Landelijke gemeente, ten noordwesten van Mechelen gelegen aan de samenvloeiing van Zenne en Dijle (Zennegat) en van Dijle en Nete. Sedert 1 januari 1977 deelgemeente van Mechelen. Oppervlakte: 450 ha. Inwoners: 1.627 (1/1/1994).
Volgens een oorkonde van 1008 maakte Walem, in oorsprong vermoedelijk een Frankische nederzetting, deel uit van het uitgestrekte "Waverwald" ten noorden van Mechelen, dat op zijn beurt behoorde tot het Land van Rijen (Markgraafschap Antwerpen). Het ontstaan en de latere bloei van Walem zijn volgens de meeste historici te zoeken in een overzetplaats aan de Nete op de baan Mechelen-Antwerpen, waarbij ten osten van vermelde baan een verblijfplaats met overnachtingsmogelijkheid tot stand kwam. In tegenstelling tot de andere Mechelse fusiegemeenten, maakte Walem geen deel uit van de Heerlijkheid Mechelen (een Luikse enclave binnen het hertogdom Brabant), maar behoorde tot het Land van Mechelen, een onderdeel van het hertogdom Brabant; het vormde aldus één der domeinen van de oudste tak van het geslacht der Berthouts, met eigen schepenbank vanaf de eerste helft van de 13de eeuw.
Kaderend in de indijkingspolitiek van Hendrik I, hertog van Brabant, werd de polder van Battenbroek, ten westen van de baan Mechelen-Antwerpen, tussen Zennegat en Nete, vermoedelijk ingedijkt omstreeks 1200. Tot dan toe was dit gebied blootgesteld aan steeds weerkerende overstromingen. Door de indijking ontstonden vruchtbare weiden en akkers op de hoger gelegen plaatsen, daarbuiten bleef het moerassig en dus schaars bewoond. Deze zogenaamde "vrije aerde van Battenbroek" vormde gedurende gans het ancien regime een bevoorrecht territorium met eigen "costuyme" vanaf 1328; als gehucht bij Walem ingelijfd tijdens de Franse Revolutie. Op de landtong nabij de samenvloeiing van Nete en Dijle (noordwestelijke hoek van Battenbroek) bevond zich eertijds fort "Ten Donkske", een bolwerk dat vermoedelijk werd opgericht ten tijde van Alva; begin 19de eeuw omgevormd tot azijnbrouwerij, in 1836 tot fabriek voor verf en meststoffen; naderhand boerderij tot de volledige sloping in 1926.
Eénmaal de ontginning van het gebied gestart, kon men denken aan de oprichting van een nieuwe parochie. Deze, bestaande uit Walem en Battenbroek, oorspronkelijk respectievelijk afhankelijk van Duffel en Mechelen, zou opgericht zijn in de periode 1200-1203. De oprichting ging gepaard met het verlenen van keuren aan Walem en Battenbroek en de stichting van een nieuwe vrouwenabdij, de abdij van Rozendaal (de oudste oorkonde dateert van 1227, de abdij is mogelijk nog ouder), die tot dezelfde parochie behoorde, doch gelegen was op het grondgebied van Sint-Katelijne-Waver. Walem, in oppervlakte amper een vierde van Battenbroek, werd het centrum omwille van de gunstiger ligging op hogere zandachtige gronden en bovendien nabij de abdij van Rozendaal, die in grote mate verantwoordelijk was voor de latere bloei van de gemeente.
In de loop van de 13de-14de eeuw uitgegroeid tot een nederzetting van aanzien, met hoogtepunt in de eerste helft van de 15de eeuw, voornamelijk door de gunstige ligging aan land- en waterwegen nabij Mechelen en door de bloei van de lakennijverheid. De huidige benamingen van de Weverstraat en de Lakenraamstraat verwijzen nog naar de vroegere aanwezigheid van talrijke wolweverijen. In de 16de eeuw gekenmerkt door verval, onder meer door de godsdiensttroebelen; meermaals geteisterd door oorlogsgeweld ingevolge de nabijheid van Mechelen, dat voortdurend overhoop lag met de Brabantse steden, en de strategische ligging aan een grote verkeersweg naar Antwerpen bij een bevaarbare rivier; tweemaal nagenoeg volledig in de as gelegd, in 1542 door Maarten Van Rossem en in 1576 door de Spaanse soldaten. Relatieve heropbloei in de 17de-18de eeuw; in 1706 werd onder meer de Grote Steenweg (huidige Koning Albertstraat) vernieuwd. Tot de Franse revolutie, een periode waarin Walem opnieuw sterk geteisterd werd, bleef het een vrije heerlijkheid met onafhankelijk rechtsgezag; in 1794 ingelijfd bij het departement der "Beide-Nethen", later provincie Antwerpen.
De huidige gemeente wordt in het noorden begrensd door de Nete, in het oosten door Sint-Katelijne-Waver, in het zuiden door Mechelen en in het westen door de Dijle; het is een typisch straatdorp ten oosten van de Koning Albertstraat, met een vrij heterogene bebouwing voornamelijk uit de 20ste eeuw; sporen van de oudere dorpsbebouwing vinden we nog op de Oude Baan nummer 93 (een kleinschalig dubbelhuisje uit het eerste kwart van de 20ste eeuw) en in de Pastorijstraat nummer 43 (rest van een boerenwoning van circa 1872) en nummers 46-54. Ten westen van de kern de uitgestrekte, nog steeds schaars bewoonde polder van Battenbroek, die sedert de jaren 1970 doorsneden wordt door de E19. De polder omvat naast een landelijke zone met talrijke populieraanplantingen, ook twee zandwinningsputten, gegraven voor de aanleg van de E19. In het zuidoosten, op de grens met Mechelen bevindt zich het fort van Walem met grotendeels behouden omgrachting.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. 1995: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Mechelen, Kanton Mechelen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 13n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Baron Coppenslaan
Omvat
Battenbroek
Omvat
Emiel Engelsstraat
Omvat
Koning Albertstraat
Omvat
Lange Zandstraat
Omvat
Zennegat en Battenbroek
Is deel van
Mechelen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Walem [online], https://id.erfgoed.net/themas/13501 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.