Landelijke gemeente in het hart der Zuiderkempen, ten noordoosten van Lier met een oppervlakte van 2457 hectare en 9.715 inwoners op 1.1.1990.
De oudste sporen van menselijke aanwezigheid verwijzen naar de Ahrenbergcultuur (8000 voor Christus), terwijl de eerste vermelding van "Berlaer" dateert van 1180. Oorspronkelijk was het een heerlijkheid in handen van de familie Berthout, heren van Mechelen, deel uitmakend van het Land van Mechelen. Een eigen schepenbank bestond zeker vanaf 1286. Egidius of Gillis Berthout stond een deel van Berlaar af aan de abdij van Roosendael te Walem (1227). Na de dood van Margareta van York (1503) kwam dit deel opnieuw toe aan het Land van Mechelen, toen een deel van het hertogdom Brabant. In 1505 verkocht aan Thomas de Plaines en zijn vrouw Jeanne de Gros. Naderhand verschillende eigenaars, onder meer Petrus van Dale (1560), stichter van het gelijknamige college te Leuven, en Nicolaas Rubens, heer van Ramay (zie Rameyenhof). De laatste grondheer van Berlaar was Graaf de Merode (1781). Dorp meerdere malen geteisterd onder meer in de tweede helft van de 16de eeuw en eind 17de eeuw, evenals tijdens beide Wereldoorlogen.
Op geestelijk gebied oorspronkelijk deel uitmakend van de aartsdekenij Antwerpen (bisdom Kamerijk). Van 1559 tot 1801 een deel van de dekenij Herentals (bisdom Antwerpen). Naderhand viel het onder de dekenij Lier (aartsbisdom Mechelen), in 1962 tenslotte overgeheveld naar het bisdom Antwerpen.
In de 18de eeuw verdeeld in vijf gehuchten: Dorpskern, Melcauwen, Smedstraat, Hazeldonck en Hoyckt. De twee laatst genoemden groeiden na 11/1/1821 uit tot de volwaardige gemeente Koningshooikt (zie aldaar). Anderzijds werd Gestel, oorspronkelijk een zelfstandige gemeente ten noordoosten, bij Koninklijk Besluit van 5 mei 1964 opgeslorpt door Berlaar.
De gemeente met uitgesproken landelijk karakter wordt in noordwestelijke en zuidoostelijke richting doorsneden door de spoorweg Antwerpen -Aarschot, aangelegd in 1864, met de dorpskom ten noordoosten. De noordgrens wordt gevormd door de Nete, met Gestel in de meander. Samengesteld uit meerdere gehuchten, telt de gemeente, buiten Gestel, op dit ogenblik drie parochies: Sint-Pieter (centrum), Sint-Rumoldus (Heikant) en het Onbevlekt Hart van Maria (Misstraat). De centra worden gekenmerkt door een concentratie van bebouwing, voornamelijk lintbebouwing uit de 19de- en het begin van de 20ste eeuw. Verspreid over het gebied zijn er bovendien talrijke landbouwbedrijven en hoeven, waarvan een groot deel opklimt tot de 18de eeuw. Industrie ontbreekt nagenoeg helemaal, hoewel Berlaar is uitgegroeid tot het grootste Kempisch diamantcentrum (voornamelijk gebaseerd op huisnijverheid). Getuige hiervan is de moderne fabriek gelegen aan de Beerslaan. De dienstverlenende rol wordt bewezen door de aanwezigheid van een aantal scholen (zie de monumentale inplanting van het Instituut van het Heilig Hart van Maria, midden in de dorpskom), een kinderopvangcentrum en een bejaardenhuis.
- DE SEYN E., Geschied- en Aardrijkskundig woordenboek der Belgische Gemeenten, Turnhout, sine dato, deel I, p. 115.
- VAN PARIJS L.-SCHROYENS M., Geschiedenis van Berlaar en Koningshooikt, Berlaar, 1984.
- Gegevens verstrekt door de Gemeentelijke Dienst voor archief en geschiedenis.