Sterk verstedelijkt oostelijk district van Antwerpen, 1.309 hectare 45 are 62 centiare en 71.373 inwoners, in hoofdzaak met woonforenzenfunctie. Begrensd door Merksem en Schoten ten noorden, Wijnegem, Wommelgem en Borsbeek ten oosten, Mortsel ten zuiden, Berchem, Borgerhout en Antwerpen ten westen; de loop van Kleine en Grote Schijn, Koude- en Grensscheidingsbeek speelden hierin een beslissende rol. De grensafbakening met Borgerhout dateert van 1836 en 1914: in 1836 werd Borgerhout intra muros een zelfstandige gemeente, in 1914 verloor Deurne Borgerhout extra muros - bijna 113 hectare - naar aanleiding van de aankoop van het Boekenbergpark; in 1932 werd in plaats van de Kleine Schijn, het Albertkanaal als N.-begrenzing aangenomen. De bedding van de Grote Schijn, de Herentalsevaart, het daarrond gevormde domein Rivierenhof en de Boudewijnsnelweg verdelen het district in Deurne-Noord en Deurne-Zuid; het centrum gevormd ronde de oude dorpskern ligt in de noordelijke sectie.
Belangrijke in- en uitvalswegen van en naar de stad (oost-west) zijn Turnhoutse- en Herentalsebaan beide vertrekkend bij de Stenenbrug, en gericht op de Kempen; de noordelijke aftakking van eerst genoemde, de Beschoppenhoflaan, sluit aan bij de Schijnpoort; van louter plaatselijk belang is de Drakenhoflaan in het verlengde van de Antwerpse Lange Leemstraat. Noord-zuid-verbindingen met meer dan lokale betekenis zijn er niet, spoorwegen evenmin.
Het Albertkanaal, in 1859-63 gegraven als Schelde-Maasverbinding, bracht voor Deurne niet de verhoopte industriële bloei; begin 20ste eeuw werden enkele fabrieken opgericht aan Merksemsesteenweg en Tweemontstraat doch van een beduidende industriële infrastructuur (bijvoorbeeld dokken) kwam niets in huis; de aanleg van de moderne industriezone (17 hectare) tussen kanaal en Bisschoppenhoflaan dateert pas van 1965 en volgende; zij trekt vooral toeleveringsbedrijven en dienstensector aan.
De vroegste geschiedenis van Deurne is vaag en van ondergeschikt belang binnen dit onderzoek; de eerste concrete gegevens gaan terug tot de 12de eeuw waar we een schaars bewoonde parochie aantreffen, die behalve Deurne, Borgerhout en Borsbeek, ook stukken van Merksem, Wommelgem, wellicht ook Wijnegem en misschien zelfs 's Gravenwezel omvatte. Ofschoon dit gebied een onderdeel was van het hertogdom Brabant en kerkrechterlijk onder het bisdom Kamerijk viel, werden de grondheerlijke rechten er uitgeoefend door de prins-bisschoppen van Luik; na 1288 was de heerlijkheid afwisselend in het bezit van de hertogen van Brabant, de graven van Vlaanderen en de stad Antwerpen; van 1561 tot het einde van het Ancien Régime was deze laatste er, mits een korte onderbreking, heer en meester. De omschrijving van het gebied was inmiddels in grote lijnen herleid tot de huidige districten Deurne en Borgerhout. De voornaamste grootgrondbezitters waren de abdij van Sint-Michiels (de pastoor van Sint-Fredegandus was tot 1803 een witheer), de jezuïetenorde, enkele adelijke families en vooral talrijke Antwerpse ingezetenen.
De nabijheid van de metropool had uiteraard ook invloed op de economische ontplooiing en kwam vooral de landbouw ten goede. Vanaf de eerste helft van de 16de eeuw hadden zich aan de Turnhoutsebaan neringdoeners en handelslui gevestigd in navolging van hun succesrijke voorgangers in Borgerhout; beducht voor concurrentie stelde de stad echter haar wetten. Reeds door de fameuze Slag van Deurne (1579), plunderingen, kaalslag en ontvolking ondermijnd, bracht het octrooi van 1685 de doodsteek toe aan elke vorm van pre-industriële activiteit: alle ambachten en neringen die niet in de strikte behoeften van de lokale boerenbevolking voorzagen werden verboden. De enige toekomst lag in een volledig op land-, bos- en tuinbouw toegespitste economie. Een niet onbelangrijk facet in deze evolutie is de inplanting vanaf de 16de eeuw van meer dan veertig buitenplaatsten: rijk geworden patriciërs ontvluchtten de knellende stadsgrenzen om in een weelderig lusthuis hun status ten toon te spreiden en hun fortuin in gronden te beleggen. Onder impuls van deze "kasteelheren" werd de landbouw op peil gebracht en kreeg Deurne het agrarische karakter, dat het tot begin 20ste eeuw behield. Nu nog herinneren een tiental kastelen, hoeven, wijk- en straatnamen aan de domeinen van toen.
In 1836 werden ingevolge inwendige tegenstellingen, Deurne en Borgerhout officieel van elkaar gescheiden. Onder het mandaat van burgemeester G. Cogels (1839-85), grootgrondbezitter, en zijn opvolger F. Pauwels (1885-1907), Antwerps groothandelaar in tabak, werd nog een conservatief-patriarchaal beleid gevoerd. De aanzet voor de ommekeer werd vanaf circa 1900 gegeven door de afscheidingsbeweging van Deurne-Zuid enerzijds, de "Kleppermannen", een oppositiegroep van vooruitstrevende katholieken en liberalen anderzijds. De volledige doorbraak van de socialisten dateert van na de Eerste Wereldoorlog.
Ondertussen was de bevolking van Deurne gestadig aangegroeid: van 2.089 inwoners in 1836, tot 6.004 in 1885 en 12.414 in 1910; grootste oorzaak was de inwijking van verpauperde boeren uit de Kempen die naar Antwerpen afzakten om werk te vinden (zie havenexpansie); velen zochten een woonplaats in Deurne. De oude dorpskern rond de Sint-Fredeganduskerk werd uitgebreid met een arbeiderscité (zie Koraalplaats en omgeving), een nieuw gemeentehuis en scholen werden gebouwd (zie Coeveltstraat en Cogelsplein) en wegeniswerken uitgevoerd; de oprichting in 1874 van brouwerij De Preter op Silsburg en de stichiting 1889 van de St.-Rochusparochie (zie Sint-Rochusstraat) vormden het uitgangspunt voor een nieuwe wijk te Deurne-Zuid waar ook de parkwijk (zie Te Boelaar- en Boekenbergpark, na 1914 grotendeels naar Borgerhout overgeheveld) tot stand kwam; in Deurne-Noord werd begin 20ste eeuw het Molenkwartier (zie Leeuwlantstraat) volgebouwd en met de inplanting van enkele bedrijven bij het kanaal werd de aanzet gegeven voor de wijk Kronenburg (de Tweemontstraat, as van de wijk, heette tot 1921 Kronenburgstraat); het ontstaan van de Heilig Hartparochie, 1910, ging gepaard met de uitbouw van de wijk Ruggeveld (zie August Van de Wielelei).
Na de Eerste Wereldoorlog greep in Deurne een nooit geziene gedaantewisseling plaats; de niet meer te stuiten demografische groei: 15.432 inwoners in 1920, 23.165 in 1925, 42.927 in 1930, 56.804 in 1940 vereiste de snelle en massale bouw van duizenden arbeiders- en bediendenwoningen: tussen 1926 en 1930 werden 3.739 bouwvergunningen voor woningbouw afgeleverd; de bestaande wijken werden dicht gebouwd en nieuwe gronden - de vroegere kasteeldomeinen - bouwrijp gemaakt; de landbouw verdween volledig van het toneel, ambachtelijke en industriële vestingen kenden geen grote vlucht. Bouwmaatschappijen van alle slag wierpen zich op goedkope woningbouw: de maatschappij (F.) Toen, reeds actief voor de Eerste Wereldoorlog, vervolgde haar werkzaamheden in de parkwijk; de N.V. Voorspoed gaf in 1921 de start voor de uitbreiding van Deurne-Noord met de bouw van 189 huizen aan de Laksborslei en was later ook betrokken bij huizenbouw in de belendende straten; de S.M. Tuinwijk van Deurne, opgericht in 1921, bouwde de tuinwijken Gallifort (Deurne-Noord) en Boterlaarbaan (Deurne-Zuid); tussen 1924 en 1930 werd door de gelijknamige maatschappij de Unitas tuinwijk (Deurne-Zuid) gebouwd (zie aldaar) en in 1926-27 doorde N.V. Foyer pour invalides et autres victimes de la guerre, de Heldenstad aan de Ter Rivierenlaan en Plankenbergstraat (Deurne-Noord, verdwenen); de N.V. Comptoir général du bâtiment Bouwonderneming Conforta brak echter alle records: tussen 1925 en 1930 kreeg ze minstens 1.293 bouwtoelatingen, alle voor huizen in de noordwesthoek van de gemeente met name in Kronenburg- en zogenaamd Confortawijk; vele werden ook zonder vergunning gebouwd, de bouwreglementen dikwijls met de voeten getreden. Deze speculatiebouw op grote schaal resulteerde in eindeloze reeksen seriewoningen, al dan niet verdeeld in flats, die nog steeds het straatbeeld, vooral van Deurne-Noord, bepalen. Op de Unitas tuinwijk naar ontwerp van Eduard Van Steenbergen na vertoont deze massabouw weinig architecturale kwaliteiten. In de particuliere woningbouw daarentegen vinden we merkwaardige staaltjes van art deco, modernisme of nieuwe zakelijkheid, vooral rond Rivierenhof en Boekenbergpark, naar ontwerp van bekende architecten. De intensieve bouw van scholen en kerken hield gelijke tred met de woningbouw; de officiële scholen werden in deze periode meestal gebouwd naar ontwerp van de gemeentelijke architecten E. Van Not en R. Ceulemans; het zijn geen spectaculaire gebouwen, dikwijls ingeplant middenin een bouwblok; een verrassende uitzondering is het Koninklijk Atheneum naar ontwerp van Eduard Van Steenbergen zie Frank Craeybeckxlaan). Een aantal hulpkerken uit deze jaren zullen in 1950-90 door een definitief gebouw worden vervangen; een merkwaardige interbellum-kerk is Sint-Jozef naar ontwerp van J. Huygh (zie Boekenberglei).
Van 1945 tot 1971 nam de bevolking opnieuw sterk toe, met hoogtepunten voor de jaren 1961 en 1965-66, respectievelijk 68.231 en 75.819 inwoners, nog steeds tengevolge van massale inwijkingsoverschotten. Volledig nieuwe woonwijken, zoals Bisschoppenhof, modo Vorsenkweek, Bosuil, de noordoostelijke uitbreiding van Venneborg, Zwarte Arend (alle te Deurne-Noord), Morckhoven en Waasdonk-Langbaanvelden (te Deurne-Zuid) rezen uit de grond; de S.M. Deurnese Moderne Woning (voorheen S.M. Tuinwijk van Deurne) bouwde de wooncomplexen aan Jos van Geellaan en Arenaplein. Urbanisatieplannen zorgden voor een betere ruimtelijke ordening en naast eengezinswoningen zouden nu ook monumentale flat- en torengebouwen de skyline kleuren. Architecten die een belangrijk aandeel leverden in het huidig uitzicht van Deurne zijn Renaat Braem en J. De Roover. Prefab scholen uit de jaren 1960 worden langzamerhand door vaste constructies vervangen; nieuwe kerken naast de in items opgenomen zijn de Heilige Familie, 1947-48 naar ontwerp van R. Van Loon, H. Pius X, 1960, naar ontwerp van J. Boseret-Mali, Heilige Bernadette, 1962, naar ontwerp van Meyers, St.-Paulus, 1962-64 naar ontwerp van H. Huygh en de Blijde Boodschap, 1975, met uitzondering van Pius X alle te Deurne-Noord; in 1976 was het grondgebied van Deurne over vijftien parochies verdeeld. Van de vroegere agrische gemeente getuigen alleen nog enkele hoeven. De laatste groene zones kregen een bestemming van openbaar nut: park (Rivierenhof, Boekenberg, Bisschoppenhof), begraafplaats (Sint-Fredegandus, Ruggeveld, Sint-Rochus, Silsburg), sportterreinen en -infrastructuur (Antwerp Stadion, 1923 naar ontwerp van G. De Ridder en Ruggeveld), volkstuintjes en vliegveld.
CRAEYBECKX H., District Deurne, in Antwerpen, XXIX, nr. 1, maart 1983, p. 35-40.
DE VRIJ e.a., Deurne bij Antwerpen. Geschiedkundige flitsen, Antwerpen, 1954.
Heemkundig handboekje voor de Antwerpse randgemeenten; mededelingstijdschrift van Gitschotelbuurschap, 1955-e.v.
NOYENS E., Geschiedenis van Deurne, 2 dln., Deurne, 1981-82.
SCHOBBENS J., [Promenades autour d'Anvers] Dl. 1, Les environs d'Anvers. 65 promenades dans un rayon de 10 kil. à partir de l'Hôtel de ville, Brussel, [1930].
STOCKMANS J.B., Deurne en Borgerhout sedert de vroegste tijden tot heden, 3dln., Brecht, 1975 (anastatische herdruk).
STOCKMANS J.B., Kastelen en Lusthoven van Deurne en Borgerhout. Voorafgegaan door de Geschiedenis van Borgerhout sedert de scheiding 1836-1896, Brecht, 1902.
Turninum, 1947-52; 1974-82.
Zo was... Deurne,Antwerpen, 1972.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout. Auteurs: Plomteux, Greet Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)