Teksten van Sint-Genesius-Rode

https://id.erfgoed.net/themas/13356

Sint-Genesius-Rode ()

Sint-Genesius-Rode is een groene, residentiële gemeente gelegen in de provincie Vlaams-Brabant ten zuiden van Brussel, gesitueerd in een heuvelachtig landschap met soms sterk ingesneden beekvalleien.

Sint-Genesius-Rode behoort tot het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en tot het gerechtelijk arrondissement Brussel. De gemeente heeft geen deelgemeenten.

In totaal heeft de gemeente een oppervlakte van 2.277 ha en telt ze 18005 inwoners (2014). Een groot deel van de bevolking pendelt naar de Brusselse agglomeratie. Opmerkelijk is dat de gemeente een groot aantal buitenlandse inwijkelingen telt uit verschillende landen binnen de Europese Unie en ook uit de Verenigde Staten. In 2005 ging het om één zesde van het totale aantal inwoners. De nabijheid van Brussel en de aanwezigheid van enkele ambassades op het grondgebied van de gemeente verklaren ook het grote aantal buitenlandse inwijkelingen.

Sint-Genesius-Rode is sinds 1963 een faciliteitengemeente. Haar specifieke geografische ligging, met buurgemeenten die behoren tot drie verschillende gewesten en vier verschillende taalregimes maakte haar jarenlang een sleutelgemeente in de Belgische communautaire politiek. De Gordel is ontstaan in Sint-Genesius-Rode, op 27 september 1981.

Historische inleiding

Op het grondgebied van Sint-Genesius-Rode werden talrijke sporen gevonden van de Michelsbergcultuur, van meer dan 4000 jaar geleden.

De gemeente zou volgens gegevens uit de literatuur ontstaan zijn tijdens de 7de of de 8ste eeuw.

De naam Rode komt voor het eerst voor in de twaalfde eeuw en verwijst naar een gerooide plaats binnen bebost gebied. In de twaalfde eeuw maakte Rode deel uit van het domein van de Hertogen van Brabant. Binnen Brabant vormde Rode een meierij, waarvan rond 1400 vijfentwintig dorpen deel uitmaakten. De heerlijkheid Rode-Alsemberg veranderde door vererving en verkoop regelmatig van heerser. Na het opdoeken van alle heerlijkheden in de nasleep van de Franse Revolutie werd het land in municipaliteiten ingedeeld. Na de Belgische onafhankelijkheid kreeg Sint-Genesius-Rode al in 1832 een eigen gemeentehuis, dat tussen 1939 en 1942 vervangen werd door het monumentale, huidige gemeentehuis, naar ontwerp van de Brusselse architect Henri Jacobs.

Tot ver in de negentiende eeuw bleef het inwonersaantal van de gemeente beperkt tot een duizendtal mensen. Het was een arme gemeente, enigszins geïsoleerd door het omringende Zoniënwoud. Door de nabijheid van het woud waren er veel bezembinders en houthakkers actief. Door de minder geschikte ondergrond, met veel zandgronden, moeras, heide en bos, waren er geen echt grote landbouwuitbatingen.

Na de verkoop van gronden van het Zoniënwoud door de Société Générale tussen 1831 en 1836 en de navolgende rooiingen nam het aandeel van de landbouw wel toe en werden nieuwe pachthoven opgericht, naast een beperkt aantal grote domeinen die ontstonden als Revelingen met het kasteel en de kasteelhoeve en het domein van generaal Lecharlier, waarvan de Blarethoeve bewaard bleef. De verkopen door de Sociéte Générale wijzigden het tot dan bosrijke karakter van de gemeente aanzienlijk.

Door de aanleg van de spoorlijn Brussel-Charleroi in 1874 en de bouw van het station in hetzelfde jaar werd de gemeente uit haar isolement gehaald, de ontsluiting werd vanaf 1910 nog bevorderd door de aanleg van de tramlijn Brussel-Middenhut.

De steenwegen naar Brussel (Waterloose Steenweg en Brusselsesteenweg via Alsemberg) werden pas midden 19de eeuw verhard en lagen op enige afstand van de dorpskom, waardoor ze aanvankelijk niet bijdroegen tot de toegankelijkheid. Autobuslijnen en het toenemende autoverkeer verbeterden na de Eerste Wereldoorlog de bereikbaarheid van de gemeente over de weg.

Hoewel er zich vanaf het begin van de twintigste eeuw al Brusselse inwijkelingen vestigden, voerde het gemeentebestuur vanaf het interbellum een actieve verkavelingspolitiek, waarbij Sint-Genesius-Rode vooral bij gefortuneerde Brusselaars als woongemeente werd gepromoot. Die beweging werd na de Tweede Wereldoorlog verder gezet, wat leidde tot grote verkavelingen van de aanwezige landbouwgronden. In nagenoeg alle wijken binnen de gemeente, met uitzondering van het dorpscentrum en Zevenbronnen liggen verkavelingen uit deze periode. Het inwonersaantal steeg gestaag en kende een grote toename tussen 1947 en 1961.

Parochies en religieuze instellingen

De kerk van Sint-Genesius-Rode was de moederkerk voor de kerken van Alsemberg, Linkebeek en Beersel. Wanneer het gebied precies gekerstend werd is niet geweten, evenmin waarom Sint-Genesius als patroonheilige werd gekozen. De parochie van Rode wordt voor het eerst vermeld in 1190, in een akte van de bisschop van Kamerijk.

De huidige Sint-Genesiuskerk is het resultaat van verschillende vergrotingen. Volgens gegevens uit de literatuur zouden de oudste delen dateren uit de vijftiende eeuw. Haar huidig uitzicht is het resultaat van een laatste grote bouwcampagne tussen 1860 en 1862, waarbij ze werd uitgebreid naar een standaardmodel van provinciaal architect Louis Spaak.

De oorspronkelijke Sint-Genesiusparochie viel uiteen in vier parochies: Sint-Genesius (dorp), Sint-Barbara (De Hoek) in 1900, Onze-Lieve-Vrouw (Middenhut) in 1930 en de kapelanie Sint-Elisabeth van Hongarije in 1952 (Ten Broek).

Een belangrijke religieuze instelling op het grondgebied van Rode was de priorij van Zevenbronnen. Gesticht in 1388 door Gillis van Breedeyck werd ze opgeheven in 1784 ten gevolge van het edict van Jozef II van 17 maart 1783. Hoewel de priorij zelf hoogstwaarschijnlijk volledig werd afgebroken, bleven de abdijhoeve en de molen bewaard. Het bosrijke gebied rond de vijvers van Zevenbronnen is sinds 1947 een beschermd landschap. Een recente religieuze instelling met een deels interessant architecturaal patrimonium en een Lourdesgrot van monumentaal formaat is het klooster van Onze-Lieve-Vrouw van Gerechtigheid aan de Bosweidelaan, waarvan de gebouwen tot stand kwamen tussen 1952 en 1960 naar ontwerp van Antoine en Michel Courtens.

Burgerlijke architectuur

Vermeldenswaardig bij arbeiderswoningen en kleine burgerhuizen is het vrij veelvuldig voorkomen van een cimorné-afwerking voor de gevels. Goede voorbeelden van deze gevelafwerking uit het interbellum zijn onder meer te vinden in de Terheydestraat, de Termeulenstraat en aan de Hallesesteenweg. Een verdienstelijke architect die gebruik maakte van de cimornétechniek is Jean Albert uit Alsemberg, onder meer met een verzorgde realisatie aan de Dreef.

De golf van welgestelde inwijkelingen die al van de vroege twintigste eeuw naar Sint-Genesius-Rode kwam, zorgde er naar alle waarschijnlijkheid voor dat we binnen het burgerlijke architectuurpatrimonium van de gemeente werken terugvinden van vooraanstaande Belgische architecten. Zo bouwde Victor Horta er in 1905 het in 2003 verbouwde landhuis Feron voor de zoon van zijn advocaat. Ook van Adrien Blomme en Fernard Bodson zijn er realisaties op het grondgebied van de gemeente.

De trend zette zich door in het interbellum, met ondertussen min of meer verbouwde werken van Louis-Herman De Koninck, Victor Bourgeois en Raphaël Delville. De indrukwekkende villa Dirickz van de gebroeders Leborgne werd als monument beschermd. Van een monumentale, nieuw zakelijke villa aan de Beukenlaan bleef de architect tot op heden onbekend.

Een ander marktsegment werd bediend door Antoine Pompe en Paul Rubbers, die tussen 1925 en 1927 met de tuinwijk Pompe-Rubbers nieuwe huisvesting voor bedienden realiseerden.

Het aandeel aan kwaliteitsvolle werken van uit de literatuur bekende en gewaardeerde architecten wordt nog groter in de periode na 1945, wanneer onder meer afgestudeerden van La Cambre de kans krijgen om te bouwen in Rode. Jacques Dupuis realiseert er de paviljoenen Mestdagh en de woning Robert Wery, in samenwerking met Albert Bontridder, die in Rode ook zijn eigen woning bouwt. André Jacqmain ontwerpt er de woning Urvater voor kunstverzamelaar en diamantair Bertie Urvater. Van Lucien Baucher, Jean-Pierre Blondel en Odette Filippone zijn er niet minder dan zes villa's, waaronder de villa Blondel-Bricoult, die door architectuurcritici aanzien wordt als hun beste werk, maar die recent verbouwd werd. Vermeldenswaardig zijn verder onder meer villa's van Constantin Brodzki, de eigen woningen van Pierre Coulon en André Noterman en de eigen woning van architect en beeldhouwer Jacques Nisot.

Kastelen en buitenplaatsen

Sint-Genesius-Rode telt slechts één echt kasteeldomein, Revelingen, dat in de tweede helft van de negentiende eeuw gefaseerd tot stand kwam, grotendeels naar ontwerp van Jean-Pierre Cluysenaar. Het monumentale kasteel met bijgebouwen en kasteelhoeve werd in 1982 als monument beschermd. Interessant is dat Mathilde Engler, de opdrachtgeefster van de uitbreiding van het kasteel Cluysenaar nog in andere van haar eigendommen aan het werk zette. Zo werd de Sint-Gertrudishoeve in 1864 uitgebreid met een poortgebouw van zijn hand en realiseerde Cluysenaar er in 1849 ook een jachtopzienerswoning.

Een ander belangrijk domein, waarover minder geweten is, is gelegen aan de Zoniënwoudlaan. Het gaat om het 'Maison Blanche', uit 1929 naar ontwerp van Alexis Van Opstal, de oprichter van de Compagnie Maritime Belge. In zijn 'Maison Blanche', liet Van Opstal een Afrikaans salon inrichten, waarin zijn collectie werd ondergebracht. Naar verluidt zou dit salon zijn ingericht door Jean-Michel Frank (1895 – 1941), de Franse interieurarchitect die wereldfaam geniet voor zijn art-deco-interieurs.

Vermeldenswaardig is verder het op een groot domein gelegen Hof te Ingendaal, dat al in de 14de eeuw vermeld werd en in de twintigste eeuw tot landhuis werd omgevormd. In 1932 was het goed in handen van de Brusselse notaris Leon Brunet, die van 1939 tot 1944 provinciaal senator was voor de fascistische partij Rex.

Hoevebouw

Door zijn ligging in het Zoniënwoud was Sint-Genesius-Rode, zoals hoger geschetst, geen echte landbouwgemeente. Daar kwam pas vanaf de negentiende eeuw beperkt verandering in.

De belangrijkste hoeves op het grondgebied van Sint-Genesius-Rode zijn enkele achttiende-eeuwse hoeves, die, met uitzondering van de tot gemeenschapscentrum herbestemde Boesdaelhoeve en het Hof ten Hout afhankelijk waren van abdijen. Zo behoorden de Lansrodehoeve en de hoeve Krechtenbroeck tot de Ter Kamerenabdij en bleef ook de abdijhoeve van de priorij van Zevenbronnen bewaard.

Ronde het midden van de negentiende eeuw kwamen hier, na het rooien van delen van het Zoniënwoud, een aantal grote landbouwuitbatingen bij, als de Sint-Gertrudishoeve, de Sint-Annahoeve, de kasteelhoeve Revelingen en het Hof ten Berg.

Kleinschalige hoeves zijn nagenoeg niet bekend of bewaard.

Industrieel erfgoed

De nijverheid in Sint-Genesius-Rode was lange tijd in hoofdzaak op lokale productie gericht en eerder kleinschalig. Veel inwoners werkten als bezembinders, die hun waar ook buiten Rode aan de man brachten. Naast bezembinders waren er houthakkers en spaanderboeren.

Er was ook een niet onbelangrijke meubelindustrie vanaf de late negentiende tot ver in de twintigste eeuw, waar echter op heden weinig architecturale sporen van resten. Vermeldenswaardig is wel de meubelwinkel met atelier Vastiau-De Gelas uit 1907 aan de Hallesesteenweg.

Sint-Genesius-Rode kende ook enkele brouwerijen. Van de in het interbellum succesvolle brouwerij De Greef, later Rodea, rest nog een beperkt en ondertussen verbouwd deel van de van cimornébepleistering voorziene fabriekssite aan het Koningsplein. Ook van brouwerij De Dobbeleer in het dorpscentrum bleven enkele panden aan de Dorpsstraat bewaard, de eigenlijke brouwerijgebouwen aan de Oliebronstraat werden echter verbouwd.

Ook stokerijen kwamen op het grondgebied van de gemeente voor, onder meer als onderdeel van de grootschalige negentiende-eeuwse hoevesites, bijvoorbeeld bij de kasteelhoeve Revelingen en de Sint-Gertrudishoeve. In de Blarethoeve was eind negentiende, begin twintigste eeuw eveneens een stokerij ondergebracht, één van de vele bestemmingen van deze grootschalige, in oorsprong industriële site.

Volgens gegevens uit de literatuur kunnen Rode en omgeving historisch aanspraak maken op de titel van 'bakermat' van de Belgische papiernijverheid. Een belangrijke site moet de papierfabriek De Meurs, later Novarode, geweest zijn, aan de Stationsstraat, die echter in 2005 werd gesloopt. De kleinschalige site van de zeepfabriek Winderickx uit het laatste kwart van de negentiende eeuw aan de Oude Nijvelse Baan werd gebouwd door de erfgenamen van de eigenaar van Cartonnerie Winderickx uit Beersel.

Vermelden we voor de overgang negentiende/twintigste eeuw nog de wasserij en lijnwaadblekerij Popeleu-De Reymaeker, op twee locaties aan de Dreef en voor het interbellum nog de katoenweverij 'Textile de Rhode Saint-Génèse' of 'La Petite Fabrique' aan de Beemd.

Twee sites die tot op heden een technische of industriële functie blijven vervullen zijn het von Karman Instituut en de Sint-Annaknoop.

Het von Karman Instituut is een opvallend industrieel complex aan de Waterloose Steenweg dat 1920 werd opgericht als het 'Laboratoire Aerotechnique de Belgique'. Deze onderzoeks- en opleidingsinstelling geniet internationale faam. Ze bevat belangrijke installaties als de grootste windtunnel voor lage snelheid in ons land en de zogenoemde 'Long shot' waar snelheden tot mach 14 kunnen worden opgewekt.

De 'Compagnie Intercommunale Bruxelloise des Eaux' (CIBE), diende in 1950 een bouwaanvraag in voor het oprichten van de zogenaamde 'Sint-Annaknoop' aan de Grote Hutsesteenweg. De plannen werden getekend door verschillende ingenieurs van de maatschappij. In het Sint-Annapaviljoen is een 'afsluitknoop' ondergebracht, die van groot belang is voor de watervoorziening in het Brussels Gewest, maar ook voor Vlaanderen.

  • DE BECKER U., VANHEMELRIJCK F. 1982: Geschiedenis van Sint-Genesius-Rode, naar Constant Theys, Sint-Genesius-Rode.
  • DE GELAS J. 1979, Het ontstaan van de gemeente Rode, De Sprokkelaar 2/3, 6-7.
  • DRIESEN I., SWALENS G. 1978: Bevolkingsmigraties in Sint-Genesius-Rode (1945-1975), Taal en Sociale integratie 1, 153-198.
  • MAZIERS M. 1974: Beknopte geschiedenis van Sint-Genesius-Rode, Ucclensia 50, 2-11.
  • MAZIERS M. 2001: La vie à Rhode en images, Ucclensia 187, 21-25.
  • MAZIERS M., VAN NEROM R, 1996: Omkering van het landelijke leven in Sint-Genesius-Rode rond het midden van de 19de eeuw, Ons Heem 50/1, 3-10.
  • VANDEPUTTE O.M. 2007: Gids voor Vlaanderen, Tielt, 1046-1048.
  • WAUTERS A., MARIEN F. 1974: Description historique des localités qui formaient autrefois l'ammanie de cette ville 10B, Bruxelles, 262-389.

Auteurs:  De Houwer, Veerle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: De Houwer V. 2015: Sint-Genesius-Rode [online], https://id.erfgoed.net/teksten/120240 (geraadpleegd op ).


Sint-Genesius-Rode Pers ()

Accent op modernisme: bouwkundig erfgoed in Sint-Genesius-Rode

Exact 40 jaar na de publicatie van de eerste inventaris (Bouwen door de eeuwen heen 2N, 1975), werd het bouwkundig erfgoed in Sint-Genesius-Rode opnieuw geïnventariseerd. Sint-Genesius-Rode is gelegen in de Vlaamse Rand rond Brussel. De gemeente heeft geen deelgemeenten. Bij deze inventarisronde werden in totaal 152 relicten en 94 straatbeschrijvingen opgenomen in de inventaris.

Ontstaan en evolutie

De naam Rode komt voor het eerst voor in de twaalfde eeuw en verwijst naar een gerooide plaats binnen bebost gebied.

De Sint-Genesiuskerk was de moederkerk voor de kerken van Alsemberg, Linkebeek en Beersel. De parochie van Rode wordt voor het eerst vermeld in 1190. Het huidig uitzicht van de kerk is het resultaat van een laatste grote bouwcampagne tussen 1860 en 1862, waarbij ze werd uitgebreid naar een standaardmodel van provinciaal architect Louis Spaak.

De oorspronkelijke Sint-Genesiusparochie viel uiteen in vier parochies: Sint-Genesius (dorp), Sint-Barbara (De Hoek) in 1900, Onze-Lieve-Vrouw (Middenhut) in 1930 en de kapelanie Sint-Elisabeth van Hongarije in 1952 (Ten Broek).

Tot ver in de negentiende eeuw bleef het inwonersaantal van de gemeente beperkt tot een duizendtal mensen. Het was een arme gemeente, enigszins geïsoleerd door het omringende Zoniënwoud. Door de minder geschikte ondergrond, met veel zandgronden, moeras, heide en bos, waren er geen echt grote landbouwuitbatingen.

Na de verkoop van gronden van het Zoniënwoud door de Société Générale tussen 1831 en 1836 en de navolgende rooiingen wijzigde het tot dan bosrijke karakter van de gemeente aanzienlijk.

Door de aanleg van de spoorlijn Brussel-Charleroi in 1874 en de bouw van het station in hetzelfde jaar werd de gemeente uit haar isolement gehaald, de ontsluiting werd vanaf 1910 nog bevorderd door de aanleg van de tramlijn Brussel-Middenhut.

Burgers bouwen... modern

Hoewel er zich vanaf het begin van de twintigste eeuw al Brusselse inwijkelingen vestigden, voerde het gemeentebestuur vanaf het interbellum een actieve verkavelingspolitiek, waarbij Sint-Genesius-Rode vooral bij gefortuneerde Brusselaars als woongemeente werd gepromoot. Die beweging werd na de Tweede Wereldoorlog verder gezet.

De golf van welgestelde inwijkelingen die al van de vroege twintigste eeuw naar Sint-Genesius-Rode kwam, zorgde er naar alle waarschijnlijkheid voor dat we binnen het burgerlijke architectuurpatrimonium van de gemeente werken terugvinden van vooraanstaande Belgische architecten. Zo bouwde Victor Horta er in 1905 het in 2003 verbouwde landhuis Feron voor de zoon van zijn advocaat. Ook van Adrien Blomme en Fernard Bodson zijn er realisaties op het grondgebied van de gemeente.

De trend zette zich door in het interbellum, met ondertussen min of meer verbouwde werken van Louis-Herman De Koninck, Victor Bourgeois en Raphaël Delville.

De indrukwekkende villa Dirickz van de gebroeders Leborgne werd als monument beschermd. Van een monumentale, nieuw zakelijke villa aan de Beukenlaan bleef de architect tot op heden onbekend.

Een ander marktsegment werd bediend door Antoine Pompe en Paul Rubbers, die tussen 1925 en 1927 met de tuinwijk Pompe-Rubbers nieuwe huisvesting voor bedienden realiseerden.

Het aandeel aan kwaliteitsvolle werken van uit de literatuur bekende en gewaardeerde architecten wordt nog groter in de periode na 1945, wanneer onder meer afgestudeerden van La Cambre - 'le Bauhaus Belge' - de kans krijgen om te bouwen in Rode. Jacques Dupuis realiseert er de paviljoenen Mestdagh en de woning Robert Wery, in samenwerking met Albert Bontridder, die in Rode ook zijn eigen woning bouwt. André Jacqmain ontwerpt er de woning Urvater voor kunstverzamelaar en diamantair Bertie Urvater. Van Lucien Baucher, Jean-Pierre Blondel en Odette Filippone zijn er niet minder dan zes villa's, waaronder de villa Blondel-Bricoult, die door architectuurcritici aanzien wordt als hun beste werk, maar die recent verbouwd werd. Vermeldenswaardig zijn verder onder meer villa's van Constantin Brodzki, de eigen woningen van Pierre Coulon en André Noterman en de eigen woning van architect en beeldhouwer Jacques Nisot.

Kastelen en hoeves

Sint-Genesius-Rode telt slechts één echt kasteeldomein, Revelingen, dat in de tweede helft van de negentiende eeuw gefaseerd tot stand kwam, grotendeels naar ontwerp van Jean-Pierre Cluysenaar. Het monumentale kasteel met bijgebouwen en kasteelhoeve werd in 1982 als monument beschermd. Interessant is dat Mathilde Engler, de opdrachtgeefster van de uitbreiding van het kasteel Cluysenaar nog in andere van haar eigendommen aan het werk zette. Zo werd de Sint-Gertrudishoeve in 1864 uitgebreid met een poortgebouw van zijn hand en realiseerde Cluysenaar er in 1849 ook een jachtopzienerswoning.

Door zijn ligging in het Zoniënwoud was Sint-Genesius-Rode, zoals hoger geschetst, geen echte landbouwgemeente. Daar kwam pas vanaf de negentiende eeuw beperkt verandering in.

De belangrijkste hoeves op het grondgebied van Sint-Genesius-Rode zijn enkele achttiende-eeuwse hoeves, die, met uitzondering van de tot gemeenschapscentrum herbestemde Boesdaelhoeve en het Hof ten Hout afhankelijk waren van abdijen. Zo behoorden de Lansrodehoeve en de hoeve Krechtenbroeck tot de Ter Kamerenabdij en bleef ook de abdijhoeve van de priorij van Zevenbronnen bewaard.

Ronde het midden van de negentiende eeuw kwamen hier, na het rooien van delen van het Zoniënwoud, een aantal grote landbouwuitbatingen bij, als de Sint-Gertrudishoeve, de Sint-Annahoeve, de kasteelhoeve Revelingen en het Hof ten Berg.

Industrieel erfgoed

De nijverheid in Sint-Genesius-Rode was lange tijd in hoofdzaak op lokale productie gericht en eerder kleinschalig. Er was ook een niet onbelangrijke meubelindustrie in de negentiende en twintigste eeuw, waar echter op heden weinig architecturale sporen van resten. Vermeldenswaardig is wel de meubelwinkel met atelier Vastiau-De Gelas uit 1907 aan de Hallesesteenweg.

Sint-Genesius-Rode kende ook enkele brouwerijen. Van de in het interbellum succesvolle brouwerij De Greef, later Rodea, rest nog een beperkt en ondertussen verbouwd deel van de van cimornébepleistering voorziene fabriekssite aan het Koningsplein.

Twee sites die tot op heden een technische of industriële functie blijven vervullen zijn het von Karman Instituut en de Sint-Annaknoop.

Het von Karman Instituut is een opvallend industrieel complex aan de Waterloose Steenweg dat 1920 werd opgericht als het 'Laboratoire Aerotechnique de Belgique'. Deze onderzoeks- en opleidingsinstelling geniet internationale faam. Ze bevat belangrijke installaties als de grootste windtunnel voor lage snelheid in ons land en de zogenoemde 'Long shot' waar snelheden tot mach 14 kunnen worden opgewekt.

De 'Compagnie Intercommunale Bruxelloise des Eaux' (CIBE), diende in 1950 een bouwaanvraag in voor het oprichten van de zogenaamde 'Sint-Annaknoop' aan de Grote Hutsesteenweg. In het Sint-Annapaviljoen is een 'afsluitknoop' ondergebracht, die van groot belang is voor de watervoorziening in het Brussels Gewest, maar ook voor Vlaanderen.


Auteurs:  De Houwer, Veerle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: De Houwer V. 2015: Sint-Genesius-Rode [online], https://id.erfgoed.net/teksten/170393 (geraadpleegd op ).