Historisch maakte Moelingen deel uit van het graafschap Dalhem, vanaf 1314 in leen gegeven aan de families de Molinghe, Rysack (1375), van Elven alias de Navagne (15de eeuw), de Ryckel (1675). Sinds 1275 deel van het hertogdom Brabant, drossaardschap Dalhem. De hogere rechtspraak was in handen van de vorst en werd uitgeoefend door de drossaard van Dalhem. Beroep bij de schepenbank van 's-Gravenvoeren.
Op het grondgebied bevond zich het Dalhems leen Hof ter Droyen of Loy, in 1314 in bezit van de familie de Loye, achtereenvolgens van Rysack (15de eeuw), de Vlodorp (1493), de Gulpen (1586), de Kerckem (1750), de Borgrave (1769).
Op het gehucht Elven werd door de Spanjaarden bij het beleg van Maastricht in 1634 een fort gebouwd, in 1674 verwoest. In de 18de eeuw bevond zich hier een belangrijk Oostenrijks tolkantoor op de weg Luik-Maastricht.
Het patronaat en het grootste gedeelte van de tienden van de Onze-Lieve-Vrouweparochie was in het bezit van de heren van Bombaye, eigenaars van het Hof ter Droyen. Ook het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Maastricht had belangrijke goederen in Moelingen.
Landbouwgemeente, door haar ligging op het Maasterras traditioneel eerder aansluitend bij het Haspengouwse type van gemengd bedrijf met overwegend akkerbouw (confer situatie Ferrariskaart, 1771-1777). De omschakeling naar een eenzijdige veeteelteconomie met de voor het landschap zo ingrijpende "Vergrünlandung" gebeurt hier vrij laat (begin 20ste eeuw); het percentage weide loopt dan echter zeer snel op tot 58-67 procent van het areaal. De laatste decennia toenemend belang van de fruitteelt (40 procent van het landbouwareaal ingenomen door boomgaarden en fruitplantages). Het gebrek aan industrie hield het bevolkingsaantal vrij laag; toch is dit recent gunstiger geëvolueerd dan in de andere Voerdorpen door de ligging aan de autosnelweg Luik-Maastricht. Belangrijke Nederlandse inwijking (meer dan 15 procent van de bevolking). Woongemeente voor forenzen naar Visé, Maastricht en Luik.
Kerndorp met, naar Haspengouws model, de bewoning geconcentreerd bij het kerkplein (Dorpsstraat, Bijsstraat, Driesch, Winkel); enige lintbebouwing aan de Withuisstraat, de Batticestraat en het begin van de Voerenstraat. Een belangrijk aantal van de woningen zijn hoeven, in het straatweefsel opgenomen. Bij de Duitse doortocht, 4-8 augustus 1914, wordt een gedeelte van de bebouwing, een 70-tal huizen, waaronder een aantal belangrijke vierkanthoeven, platgebrand. In 1920 stelt het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Office des Régions dévastées een globaal plan voor de gemeente op, dat enkele ingrijpende wijzigingen, onder meer aan het kerkplein, aanbrengt, en de dorpskern van nieuwe rooilijnen voorziet, dit alles in het kader van de wederopbouw, die vanaf deze periode start. De huizen die met steun van het Office des Régions Dévastées zijn heropgebouwd zijn herkenbaar aan de gevelsteen met datering en initialen ORD.
De westelijke grens van de gemeente wordt gevormd door de Maas; in het westelijke gedeelte van de gemeente bevindt zich ook de E 25 Luik-Maastricht en de spoorlijn Luik-Maastricht, met Eysden (Nederland) als dichtstbijgelegen station.
Het landschap is minder heuvelachtig dan dat van de andere Voerdorpen en behoort tot het terrassenlandschap van de Maas. Het dorp wordt van oost naar west doorkruist door de Berwinne, die ten noorden van Welkenraedt ontspringt en in de Maas te Moelingen uitmondt.
Oppervlakte: 330 hectare. Aantal inwoners (1970): 896.
- De Voerstreek (De Tijdspiegel, 31, 1976, 2-3, pagina 11-13).
- Rijksarchief Brussel, Archief van het Office des Régions dévastées, nummer 10326.
- AUSSEMS J.M., Moelingens verleden: De Schans (Voeren aktueel, 1, 1983, 2, pagina 17-20).
- de RYCKEL A. Les communes de la province de Liège. Notices historiques, Liège, 1892, pagina 419-421.
- PALMANS R., Voeren anders bekeken, (Vlaamse Toerischtische Bibliotheek), Antwerpen, 1986, pagina 30-31.
- VAN GELDER W. , Voerstreek (Toeristisch wegwijs), Antwerpen 1981, pagina 24-29.
- WALPOT M., De evolutie van het agrarisch landschap in de Landen van Overmaas (Heem, 4-5, 1959, pagina 34-48).