nieuwe woonwijken gecreëerd: Oudstrijderslaan (1961), Dahliastraat-Violierstraat (1962-1964), Beukenlaan-Wilgenlaan (1966), Kardinaal Cardijnlaan-Elfde-Julilaan (1969-1970), Zomerweg-Lenteweg-Groeningebergstraat (1971), Burgemeester Dussartlaan (1971-1972). Op de wijk Langemunte worden in de jaren 1970 op de gronden van het "Goed te Rattepale" sociale appartementen, sociale woningen en sportvoorzieningen gebouwd. In 1977 worden de Hoevestraat en Boerderijstraat aangelegd, in 1978 de Langemuntelaan. In 1994 wordt er een containerpark aangelegd, op de plaats van de voormalige historische hoeve "Goed te Rattepale". De sporthal wordt geopend in 1979, in 1996 volgt een uitbreiding.

Vanaf de jaren 1970 begint de gemeente met de aanleg van het Burgemeester Vandemaeleplein. Onder meer de dorpshoeve Foulon en enkele woonhuizen aan het begin van de Heulse- en de Winkelsestraat worden daarbij afgebroken.

Bij de gemeentefusies in 1977 behoudt Lendelede zijn zelfstandigheid. In 1980 kiest het gemeentebestuur als gemeentewapen het wapenschild van de laatste feodale heer, de baron Valeriaan Amaat de la Grange.

In 1980 wordt in de Winkelsestraat een nieuwe brandweerkazerne geopend. In 1983 wordt ten noorden van de dorpskern de Spoelewielenlaan aangelegd, waarrond zich verschillende bedrijven vestigen.
In 1982-1983 wordt de kerk gerestaureerd. Daarbij worden resten van weggebroken romaanse muren van de benedenkerk aangetroffen.

In 1986 wordt de Gemeentelijke Bibliotheek opgericht, ondergebracht in de gebouwen van de voormalige gemeenteschool, later omgevormd tot Diensten- en Ontmoetingscentrum. Het gebouw wordt uitgebreid circa 1993-1994.

In 1987 neemt de Landelijke Gilde het initiatief om alle nog uitgebate hoeves een naam te geven, waarbij sommigen teruggrijpen naar historische toponiemen. Rond 1990-1991 worden op het Hoog Einde door het OCMW 16 bejaardenwoningen opgetrokken. In 1995 wordt de onderwijzerswoning van de gemeenteschool gesloopt (zie Stationsstraat). In 1995 wordt het vernieuwde culturele centrum "Den Tap" ingehuldigd, voorzien van een grote zaal, een vergaderruimte en een foyer.

In 1997-1998 wordt het gemeentehuis gerenoveerd. Voor de ingang wordt een beeld van de Lendeleedse kunstenaar José Vermeersch (1922-1997) onthuld.

In de periode 1995-2000 worden in 't Gangske 21 sociale huurwoningen en 21 garages opgetrokken, door "Bouwmaatschappij Mijn Huis" uit Harelbeke. Daarvoor wordt een oude wijk met kleine 19de-eeuwse eenlaagswoningen gesloopt. Langs de Izegemsestraat wordt in 1999-2000 door de Zuid-West-Vlaamse Sociale Huisvestingsmaatschappij een eigentijds bouwblok opgetrokken met 12 koopappartementen, naar ontwerp van architect Wim Croubels.

De olieslagerij Dassonville wordt in de jaren 1990 afgebroken om plaats te maken voor een woonzone. Ter hoogte van 't Zaagske wordt een nieuwe wijk ontwikkeld met vijftig kavels, deels voor privéwoningbouw, deels voor bouwpromotoren, onder meer Lijnzaadstraat, Vlasbloemstraat, enzomeer. Nabij de gronden van de stortplaats Stevan tussen de Heulsestraat en de Kuurnsestraat wordt in het begin van de 21ste eeuw een geboortebos aangeplant. Op de gronden van de voormalige hoeve Vandendriessche (Stationsstraat-Nieuwstraat-Julien Ottevaerelaan) wordt een nieuwe woonwijk gerealiseerd.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

Concentrische, historische dorpskern met centraal gelegen kerk omgeven door bestrating en parkeerruimtes en aansluiting gevend op enkele centrumstraten. Zuidzijde beheerst door school- en kloostercomplex, noordzijde door het landgoed Dassonville. Lintbebouwing langsheen de invalswegen: Winkelsestraat, Izegemsestraat, Stationsstraat, Hulstemolenstraat, Rozebeeksestraat en Heulsestraat. Latere invulling van open gebied door 20ste-eeuwse woonwijken rondom het dorpscentrum. Voorts recente woonwijken ten zuidoosten en noordoosten van de dorpskern. Oudere bewoningskernen buiten de dorpskern zijn onder meer het oude gehucht Sint-Katharina, uitgegegroeid tot aparte parochie op grens met Kuurne en Heule (Kortrijk); kleinere historische bewoningskernen onder meer rond de Meikapel, de Vermandelskapel, de Stinkeputten, de Hoogte, de Hoge Doorn, de Sneppen, Sint-Arnoldus, enzomeer. De centrale blikvanger is het neoclassicistische landgoed dat in de volksmond Kasteel Dassonville genoemd wordt, de fabrikantenwoning van de voormalige olieslagerij ten noorden van het Dorpsplein langsheen de Izegemsestraat.

De basisbebouwing wordt gekenmerkt door heterogene rijbebouwing, enkele uit de 19de eeuw maar veelal uit de eerste helft van de 20ste eeuw, grosso modo geconcentreerd langsheen de invalswegen.

Restanten van 19de-eeuwse bebouwing in de dorpskern - vaak met een verleden als herberg - en in eenlaagswoningen in de centrumstraten en de omringende gehuchten.

Neoclassicistische bebouwing van twee bouwlagen, al dan niet met gepleisterde gevels, voornamelijk uit de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw, onder meer op het Dorpsplein, in de Heulsestraat, Kasteelstraat, Winkelsestraat en Stationsstraat. Invloeden van neogotiek zijn terug te vinden in een eind-19de-eeuwse woning in de Izegemsestraat, cottage-invloeden in de "Villa Rodemont" in de Heulsestraat en een statige woning in de Stationsstraat.

Tijdens het interbellum kent de bebouwing een explosieve stijging. Er worden traditionele interbellumwoningen opgetrokken, veelal bakstenen volumes van twee bouwlagen onder zadeldak, vaak gecementeerd of voorzien van banden in gekleurde baksteen. Art-decokenmerken onder meer terug te vinden in woningen in de Heulsestraat en de Kasteelstraat. Enkele met een meer modernistische toets, onder meer de woning op het kruispunt van de Winkelsestraat met de Kortrijksestraat. Opvallend voor de interbellumperiode zijn enkele woningen met naastgelegen vlasschuren, voornamelijk gesitueerd in het omringende landelijk gebied en ter hoogte van Sint-Katharina. Voor de jaren 1960-1970 vallen ontwerpen van lokale architecten P. Vandekerckhove en A. Van Gheluwe te vermelden. Als architect voor tal van openbare gebouwen komt Seraphin Wylein voor, onder meer bij uitbreidingen aan het Sint-Vincentiusrusthuis in de Izegemsestraat, het klooster in de Heulsestraat en de Vrije Basisschool in de Stationsstraat en de nieuwe gemeenteschool in de Alfons Dassonvillelaan.

In de tweede helft van de 20ste eeuw worden enkele nieuwe woonwijken en verkavelingen gerealiseerd. Onder meer sociale woningbouw in Nieuwstraat, Dahliastraat - Violierstraat, Burgemeester G. Dussartlaan, ...

Omringend agrarisch gebied rondom de dorpskern, doorkruist door voornamelijk noord-zuid georiënteerde landelijke wegen aansluitend op de oost-west as die de Lendeleedse heuvelrug volgt: Winkelsestraat - Hulstemolenstraat.

Verspreide alleenstaande hoeves waarvan het boerenhuis soms opklimt tot de 18de eeuw of ouder, maar vaak ook met vernieuwd of gewijzigd boerenhuis. Van de historische hoeves zijn enkele nog gedeeltelijk omwald, enkele sites komen reeds voor op de tiendenkaart van de Sint-Maartensabdij van Doornik (circa 1645). Een aantal historische hoeves zijn thans verdwenen, onder meer het "Goed te Rattepale". Van andere is het boerenhuis verdwenen of onherstelbaar verbouwd, onder meer het "Goed te Hamijts", "Hof ter Bauwelare", hoeve "Rodemont". Daarnaast enkele nieuwere 19de- of 20ste-eeuwse hoeves.

Hoevebouw met streekeigen kenmerken: losstaande, voornamelijk 19de-eeuwse volumes in donkerrode baksteenbouw onder zadeldaken. Boerenhuizen al dan niet witgekalkt, in sommige gevallen voorzien van opkamer en/of aansluitende stal. Op enkele hoeves zijn 19de- en 20ste-eeuwse tabaksasten of cichoreiasten bewaard, onder meer in de Geitestraat en de Leenstraat. Bestaande hoeves zijn vaak uitgebreid met recente hoevegebouwen in functie van de uitbating.
Verspreid over landelijk gebied bevinden zich clusters landarbeiderswoningen, onder meer in de Harelbeeksestraat en de Bosmolenstraat.

Opmerkelijk zijn enkele bewaarde industriële gebouwen gelinkt aan de tot in het midden van de 20ste eeuw bloeiende vlasnijverheid, terug te vinden verspreid over de gemeente, met woonhuizen van vlasverwerkers en -koopmannen, vlasschuren en enkele zwingelarijen, onder meer in de Heulsestraat, Kortrijksestraat, Izegemsestraat, Roterijstraat, Winkelsestraat en Hulstemolenstraat. Bewaarde roterijen en vlasfabrieken uit de eerste helft van de 20ste eeuw bevinden zich hoofdzakelijk in landelijk gebied, meestal betonnen roterijen met naastgelegen zwingelarij en één of meerdere schuren, onder meer in de Winkelsestraat en de Woestynestraat.

Relatief dichtbij de dorpskern bevinden zich resterende bedrijfsgebouwen van 19de- en 20ste-eeuwse textielfabrieken, gespecialiseerd in jute, al dan niet met bijhorende directeurswoningen, onder meer van de voormalige firma's Neirynck-Holvoet in de Stationsstraat en Combes in de Heulsestraat. Daarnaast restanten van andere industriële activiteiten: vml. steenbakkerij Vandemoortele in de Heulsestraat, vml. olieslagerij in de Rozebeeksestraat.

Hoewel de 20ste-eeuwse Lendeleedse geschiedenis grotendeels bepaald wordt door de industrie (olieslagerijen en textielfabrieken) blijft het dorp voornamelijk zijn landelijk karakter behouden.

Verspreid over het hele grondgebied komen 19de- en 20ste-eeuwse kapellen voor, in diverse groottes en bouwstijlen. De belangrijkste zijn de neogotische Bergkapel en Vermandels Kapel, laatstgenoemde met oosterse invloed. De kapel bij het "Goed ten Hove" dateert vermoedelijk uit de jaren 1770.

  • DELAERE J., Geschiedenis van Lendelede tot 2000, Kortrijk, 2000, 598 p.
  • DELAERE J., Lendeleedse herbergen in 1779, in Lethae, nr. 13, 1993, p. 17-18.
  • DELAERE J., Verdwenen molens te Lendelede, in Lethae, nr. 4, 1982, p. 1-17.
  • DENEWET L., Wind- en watermolens om vlas te zwingelen in West-Vlaanderen, in Molinologie, tijdschrift voor molenstudie, jg. 4, nr. 7, 1997, p. 7-8.
  • DESPRIET P., VERHAEST M., De Sint-Blasiuskerk in Lendelede, Kortrijk, 1984.
  • LINTERS A., Industriële archeologie in de vlasvallei (Op zoek naar de wortels van Flanders' Technology, nr. 5), Gent, 1987, p. 17-20.
  • MEERSSEMAN P.A., Geschiedenis van Lendelede sedert aloude tijden tot 1902 in verband met de voornaamste gebeurtenissen uit de geschiedenis van ons dierbaar Belgenland en van ons roemrijk Vlaanderen, Lendelede, 1902.
  • Twaalf koopappartementen in 't Gangske, in Het Nieuwsblad, 9 februari 1999.
  • Onze vlasvezelbereidingsnijverheid. Jaarboek 1941. Textielcentrale, Kortrijk, 1941.
  • WARLOP E., De heren en het gemeentewapen van Lendelede, in Vlaamse Stam. Tijdschrift voor familiegeschiedenis, jg. 14, nr. 1, 1978, p. 329-344.
  • VANDEPUTTE O. (red.), Gids voor Vlaanderen: Toeristische en culturele gids voor alle steden en dorpen in Vlaanderen, Tielt, 2007, p. 729-730.

Bron: SANTY P. & DEVOOGHT K. 2008: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Lendelede, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL41, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Santy, Pieter; Devooght, Kristien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Lendelede [online], https://id.erfgoed.net/themas/13296 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.