Sinds 1977 zuidelijke deelgemeente van Brecht gelegen aan de vaart Antwerpen - Turnhout; 4179 inwoners in 1976 en 713 hectare in 1971. Zeer bezocht buitenverblijf (bungalows en kampeerterreinen) met heide (onder meer Grote Vraagheide), vennen (onder meer Marmerven en Muizenven) en 130 hectare bos en moerassen.
Dit straatdorp waarvan reeds sprake is rond midden 13de eeuw, ontstond rond een kapel toegewijd aan Sint-Job gelegen tussen de moerassen. Eertijds was Sint-Job een afhankelijkheid van Schoten met een wereldlijke en een geestelijke (abdij van Villers) heer. In 1564 werd Sint-Job van Schoten gescheiden door Geeraert Gramaye, heer van Schoten en 's Gravenwezel; de abdij van Villers bleef medeheer van de onverdeelde heerlijkheid. Nadien in handen van Jacobus en Thomas Gramaye. In 1617 werd Sint-Job als zelfstandige heerlijkhed, gescheiden van 's Gravenwezel; vanaf 1580 tot 1622 werd de heerlijkheid achtereenvolgens verpand aan Karel van Coquiel (vader en zoon), Jan Tasse en Gabriël Steydlin; laatst genoemde kwam in 1622 in het bezit van de heerlijkheid. Vanaf 1625 was Sint-Job in handen van de familie Van Dombroeck, waarna het in 1669 door erfenis in handen van de familie van Bukentop kwam. In 1686 verkochten de toenmalige eigenaars Petrus de Keyser en Florentia Nicola hun rechten over de heerlijkheid aan de abdij van Villers die reeds vanaf 1148 de helft van de heerlijkheid bezat.
De parochie van Sint-Job werd onafhankelijk van Schoten in 1535. Hoofdstraat (Kerklei) met voornamelijk lintbebouwing uit de 20ste eeuw, verder recente verkavelingen van alleenstaande woningen en landhuizen van één of twee verdiepingen, zeer vele weekendhuisjes. Hier en daar sporen van landelijke bebouwing: aangepaste boerenhuizen van één verdieping en schuren onder zadeldak.
- GOETSCHALCKX P.J., Geschiedenis van Schooten, Merxem en Sint-Job-in-'t-Goor, Ekeren-Donk, 1920-24, dl. II, P. 338-372, dl. III, p. 493-526.
- LOWAGIE J., De geschiedenis van Sint-Job-in't-Goor, Sint-Job-in-'t-Goor (1976).
- SCHOBBENS J., Dans la province d'Anvers, dl. II, Brussel, [1930], p. 61-62.