Hoofdplaats van het gelijknamig kanton, gelegen in het sterk golvend Schelde-Denderinterfluvium (Vlaamse Ardennen) aan een zeer belangrijk spoorwegknooppunt. Oudste vermelding in 1083 als "Sotengem". Romeinse en Gallo-Romeinse vondsten.
Ontstaan als een kleine landelijke nederzetting op een helling aan de linker oever van de Bettelhovebeek. Het kasteel, vermeld sinds de 12de eeuw, speelde geen defensieve rol, doch droeg bij tot de ontwikkeling van de agglomeratie. Tot de 14de eeuw hing de parochie af van de kerk van Strijpen. Vrije heerlijkheid sinds ten laatste 1286 en in de 13de eeuw hoofdplaats van een der vijf baanderijen van het Land van Aalst. Het Land van Zottegem omvatte Erwetegem, Godveerdegem, Grotenberge, Michelbeke, Roborst, Sint-Goriks-Oudenhove, Sint-Maria-Oudenhove, Strijpen, Velzeke en Wijnhuize. De heerlijkheid kende verscheidene, soms beroemde families: van Zottegem, van Edingen, de Melun, van Luxemburg, van Egmont en Pignatelli.
Bloeiperiode in de 14de eeuw, ten gevolge van de lakenproduktie en een druk bezachte wekelijkse en jaarlijkse markt. Brandrampen (onder meer in 1452), oorlogen (tweede helft van de 17de eeuw) en pest (onder meer in 1742) remden de ontwikkeling. Herstel van de steenwegen in het vierde kwart van de 17de eeuw tot het eerste kwart van de 18de eeuw.
De oorspronkelijke stadskern bleef ongewijzigd gedurende enkele eeuwen: excentrisch gelegen markt met vijf belangrijke straten: Hoog-, Kasteel-, Neer- (Heldenlaan), Nieuw- en Trapstraat. De rest was onbebouwd. Door de ligging, afzijdig ten opzichte van de waterwegen en andere handelswegen, en in de invloedssfeer van andere meer belangrijke steden, en door de concurrentie van de in opbloei zijnde Dendervallei, kon Zottegem voor het vierde kwart van de 19de eeuw niet meer dan een centraliserende functie vervullen voor de huisnijverheid van de omgeving. Ondergang van de vlasnijverheid en uitwijking van de bevolking in de tweede helft van de 19de eeuw. De spoorlijnen Gent-Zottegem-Geraardsbergen in 1867 en Brussel-Zottegem-Oudenaarde-Kortrijk in 1870 betekenden een omwenteling: opbloei van een arbeidsintensieve indstrie, voornamelijk de bonneterie en breiwarenindustrie; regionaal-verzorgende functie (commercieel, cultureel en sociaal) ten behoeve van de plattelandsbevolking van de streek; speciale betekenis als verzamelstation voor forenzen van de Brusselse agglomeratie; woonfunctie voor forenzen (voornamelijk naar het Brusselse). De nieuwe bestaansmogelijkheden brachten inwijking mee en uitbreiding over de administratieve grenzen (het gehucht Ledeberg in Strijpen vergroeide morfologisch met Zottegem-centrum). De fysionomie van de stad veranderde zeer snel: in het eerste kwart van de 19de eeuw bestond ze uit slechts zes straten; in het vierde kwart van de 19de eeuw tot het eerste kwart van de 20ste eeuw was het station richtinggevend voor de eerste uitbreiding vanuit de stadskern; circa 1920, uitbreiding ten noorden en ten zuiden aan de twee spoorwegovergangen (de tussenruimte werd opgenomen in een urbanisatieplan circa 1950); in mindere mate, groei langs de verkeerswegen Gent, Oudenaarde, Ronse. Het stratennet van het centrum is gebaseerd op een landelijk wegennet (bestaande buurt- en exploitatiewegen werden overgenomen - zie plan van Popp - en slechts enkele nieuwe straten aangelegd) terwijl sommige periferische delen een modern stedelijk stratennet bezitten. Vermits Zottegem geen belangrijke administratieve functie of stedelijk verleden heeft, spelen openbare gebouwen vrijwel geen rol in de fysionomie van de stad; industriele gebouwen evenmin (tenzij langs de spoorweg, ten oosten van het station, en op het nieuw industrieterrein in Grotenberge-Leeuwergem). De spoorlijn vormt een scheidingslijn voor de dichtheid van bebouwing. Het westelijk deel, de oude kern, wordt getypeerd door enigszins gemoderniseerde winkelstraten (verzorgende functie) met tamelijk hoge gesloten bebouwing (tot drie bouwlagen) de omgeving van de kern bevat secondaire straten, symmetrisch volgebouwd met arbeiderswoningen en burgerhuizen uit de 19de eeuw, en aan de randen uit de 20ste eeuw; arbeiderswoningen van twee bouwlagen, alsook burgerhuizen uit de 20ste eeuw karakteriseren de randzone ten oosten.
DE SMET L., Steden van Zuid-Oost-Vlaanderen, II, Zottegem, in Tijdschrift van de Belgische vereniging voor Aardrijkskundige Studie, XIX, 1950, p. 169-182.
DE POTTER F.-BROECKAERT J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, Gent (1902), reeks V, dl. VIII
VAN DEN BOSSCHE N., Zottegem in oude prentkaarten, Toeristische Bibliotheek, Zaltbommel (Ned.), 1972.
Bron: D'HUYVETTER C., DE LONGIE B. & EEMAN M. met medewerking van LINTERS A. 1978: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Aalst, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 5n2 (H-Z), Brussel - Gent. Auteurs: d'Huyvetter, Clio; de Longie, Bea; Eeman, Michèle Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)