Verstedelijkt woondorp in het randgebied van Roeselare; nog landelijk in het zuiden; 2135 ha en 11.410 inwoners (01.01.1998). Sinds 1977 deelgemeente van Roeselare.
Golvend landschap met zand- en leembodems. Het grondgebied wordt doorsneden door drie waterlopen respectievelijk de Mandel, de Babillebeek en de Regenbeek. Buiten het verstedelijkt centrum van Rumbeke, dat morfologisch vergroeit is met Roeselare, telt Rumbeke ook verschillende landelijke gehuchten onder meer Vossemolen, Duizendzinnen, Hukker, Kazand, Vijfwegen en twee kerkgehuchten Beitem en Zilverberg. De gemeente wordt van noord naar zuid doorsneden door de steenweg Brugge-Menen, aangelegd in 1751-1754, waarna de oude Meense heirweg gedeeltelijk verdween. De eerste weg die het Rumbeekse grondgebied doorsneed is de heirweg van Bavay, over Kortrijk en Roeselare naar Oudenburg. De gemeente wordt verder ontsloten door de aanleg van de "IJzerweg" Kortrijk-Roeselare in 1847, de spoorweg Roeselare-Menen in 1889 en de aanleg van het Kanaal Roeselare-Ooigem opengesteld voor verkeer in 1872. Voorts wordt Rumbeke sinds het vierde kwart van de 20ste eeuw van west naar oost doorsneden door rijksweg N 36.
Oudste vermelding uit de 12de eeuw als "Rumbeca" zijnde: moeras of meer waarschijnlijk, brede beek.
De parochie Rumbeke omvat in de 12de eeuw het huidige grondgebied van Rumbeke, Oekene en Kachtem, laatst genoemde verwerven hun zelfstandigheid in 1143. In 1889 wordt Beitem, dat sinds 1866 een kerk heeft, een zelfstandige parochie; in 1935 volgt de parochie Sint-Henricus met de gehuchten Zilverberg en Den Aap. De parochie Rumbeke maakt achtereenvolgens deel uit van het bisdom Doornik, Brugge (1559), Gent (1802) en Brugge (1834). Het patronaat is van 1116 tot 1559 in handen van de Sint-Bertinusabdij van Sint-Omaars.
Tijdens het ancien régime behoort Rumbeke tot de Kasselrij Ieper, waar het samen met Roeselare-Binnen, Roeselare-Buiten en andere het Oost-Ieperambacht vormt.
Tot de de 16de eeuw vormt het een betwist gebied tussen de kasselrijen Ieper en Kortrijk. Rumbeke is verdeeld over vier heerlijkheden, met name Rumbeke, 't Hof van Izegem, Hazelt en Roeselare-ambacht. De belangrijkste en grootste is de heerlijkheid Rumbeke, ook wel Caestre genoemd; oorspronkelijk eigendom van de graven van Vlaanderen, in de loop van de 13de eeuw in handen van de heren van Wervik en dan achtereenvolgens de families van Nevele, Lichtervelde, Gistel en Antoign. In 1426 wordt de heerlijkheid verkocht aan Segher van Langemeersch. In 1479 komt de heerlijkheid, via huwelijk, in handen van de familie de Thiennes. In 1649 verheven tot graafschap. De zetel van de schepenbank was vermoedelijk gevestigd in de herberg "De Rooden Leeuw" nu " 't Oud Stadhuis" (Kerkplein nummer 18). De heerlijkheid " 't Hof van Izegem" behoort oorspronkelijk toe aan de heren van Izegem, doch in 1550 aangekocht door Thomas I de Thiennes van Rumbeke (vanaf 1649 met Rumbeke verenigd). Tijdens de godsdienstoorlogen wordt Rumbeke zwaar getroffen, onder meer de kerk wordt volledig geplunderd en de dorpskern ligt in puin.
1678-1713: de kasselrij Ieper met onder meer Rumbeke wordt ingelijfd bij Frankrijk (oorlogen van Lodewijk XIV).
Vanaf de 16de eeuw vormt de vlasindustrie een belangrijke bijkomende inkomstenbron voor tal van landarbeiders, die zich toeleggen op de huisspinnerij en -weverij. Tot begin 19de eeuw blijven velen werkzaam binnen deze structuur, maar tijdens de crisis van de zogenaamd "slechte jaren" (1845-1847) emigreren velen naar Frankrijk waar de mechanisatie van spinnerijen en weverijen reeds is ingezet. In de tweede helft van de 19de eeuw bloei van cichoreikweek: in 1849 telt Rumbeke slechts vijf cichorei-asten, in 1866 zijn het reeds eenendertig. Ook opkomst van steenovens: tussen 1858 en 1867 worden er tien opgericht, zie zogenaamd "Kleiputten", nu natuurreservaat. Veel van deze bedrijven schakelen in de jaren 1930 van de veldovens over naar tunnelovens, zogenaamd "Hoffmann".
Oprichting van de eerste kantonnale weefschool in 1849 onder invloed van I. Rommel, lijnwadenfabrikant. De textielnijverheid in Rumbeke kent haar hoogtepunt in het eerste kwart van de 20ste eeuw met de komst van drie mechanische weverijen: de eerste mechanische weverij wordt in 1906 opgericht door Adolf Sioen aan het station van Rumbeke, een tweede mechanische weverij Boucquey-Sabbe volgt circa 1912, gestart in 1899 als lijnwaadbedrijf "Société sous nom collectif Boucquey-Sabbe", voornamelijk gebaseerd op huisarbeid. De derde weverij is "Lainière des Flandres", Blinde Rodenbachstraat, gesticht in 1912. Voorts een jacquardweverij opgericht in 1928 (Dweerstraat) en uitgebreid in 1941 met een "magazijn en eetplaats voor het werkvolk", naar ontwerp van G. Marelis. Ook nog de conservenfabriek "Optima N.V.", opgericht in 1923 in de Stationsstraat, naar ontwerp van J. De Bruycker.
Rumbeke telde dertien molens: enkel de Kazandmolen (Mandellaan) bleef bewaard, de overige verdwenen voornamelijk in de loop van de 19de eeuw en het eerste kwart van de 20ste eeuw.
1918: zware beschadigingen tijdens het bevrijdingsoffensief, met woningnood tot gevolg.
Na de wapenstilstand, oprichting van noodwoningen met medewerking van het Koning Albertfonds onder meer ter hoogte van de wijk Duivelshoek. Definitieve wederopbouw volgens aanleg- en rooilijnplan naar ontwerp van architect M. Dinnewet (Brugge) en landmeter M. Coppens (Roeselare); in grote lijnen herstel van vooroorlogs stratenpatroon; doch nieuwe stratenaanleg tussen Rumbeeksesteenweg en Sint-Petrus en Paulusstraat, met name Koningsstraat, Sint-Blasiusstraat en Sint-Rochusstraat.
Uit archiefonderzoek blijken naast M. Dinnewet ook volgende architecten betrokken te zijn geweest bij de wederopbouw van Rumbeke: de plaatselijke architect G. Verstraete die onder meer de stedelijke feest- en vergaderzaal, meisjesschool en klooster ontwierp, A. De Pauw (Brugge), die onder meer enkele hoeven ontwierp, architect C. Halsberghe (Menen), J. Viérin (Brugge), die instond voor de wederopbouw van de parochiekerk, C. Van Moerkerke (Roeselare) en architect G. Van Sluys (Blankenberge). Andere belangrijke architecten in het interbellum zijn de plaatselijke architect A. Van Damme en de Roeselaarse architect E. Apers.
1921: oprichting van de Samenwerkende Bouwmaatschappij "Eigen Heerd", die -in tegenstelling tot andere gelijkaardige maatschappijen-, de (tuin)wijkgedachte niet steunt, omwille van de concentratie van arbeiders op één wijk. Opteert daarom voor de aankoop van kleine weliswaar duurdere percelen aan reeds bestaande wegen voor de bouw van kleinere huizengroepen. Van 1922 tot 1929: eigen steenbakkerij, gesloten wegens het onregelmatige bouwtempo van de Bouwmaatschappij "Eigen Heerd". In een eerste bouwfase (1922 - 1928) werden honderd huizen gepland, gelegen aan onder meer de Oekensestraat, de Bergmolen en Zilverberg. Vanaf 1924 was architect E. Apers de huisarchitect van de Samenwerkende Bouwmaatschappij Eigen Heerd. Na de Tweede Wereldoorlog werd een tuinwijk aangelegd tussen de Ange Angelisstraat en Blinde Rodenbachstraat. In 1970 fusie met de Samenwerkende Bouwmaatschappij "De Mandel" (Roeselare).
Kerndorp. Dorpskern gevormd door het kerkplein met de Sint-Petrus en Pauluskerk; uitvalswegen naar de vier windstreken; Rumbeeksesteenweg (ten noordoosten), Izegemsestraat (ten oosten), de Oekensestraat (ten zuiden ) en de Hoogstraat (ten westen) Vrij goed bewaarde dorpskern, zie Ferrariskaart (1770-1778) en Atlas der Buurtwegen (1843), (waarop het tracé van de belangrijkste uitvalswegen duidelijk te herkennen is, alsook de Sint-Petrus en Paulusstraat, de Louis Leynstraat en de Koestraat.
Ten zuidwesten van dorpskom, omwald middeleeuws kasteel zogenaamd "Kaasterkasteel", gelegen middenin park zogenaamd "Sterrebos"; omwalling wordt gevoed door de Regenbeek. Verbonden met de dorpskern door de Hoogstraat.
Bebouwing voornamelijk geconcentreerd ten noorden van de Rijksweg, met recente woonuitbreidingen verspreid over het hele grondgebied.
Bebouwing bestaande uit breedhuizen met lijstgevels van één à twee bouwlagen onder pannen zadeldaken; onder meer enkele met oudere 18de-eeuwse kern, echter overwegend architectuur uit de 19de eeuw en het eerste kwart van de 20ste eeuw. Ook doorsnee-wederopbouwarchitectuur aansluitend bij de 19de-eeuwse architectuur.
Buiten de dorpskom, verspreide hoevebouw met losse bestanddelen, voornamelijk uit de 19de eeuw en het eerste kwart van de 20ste eeuw, soms met 18de-eeuwse kern, ook arbeiders- en boerenarbeidershuizen uit de 19de-20ste eeuw, voornamelijk geconcentreerd rond de verschillende gehuchten. Veel van de hoeven, vaak aangeduid op historische kaarten zoals de Vander Maelenkaart (circa 1850), zijn nu buiten bedrijf of sterk aangepast, onder meer het zogenaamd " 't Goet der Duizendzinnen" (Duizendzinnenstraat nummer 24), zogenaamd " 't Klokkenhof" (Duivelshoekstraat) en zogenaamd "De Blauwe Mansarde" (Nieuwe Abeelestraat nummer 9).
- Algemeen Rijksarchief, Dienst der Verwoeste Gewesten, 11282.
- Stadsarchief Roeselare, Bouwaanvragen 538/1923.
- BOUCQUEY R., Rumbeke en de Geuzentijd (16e eeuw). Panorama van een zestiende-eeuws dorp, in Nieuwe Rumbeekse Avondstonden, XVIII, 1980, p. 31-70.
- (DELBAERE J.), Koninklijke Mutualiteit "De Broederbond", Rumbeke, 1868-1968, Roeselare, 1968.
- (DELBAERE J.), Rumbeke door de eeuwen heen. Geschied- en heemkundige tentoonstelling, Rumbeke, 1961.
- (J.D.D.), Rumbeke, Werkmanswoningen van Eigen Heerd. 1921-1946, Rumbeke, 1946.
- Roeselare, het Manchester van Vlaanderen, tentoonstelling rond de textielgeschiedenis van Roeselare, 1997, p. 69, 70, 99 en 114.
- VERMEULEN B., 75 jaar Bouwmaatschappij De Mandel 1920-1995, Roeselare, 1995, p. 80-81.