Lot ()

Sinds de fusie van 1977 is Lot een deelgemeente van Beersel. Lot grenst ten oosten aan Beersel, ten zuiden aan Huizingen en Dworp, ten oosten aan Halle, en ten noorden aan Sint-Pieters-Leeuw en Ruisbroek. Het dorp heeft twee kernen: één ter hoogte van het kasteel van Lot, een tweede ter hoogte van de Zennebrug, inclusief de heerlijkheid Zittert.

Geschiedenis

Tot 1927 was Lot een gehucht op het grondgebied van Dworp en Sint-Pieters-Leeuw. De Zenne vormde de grens tussen beide gemeentes. Op de Frickx-kaart (1712) staat het gehucht ingetekend als Laect. Op de Ferrariskaart (1770-1778) staat Lot aangegeven als H.(ameau) de Loth nabij het Ch(ate)au de Loth.

In oorsprong waren er twee militaire stichtingen langs de Zenne om het hertogdom Brabant in het westen te beschermen: de heerlijkheden Zittert in het zuiden van de gemeente nabij de Zennebrug en Wolfshagen in het noorden van de gemeente. De heerlijkheid Zittert verloor aan belang toen de familie van Witthem zowel Beersel als Zittert verwierf. Wanneer de Brusselaars in 1488 in opstand kwamen tegen Maximiliaan Van Oostenrijk vernielden ze de kastelen van zowel Zittert als Beersel. Zittert werd nooit heropgebouwd. De naam Sitter-Bosch op de Ferrariskaart rest als verwijzing naar de heerlijkheid.

De historische kern van het dorp dient gezocht te worden in het in 1966 afgebroken kasteel van Wolfshagen. Al in de 12de eeuw bevond er zich te Lot een feodale motte met een houten omheining. Deze behoorde toe aan de heren van Aa. Daneel Van den Weghe is de oudst bekende 'heer van Wolfshage' (13de eeuw). Deze 'heer fondateur van Laeckt' wordt beschouwd als de stichter van de kapel van Lot. Het kasteel van Wolfshagen bezat een castrale Onze-Lieve-Vrouwkapel die één van de 9 dochterkerken van het allodium Leeuw was. Het allodium van Leeuw was een 'vrij goed' met één moederkerk en negen dochterkerken. De kapel was gelegen aan de kruising van de Zenneweg van Brussel naar Halle en de weg van Rode naar Leeuw (nu Dworpstraat). De geschiedenis van Lot spoort dan ook sterk samen met die van Sint-Pieters-Leeuw. De oorspronkelijke kapel werd op een niet nader bepaalde datum vervangen door een Onze-Lieve-Vrouwkapel. De Heren van Wolfshagen werden in hun kapel begraven in een grafkelder. De kapel werd op 28 augustus 1566 in de as gelegd door de Geuzen. Pas in 1603 was de kapel hersteld en werd een nieuwe klok gegoten. Omheen de kapel was er een kerkhof en in de nabijheid een woning voor de priester of kapelaan. Vanaf 1801 werden er geen missen meer gelezen. Het eromheen gelegen kerkhof verdween onder een moestuin. In 1823 verkocht het gemeentebestuur de kapel. Uiteindelijk kwam ze in het bezit van Julia d'Arembourg, vandaar de naam Kapel d'Arembourg. Zij bezat zowel het kasteel als de kapel. De kapel is tot op vandaag privébezit.

Het Hof te Wolfshagen bestond in 1579 uit een stenen kasteel, een pachthoeve, boomgaard en landerijen, alle omwald. Het goed werd door de Franse bezetter aangeslagen in 1797 en als zwart goed verkocht. In 1867 werd het kasteel eigendom van Julia d’Arembourg et du Saint Empire. Volgens het verslag van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van 20 juli 1922 bestond het domein uit een kasteel met bijgebouwen uit de 18de eeuw, grasperk, moestuin, boomgaard, weiland, vijver, kreupelbos, hoogstammige bomen, park en 'een vrij afgelegen kapel'. Vanaf 1925 werd het kasteel gebruikt als school voor kinderen van schippers en foorkramers. Na de Tweede Wereldoorlog werd het een tijdelijk verblijf voor Engelse soldaten en vervolgens een houtzagerij. Het kasteel werd afgebroken in 1966. Van het kasteeldomein resten de portierswoning, de voormalige kapel en de straatnaam 'Dreef', die het traject vormde tussen het kasteel en de Brusselweg, bewaard. De dreef met dubbele bomenrij (olmen) werd tijdens de Eerste Wereldoorlog gerooid. De Brusselweg werd opgeheven bij de aanleg van de Bergensesteenweg.

Naast het Hof te Wolfshagen zijn op de heuvelrug tussen Zenne en Kesterbeek en in de vallei van de Kesterbeek nog andere hoven bij naam bekend: Hof te Zittert, Hof Kesterbeek, Hof Batenborch, Hof Sollenberg, Hof Neerdorp, Hof van Schavei, Hof te Dwersbos, Hof te Hongarije. De meeste van deze hoven zijn verdwenen.

Graaf Cornet de Grez, burgemeester van Dworp, was in de 19de eeuw de motor achter de plannen om Lot uit te bouwen tot een heus gehucht binnen Dworp. De vraag rond verzelfstandiging van Lot werd reeds in 1895 gesteld en werd toen al door de gemeenteraad van Dworp positief geadviseerd. Dankzij de industrialisatie groeide het dorp enorm aan. Op 31 mei 1927 werd Lot een zelfstandige gemeente door afsplitsing van gebieden van de gemeenten Sint-Pieters-Leeuw en Dworp.

Naam

Lot ontleent zijn naam aan de Lotbeek, soms ook Labbeke genoemd. De namen Lot, Loth, Laeck, Laec schijnen elkaar af te wisselen. De etymologie beschrijft een Laak als een beek die voortkomt uit weiden, plassen en poelen en als grens functioneert. Dat wijst op het drassige karakter van de omgeving. De oudst bekende naamsvermelding zou teruggaan tot 1317. Het archiefstuk spreekt van een tol 'te Lake ane de Lakebrugghe'. De brug, ook bekend als Mastellebrug, was de enige overgang over de Zenne. M. Van Den Weghe citeert een register uit 1569: "Men bevindt onder het voorschreven dorp Leeuw oock te wesen een dorp genaempt Laeckt, waervan d’oorspronck is van een loopende beke, commende voort van eenighe adres van fonteynen gemeynelyck genaempt de Laeck, alwaer daeromtrent een kerck gesticht werd ende gebaut is, eertyds groot met seyne koor ofte kooren, als blyckt in sekere fondati, vide fol. 27, ende is nu eene capelle sonder pilaeren genaempt de capelle van Onze Lieve Vrouwe van Laeckt.". De Laaklindestraat verwijst eveneens naar de oude benaming van het dorp. Die Laectlinde was een belangrijk herkenningspunt en staat op de Frickx-kaart vermeld. De naam Lot komt, opnieuw volgens Van Den Weghe, reeds voor in een dodenboek in 1669: “30 mayus 1669 obiit Joës van Cutsem de Lot. Sepultus in Eclesia”.

Verschillende straat- en gehuchtnamen in de ruime omgeving van Lot wijzen op het drassige en waterrijke karakter van de streek: Biest, Beverstraat, Broeck achter de Wolfshaeghe (1465), Hof te Blyck, Lotse Beemd, Brukom (Buizingen).

Gemeentewapen

Het wapenschild van Lot bestaat uit de helft van het wapenschild van Dworp en de andere helft uit dat van Sint-Pieters-Leeuw.

Geografie

Lot ontstond als kasteeldorp in het rivierdal van de Zenne, nabij de samenvloeiing met de Molenbeek en op de rand van de westelijke valleiflank. Verder wordt de gemeente bevloeid door de Estbeek en de Lotbeek die uitmonden in de Zenne en de Kesterbeek die naar de Molenbeek stroomt.

Lot wordt gekenmerkt door een golvend landschap, gaande van 25 tot 87 meter hoogte. Vanuit het westen helt het landschap zacht af naar de Zennevallei. In het oosten glooit het landschap sterk op naar de heuvelrug waarop de heerweg Brussel - Halle - Parijs loopt. Achter de heuvelrug ligt de vallei van de Kesterbeek.

Tot in de 18de eeuw werd Lot bepaald door de moerassige weilanden, de Zennebeemden en boomgaarden. Op de valleiflanken en -toppen ontwikkelde zich landbouw.

De Molenbeek bepaalde in grote mate zowel de geografische situatie als de bewoningsgeschiedenis en de industriële ontwikkeling van de gemeente. Ze ontspringt in Sint-Genesius-Rode. Ter hoogte van Alsemberg werd een watervang gebouwd en vervolgde de artificiële Molenbeek haar weg. In Lot lag de Laecktmolen op de beek.

Ontsluiting

Het dorp was van belang omwille van de oversteek over de Zenne. Bij de brug over de Zenne moet omstreeks 800 een haventje gelegen hebben van waaruit men twee maal per jaar graan naar Keulen verscheepte. Het was de enige oversteek tussen Buizingen en Ruisbroek. Ter hoogte van de Zennebrug kruisten de noordelijke route Halle-Brussel (Zenneweg via Ruisbroek en Anderlecht) en de noord-zuidroute die van Sint-Pieters-Leeuw via Lot en Huizingen naar Dworp en Alsemberg (Dworpstraat) liep.

De aanleg van de Bergensesteenweg op de westelijke heuvelrug in 1643-1708, passeert Lot en degradeerde het dorp tot een secundair positie. De Fransen verwezen naar de steenweg als de Route de Paris à Anvers et Rotterdam. In 1802 werden de kasseien hersteld. Daartoe werd de weg in verschillende segmenten verdeeld. Voor Lot sprak men over twee zones: "8° van Brukom tot aan de Lotlinde; 9° van hier tot aan de 'Koning van Spanje' ". Die laatste was een herberg, wellicht op de grens tussen Lot en Ruisbroek. Zowel de 'Laect-linde' als de herberg 'le Rye d'Espagne' zijn op de Frickxkaart uit 1712 aangeduid wat wijst op hun belang als herkenningspunt lang de Steenweg Brussel-Halle. Ter hoogte van de Lothlinde of Laerlinde werd tol geheven voor de steenweg. Er was ook een smidse met estaminet gelegen en een herberg 'In de Nieuwe Eeuw'.

Pas met de aanleg van het kanaal Brussel-Charleroi in 1827-1833 ging Lot zich industrieel ontwikkelen. Het kanaal Brussel-Charleroi werd gegraven om het kolenbekken van Charleroi te verbinden met de hoofdstad. Het speelde een belangrijke rol bij de industrialisatie van de Brusselse regio.

Sinds de 16de eeuw werd er gezocht naar een waterweg naar het zuiden. Willem I gaf in 1823 toestemming om een kanaal te ontwerpen en uit te voeren. Het ontwerp was van hoofdingenieur Jean Baptist Vifquain (1789-1832). De firma Nieuwenhuis en Compagnie voerde de werken uit en werd tevens concessionaris van het kanaal voor een periode van 34 jaar. Op 1 augustus 1827 werd de eerste steen gelegd. De maatschappij kwam al snel in financiële nood en Willem I kende de maatschappij een lening van 200.000 franken toe. Kort na 1830 volgde een tweede noodlening. In 1832 werd het kanaal geopend maar al in 1839 kocht de staat het kanaal terug. Het kanaal was twaalf meter breed en twee meter en tien centimeter diep. Het hoogteverschil van 273 meter werd met 55 sluizen overwonnen. De ontwerper van het kanaal ontwierp ook de eerste trekschuiten, ‘Baguet’ genoemd, voor op het kanaal. Het waren schuiten die door mannen of met paarden van op de oever werden voortgetrokken. Het duurde vijf dagen om het traject Brussel-Charleroi af te leggen. In 1890 werd begonnen met de verbreding van het kanaal. De werken eindigden pas in 1920. Nadien werd het kanaal stelselmatig aangepast. Het aantal sluizen kon drastisch gereduceerd worden door de bouw van het hellend vlak van Ronquières in 1968.

Langsheen het traject liggen verschillende sluizencomplexen en woningen voor de sluiswachters. Te Halle ligt sluis nummer 7, te Beersel (Lot) sluis nummer 8 en te Ruisbroek sluis nummer 9.

Bij de sluis te Beersel (Lot) staan twee sluiswachterswoningen uit het begin van de jaren 1930. Het zijn panden in eenvoudige cottagestijl van twee bouwlagen, sterk horizontaal belijnd en onder een mansardedak.

De industrialisatie werd nog versterkt door de aanleg van de spoorlijnen 96 in 1840 (Brussel-Tubize) en in 1930 de lijn 26 (Halle-Schaarbeek). In het zuidoosten werd in 1967-1972 de E19 Brussel-Parijs aangelegd.

Bewoningsgeschiedenis

De oudste bewoningssporen te Lot gaan terug tot de Romeinse periode (vroege 2de tot late 3de eeuw). Op de linkeroever van de Zenne, ter hoogte van de Zennestraat, werd een ophoging gevonden van ceramiek en dakpannen. In het pakket werden aardewerkfragmenten, munten, fibulae, een ring, een zegeldoos, ijzeren fragmenten, glaswerk, visgerei, maalstenen, … aangetroffen. Vermoedelijk doel van de ophoping was het verstevigen van de moerassige rivieroever. Er werden geen woonstructuren gevonden waardoor een watergebonden functie (vissers ?) vermoed wordt.

In de wijk Sollenberg werden in 1899 dakpannen gevonden. Mogelijk wijzen de vondsten op de aanwezigheid van een Romeinse heirbaan die op het grondgebied van Lot de Zenne kruiste. De naam 'Kesterbeek' verwijst dan weer naar een nog niet gelokaliseerd Romeins castrum of fort dat in de omgeving was opgetrokken.

In de 18de eeuw kende het dorp twee kernen: één ter hoogte van het kasteel en een tweede ter hoogte van de brug over de Zenne. Met de aanleg van de Bergensesteenweg, het Kanaal Brussel-Charleroi en spoorlijn 96 werd Lot een ideaal gebied voor industriële ontwikkeling. De Zenne was ideaal voor het wassen van grondstoffen, het verven en spoelen van weefsels. Weiden deden dienst als droog- en bleekweides. Er was voldoende ruimte voor het uitbreiden van de fabrieken en de bouw van arbeiderswoningen. De nabijheid van Brussel was een belangrijke stimulans (financieel, economisch, politiek). Er was een groot potentieel aan arbeidskrachten, waarvan velen dagloners waren.

De stichting van Fabriek Scheppers in 1844 gaf een boost aan de gemeente die gestaag aangroeide met vooral arbeiderswoningen. Vanuit de fabriek werden tevens een Franstalige en een Nederlandstalige school opgericht in 1863 en een kapel in 1866. De straatnaam Kapellerond herinnert nog aan de locatie van die oude kapel. Het station van Lot uit 1840 kreeg er een passerelle, een postkantoor en een gemeentehuis bij. Ter hoogte van Kapellerond werd een rijkswachtkazerne gebouwd. In 1890 had Lot één van de modernste fabrieken van zijn tijd én 1600 inwoners. Lot was nog een gehucht van Dworp en Sint-Pieters-Leeuw.

Doordat het grondgebied van Lot door de Zenne gescheiden werd in een deel op Sint-Pieters-Leeuw en een deel op Dworp werd ook het sociale leven van de gemeente hierdoor beïnvloed. Arbeiders gingen wonen op 'de Caré' in Dworp, ter hoogte van de Kloosterstraat en de Goutstouwersstraat. Bedienden gingen in de stationsbuurt wonen op Sint-Pieters-Leeuw. Tussen 1857 en 1888 trok de fabriek Scheppers grote hoeveelheden arbeidershuizen op. De wijk Caré bestond uit twaalf blokken van twaalf huizen, rug aan rug geplaatst. Omstreeks 1880 bezat SA de Loth 144 arbeidershuizen in Dworp (Breedveld) en 41 bediendewoningen in Sint-Pieters-Leeuw (Stationsstraat-Jozef Huysmanslaan-Frans Walravensstraat-Sashoek).

Architectuurgeschiedenis

Lot heeft gezien zijn recente geschiedenis weinig bebouwing van voor de 19de eeuw. Enkel de Wolfshagenkapel uit de 14de eeuw en de portierswoning van kasteel Wolfshagen uit de 18de eeuw verwijzen naar de oudste bewoningskern. In de buitengebieden bleven enkele hoeves bewaard waaronder een 18de-eeuwse lemen hoeve en de 19de-eeuwse hoeve Cuvry en hoeve Gysels.

De fabrieken Scheppers en de Meurs herinneren aan de industriële ontwikkeling vanaf het einde van de 19de eeuw, verder doorlopend in de 20ste eeuw. Ten gevolge hiervan was er nood aan arbeiderswoningen. Die bakstenen rijhuizen bepalen momenteel het beeld van de gemeente. Sociale woonwijken waaronder Ter Laak uit de jaren 1950 en de wijk Blokbos uit 1974-86 vervolledigen dat beeld.

De bouw van de Sint-Jozefskerk met aanpalende pastorie creëerde omstreeks 1900 een nieuwe dorpskern waar in de 20ste eeuw ook het gemeentehuis en een jongens- en meisjesschool werden opgericht.

De Stationsstraat, Pastoriestraat en Jozef Huysmanslaan, niet toevallig alle gelegen nabij het station van Lot en de fabriek Scheppers ontwikkelden zich tot hoofdstraten van het dorp met bakstenen burgerhuizen waarvan de grootste alleenstaand zijn in omgevende tuinen. Het aantal handelspanden was ook ter hoogte van het station opmerkelijk hoger.

  • Kadaster Vlaams-Brabant, Mutatieschetsen en bijhorende mutatiestaten Beersel, afdeling V (Lot), 1934/31 sluiswachterswoningen).
  • Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, Dienst Onroerende Transacties, registratiefiches, SHM 2350, Lot, Blokbos.
  • Atlas der buurtwegen, opgesteld naar aanleiding van de wet op de buurtwegen van 10 april 1841, schaal 1:2.500 (overzichtsplannen schaal 1:10.000).
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770 – 1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • BOSMANS F. 2005: De Heerlijkheid van Wolfshagen, Lewe 24, 1.
  • BRASINE J. 1991: Beersel. Onze vijf deelgemeenten op de drempel van de 20ste eeuw, Beersel.
  • DENAYER L. & COUDRON H. 2004: Oude herbergen van Lot (derde deel), En het dorp zal duren … 6.24, 6-38.
  • DE SEYN E. s.d.: Dictionnaire Historique et Géographique des communes Belges, deel 1 Turnhout, s.l.
  • DESMEDT M. & PARTOUT H. 2000: "fanfare" voor Lot, En het dorp zal duren … 2.8.
  • DESMEDT M. 2010: Sint-Jozef Lot, een nieuwe parochie, een nieuwe kerk en een nieuw dorp, En het dorp zal duren … 12.46, 12-121.
  • FRANSSEN M. 1975: De heerlijkheid Zittert te Lot, Eigen schoon en de Brabander 58.1-3, 35-37.
  • GERRITS J. 1985: Gids voor Vlaanderen, toeristische en cultuurhistorische encyclopedie van de Vlaamse gemeenten, Tielt.
  • GRAFF Y. 1960: Ontdekking van Gallo-romeinse overblijfselen 2de en 3de eeuw te Lot (Brabant), Eigen Schoon en de Brabander 43.
  • HASQUIN H.1980: Gemeenten van België, geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek, s.l.
  • JOURDAIN A. & VAN STALLE L. 1896: Dictionnaire encyclopedique de Géographie Historique du Royaume de Belgique, deel 1, s.l.
  • LINDEMANS J. & THEYS C. s.d.: Brabantse plaatsnamen 10 Dworp, Toponymica 2, 10.
  • MEURISSE R. & VANDENBUSSCHE J. 2003: Gunstige elementen voor de ontwikkeling van de industriële nijverheden in de Zennevallei, En het dorp zal duren ... 18.5, 6-21.
  • PIERRARD J. s.d.: Les origines d’Uccle, Ucclensia 207, 3-12.
  • ROOBAERT B. 2008: Een overzicht van de dorpsnamen van West-Brabant, Eigen schoon en de Brabander 91.4, 473-506.
  • THEYS C. 1938: Tusschen Zenne en Zoniën Lot, Toerisme 17, 4.
  • VAN DEN WEGHE M. 1932: Uit de geschiedenis van Lot thans Loth en eertijds Laect, s.l.
  • VASTAU M. 2006: Beerselse kerkhoven, En het dorp zal duren … 8.32, 6-14.
  • VASTIAU M. 2008: De naam Lot, En het dorp zal duren ... 10.39, 49-51.
  • VERBESSELT J. 1988: De dekenij Halle III De moederparochie Leeuw, Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13de eeuw, 21.
  • VANDENBUSSCHE J. 2005: Leven en werken in en rond de wolfabriek van Lot, En het dorp zal duren … 7.25, 6-71.
  • WATERWEGEN EN ZEEKANAAL NV, Sashoek Lot (Infopaneel bij sluis 8, geraadpleegd op 16 maart 2015).

Auteurs:  Mertens, Joeri
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Mertens J. 2017: Lot [online], https://id.erfgoed.net/teksten/192812 (geraadpleegd op ).


Lot (2N) ()

Oorspronkelijk slechts een gehucht van Sint-Pieters-Leeuw, werd pas een zelfstandige gemeente in 1927.

  • VAN DEN WEGHE M.-J., Uit de geschiedenis van Lot, Halle, s.d.

Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs:  De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Lot [online], https://id.erfgoed.net/teksten/121178 (geraadpleegd op ).