Gemeente van 12.486 inwoners (1986) en 4.761 ha. Grensgebied in de Westhoek en Zandlemig-Vlaanderen, aan de Poperingevaart. Vrij sterk golvend reliëf.
Klein-stedelijk verzorgend centrum voor omgevende agrarische gemeenten: handel, waaronder de wekelijkse markt, gerecht (Vredegerecht), onderwijs en gezondheidszorg. Hopinstituut en Nationaal Hopmuseum. Toenemend dagtoerisme. Industrieterrein ten zuidoosten van de stad, aan de Europalaan. Landbouwbedrijven (circa 407) met gemiddelde bedrijfsgrootte van 10 ha.
Historiek
Poperinge ontstond vermoedelijk rond 431 als Frankische nederzetting van de familie Poppe of Pupurn, aan het kruispunt van het Romeinse diverticulum Cassel-Aardenburg met de Vleterbeek (de huidige Grote Markt).
De nederzetting werd mogelijk in 658 of 668 door een zekere graaf Walbert afgestaan aan de in 649 gestichte abdij van Sithiu of de latere Sint-Bertinusabdij van Sint-Omaars. De 'villa Pupurninghe' is echter zeker vanaf de tweede helft van de 9de eeuw eigendom van de vermelde abdij. Dit weten we dankzij de bevestigingsoorkonde van Karel de Kale (877). De opbrengst van deze villa diende voor het onderhoud van de monniken. Tot aan het einde van het Ancien Régime (1795) bleef Poperinge een leengoed van de Sint-Bertinusabdij met als plaatselijke vertegenwoordiger van de abt, de 'prepositus' of de proost. Deze werd bijgestaan door de baljuw of de wereldlijke rechtsambtenaar met erfelijke functie, door de abten toegewezen aan de heren van Reningelst. Aldus had Poperinge een eerder uitzonderlijke, onafhankelijke positie in het graafschap Vlaanderen en was dat vermoedelijk ook één van de redenen waarom de stad nooit versterkt is geweest. Desondanks behield de graaf als leenheer van de abt van Sint-Bertijns, toch nog het belangrijke recht om de militaire dienst op te eisen. Ook kwam hij tussen in alle belangrijke aangelegenheden zoals het verlenen van de keure, het graven van het kanaal, en de moeilijkheden met de gerechtelijke ambtenaren. Voorts was hij de beschermheer van de onderdanen van Sint-Bertijns.
1147: welvarende gemeenschap tot stad verheven door Diederik van de Elzas.
1187: toestemming van Filips van de Elzas tot het houden van de wekelijkse markt en het graven van een kanaal naar de IJzer, met name de pas vanaf 1367 gerealiseerde Poperingevaart.
13de-14de eeuw: economische bloei als gevolg van de lakenindustrie, en gelijktijdige stadsuitleg.
Reeds in 1285 wordt aan Poperinge een deel van de Brugse Hal verhuurd als tentoonstellingsruimte voor afgewerkte lakenweefsels. Lid van de Vlaamse Hanze van Londen. In de 14de eeuw is er een voortdurende strijd tussen Poperinge en het nabijgelegen, concurrerende Ieper. Deze wordt aangewakkerd door Lodewijk van Nevers, die in 1322 aan de Ieperlingen het monopolie van de lakenproductie verschaft binnen de omliggende 12 km; stichting van de 'Orde van de kei' als symbool van het verweer. Oplossing van het probleem door Lodewijk van Male (1346-1384): hij verleent toestemming tot het vervaardigen van laken, doch onderscheiden van het Ieperse. Aldus volgt er een overschakeling op de productie van licht laken -'nieuwe draperie'- te Poperinge, op een ogenblik dat de grote, traditionele lakencentra in verval raken.
Vanaf 1367: uiteindelijke realisatie van de reeds lang gewenste kanalisatie van de Vleterbeek tot de Poperingevaart als uitweg naar de zee (lakenhandel).
De economische bloeiperiode weerspiegelt zich in de uitbouw van de stad. Verruiming van de prestedelijke kern ter hoogte van de huidige Grote Markt, door de aanleg ten zuiden van het Vroonhof of de vestigingsplaats van de nu verdwenen proosdij met de voormalige Sint-Catharinakapel op de plaats van de huidige Sint-Bertinuskerk. Verdere stadsuitbreiding langs het oude diverticulum volgens het huidige tracé van de Casselstraat, de Gasthuisstraat, de Grote Markt en de Bruggestraat; onder meer bouw van twee nieuwe kerken (eind 13de eeuw), de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de Sint-Janskerk, respectievelijk aan de zuidelijke en de oostelijke zijde van laatstgenoemde. Tevens uitbreiding vooral ten zuidoosten van de vermelde hoofdas: vorming van nieuwe, grosso modo parallel lopende as van de Boeschepe- en de Ieperstraat, ontstaan van dwarsstraten tussen beide straatassen (Peperstraat, Babbelaarstraat, Trommelaarstraat en andere), en aanleg van nieuwe marktplaatsen zoals de Paardenmarkt en het Burgemeester Bertenplein, vroeger de 'Nieuwe Marct' genoemd, respectievelijk ten oosten en ten zuiden van de Grote Markt.
Vestiging van religieuze orden: oprichting van het Gasthuis (1312) in de nabijheid van de Grote Markt, en van de heden verdwenen Sint-Magdalenaleprozerij buiten de stad aan de Ieperseweg. Stichting in 1413 van het klooster der zusters Penitenten in het stadscentrum.
Het einde van de 15de eeuw, de 16de en 17de eeuw worden gekenmerkt door verval.
Plunderingen (1419, 1455), branden (1513, 1563), en belegeringen in het kader van de Frans-Spaanse oorlogen. Pestepidemie (1487-1490); mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van enkele wegels achter de bebouwde straten, zie onder meer de 'Achterwegel' parallel met de Boeschepe- en Casselstraat, als resten van een vroeger netwerk van pestwegels uitmondend op de 'Pestebilc' aan de Krombeekseweg.
Het economische leven wordt tot het einde van de 15de eeuw beheerst door de lakennijverheid, maar ondergaat na haar verval een reconversie naar de hopteelt en de bierbrouwerij. Reeds in 1409 werd de Hoporde gesticht door Jan zonder Vrees.
Verval van de Poperingevaart, onder meer als gevolg van te hoge onderhoudskosten.
De economische recessie wordt tijdelijk afgeremd tijdens de 15de eeuw, maar leidt echter tussen 1550 en 1600 tot een stadsontvolking die mee veroorzaakt wordt door de godsdienstoorlogen waarin Poperinge als calvinistisch centrum fungeert. Uitwijking van ambachtslieden en intellectuelen naar Engeland, Duitsland en voornamelijk Nederland met als aantrekkingspool de lakenstad Leiden.
1566 en circa 1578: vooral de kerken worden door de beeldenstormers beschadigd.
Twaalfjarig Bestand (1609): intrede van een rustperiode.
1627: bouw van het recollettenklooster (Gasthuisstraat nummer 69-71). 1644: stichting van het klooster met school van de benedictinessen.
1678: inlijving van Poperinge bij Frankrijk. Uit de Franse tijd dateert de geplaveide weg Waasten-Ieper-Poperinge-Duinkerke (1679-1680): nieuwe handelsroute na het in onbruik raken van de Poperingevaart; tevens verklarende factor voor de huidige stervormige structuur van de stadsplattegrond: de Duinkerkestraat vertrekt als westelijke uitvalsweg vanaf de oude hoofdas.
Vanaf 1713 volgt er een vernieuwd elan onder Oostenrijks bewind.
Wederopbloei van landbouw, hop- en tabaksteelt, ambachtelijke bedrijven (onder meer pottenbakkerijen) en huisnijverheid (onder meer kantproductie).
De nieuwe bouwactiviteit is nog af te lezen uit het tot op heden nog vrij rijk vertegenwoordigd bouwkundig erfgoed uit de tweede helft van de 18de eeuw. Vermelde bouwcampagne resulteerde vermoedelijk eveneens uit drie grote branden in de stad (1734, 1740, 1751) en de stimulerende overheidstussenkomsten met betrekking tot pannen bedakingen.
Oprichting van caritatieve instellingen: het Weeuwhof op het Sint-Annaplein, het Sint-Michielsgesticht aan de Werf, en het ondertussen verdwenen Sint-Vincentiusgesticht in de Boeschepestraat.
De Franse Revolutie stelde een einde aan het eeuwenoude leenheerschap van de Sint-Bertinusabdij van Sint-Omaars over Poperinge, en liet het gebied ressorteren onder het Leiedepartement. Ook volgde een plundering van de stad (1793), de afschaffing van het recollettenklooster en sluiting van de andere kloosters.
In de 19de eeuw blijft de economische bedrijvigheid overwegend agrarisch gericht. De traditionele teelten van hop en tabak vormen de belangrijkste componenten. Ook zijn er aanverwante industrieën zoals brouwerijen en tabaksfabrieken. Daarnaast wordt in de Gasthuisstraat een nieuw stedelijk hopmagazijn gebouwd in 1866. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw is er echter een terugloop van de pijpenfabricage met als gevolg het verdwijnen van deze industrietak rond de Eerste Wereldoorlog. Anderzijds ziet men de relance van de pottenbakkersbedrijvigheid met betrekking tot grof keramische producten (onder meer dakpannen en draineerbuizen) en gebruiksaardewerk (zie Burgemeester Bertenplein nummer 24), en oprichting van de steenbakkerij Schabaillie in 1885 aan de Abeelseweg. Andere nijverheidstakken in orde van belangrijkheid zijn kant-, leder-, confectie- en houtnijverheid.
1842: project voor het opnieuw delven van de Poperingevaart, dat echter in de ontwerpfase blijft.
1851-1854: aanleg van de spoorlijn Kortrijk-Poperinge, later doorgetrokken naar Hazebrouck (Frankrijk), met implicaties voor de uitbouw van de stad: het ontstaan van een nieuwe pendelaarswijk in de buurt van het station (onder meer de Proot-, Sint-Joris- en Dweersstraat).
Ook stadsuitleg door middel van lintbebouwing voornamelijk met lage arbeiderswoningen aan de belangrijkste invalswegen als de Ieper-, Cassel-, Duinkerke-, Boeschepe-, en Veurnestraat; onder meer aanleiding tot de oprichting van veldsteenbakkerijen.
Vanaf de jaren 1860 vinden er saneringsmaatregelen plaats die uitgaan van het stadsbestuur: de vervanging van open waterputten door pompen, het plaveien van straten, riolering, de aanleg van voetpaden, en het overwelven van de Poperingevaart in de noordoostelijke hoek van de Grote Markt (1908). Ook volgen restauratiewerken aan de drie gotische stadskerken. Deze worden echter reeds voor de eeuwwisseling aangevochten zowel omwille van het stijlkarakter als de technische uitvoering.
De ontbossing van het landelijke gebied, vooral vanaf 1830, resulteert in nieuwe landbouwbedrijven. Het ontstaan van het landelijke gehucht 't Vogeltje weerspiegelt de sociaal-culturele bekommernissen van de vooraanstaande Poperingse familie Van Merris.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog fungeert Poperinge als zetel van de geallieerde troepen die aan de strijd rondom Ieper deelnemen. Er ontstaat een soldatenclub gevestigd in 'Talbot House', de bakermat van de Toc H-beweging in de Gasthuisstraat. Ook wordt de Switch Road aangelegd rondom de stad ter bevordering van troepen- en materiaalaanvoer naar het front. Deze weg vormt het embryo van de huidige, deels voltooide ringexpresweg Oost-, Europa-, Zuid- en Westlaan. De oorlogsschade blijft beperkt als gevolg van de ligging buiten het frontgebied, maar toch is er vernieling of beschadiging van circa 320 panden. Het Koning Albertfonds richt barakken op ten behoeve van vluchtelingen voornamelijk uit het Ieperse, zoals het nog bewaard exemplaar in de Nieuwstraat nummer 4. In 1928 worden de noodwoningen overgenomen door de stad. Vijf Britse militaire begraafplaatsen met als grootste het 'Lyssenthoek Military Cemetery' aan de Boescheepseweg (12.000 graven).
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn er meer omvangrijke verwoestingen, voornamelijk te situeren op de Grote Markt, in de Vlaming-, Boeschepe-, Gasthuis-, Veurne- en Ieperstraat in de omgeving van het station. De Duitsers leggen een vliegveld aan ten noordoosten van de stad, maar dit wordt echter nooit in gebruik genomen; wel zijn er bewaarde resten aan de Woestense- en de Westvleterseweg. De bevrijding gebeurt met tussenkomst van het Poolse leger, waarnaar de gedenkplaat aan het stadhuis en het toponiem 'Polenlaan' verwijzen. Het huidige Oudstrijdersplein ontstaat doordat het vernielde Sint-Vincentiusgesticht niet heropgebouwd wordt.
Het stadsgezicht wordt tot op heden bepaald door het oude diverticulum Cassel-Aardenburg, de latere parallelle as, dwarsstraten en pleinen. De prestedelijke kern is echter enigszins aangetast door de recente aanleg van een gelijknamige verbindingsweg Grote Markt-Burgemeester Bertenplein, ter hoogte van het oude Vroonhof. Ten noorden, maar vooral ten zuidoosten aan de overzijde van het spoorwegstation, volgt stadsuitleg vanaf 1945 met nieuwe woonwijken. Geheel omsloten door de ringexpresweg met nog niet doorgetrokken noordwestelijk gedeelte; aansluitende nieuwe zuidoostelijke industriezone.
Uit het stadsbeeld en omgeving verdwenen middeleeuwse infrastructuur van de kanalisatie van de Vleterbeek tot de Poperingevaart. Enkel nog toponiemen als Komstraat, 'Reepken' en Schipvaartweg herinneren respectievelijk aan een verdwenen sluis, overtoom en vaart. Voorts reduceerden aanslibbing en gedeeltelijke overwelving in de stadskern, de Poperingevaart tot een gewone beek waarvan het vroegere economische belang nog moeilijk voorstelbaar is.
Beschrijving
De huidige gevelwanden zijn het resultaat van evoluerende bouwstijlen opklimmend tot de gotiek. Algemene typologische kenmerken: baksteenarchitectuur, houten kozijnconstructies voor de muuropeningen, en traditioneel karakter.
De gotiek wordt vertegenwoordigd door de drie stadskerken. De Onze-Lieve-Vrouwekerk (eind 13de-15de eeuw) en de Sint-Bertinuskerk (grosso modo 15de eeuw) sluiten onmiddellijk aan bij de baksteengotiek van de kuststreek: bakstenen, driebeukige hallenkerken met een vierzijdige westelijke toren, en typische architectonische versieringen zoals casementen doorgaans verrijkt met traceerwerk. Een enigszins afwijkend bouwschema is er voor de Sint-Janskerk (eind 13de-15de eeuw) met een basilicaal schip, vierzijdige kruisingtoren en drieledig hallenkoor; echter zelfde bouwmateriaal en 'architectonische versieringen'.
De behouden 17de-eeuwse architectuur is in essentie beperkt tot de reftervleugel (circa 1672) van het benedictinessenklooster met als voornaamste kenmerk de nog oorspronkelijke houten kruiskozijnen verdiept in een omlijsting van lichtere bakstenen. Ook heeft hij een interessant interieur met Lodewijk XV-inslag.
Nog vrij rijk vertegenwoordigd 18de-eeuws patrimonium voornamelijk met heren- en burgerhuizen onder invloed van de innoverende Franse stijlrichtingen. Anderzijds is er ook een afspiegeling van de lokale baksteenstijl getypeerd door het afwisselend gebruik van donkere (rode) en lichtere (gele) bakstenen.
Uitgesproken Frans geïnspireerd zijn het classicistische herenhuis 'Skindles Hotel' met geblokte kolossale hoekpilasters en middenrisaliet onder uitgewerkt driehoekig fronton, en het 'Huis Van Merris' - heden het Vredegerecht - in Lodewijk XVI-stijl naar ontwerp van de Rijselse architect Thomas Gombert, met merkwaardige baksteensculpturen op de borstwering.
Ook zijn er meer lokaal getinte vertolkingen van classicistische stijlinvloeden zoals sobere pilastergevels al of niet met fronton en soms getypeerd door traditionele kozijnconstructies. Vermeldenswaard is een herenhuis in de Boeschepestraat nummer 15 met een vereenvoudigde pilastergevel gekenmerkt door architectonische versieringen van lichtere bakstenen en kozijnconstructies op de eerste bouwlaag. Ook heeft het 'landelijke' metselaarstekens in de rechter zijpuntgevel.
De inslag van de rococostijl is merkbaar bij doorgaans meer horizontaal belijnde gevels, soms met panelen aansluitend bij de lekdrempel van de bovenvensters. Het herenhuis in de Ieperstraat nummer 5 heeft een markante deuromlijsting met geraffineerde rococoversiering in het fronton.
Rond de eeuwwisseling is er een vervlakking die resulteert in rode bakstenen lijstgevels met gebruik van gele bakstenen voor de strekse lateien van de rechthoekige muuropeningen. De overgang wordt mooi geïllustreerd door de herenhuizen Boeschepestraat nummer 4-6 en Prof. Dewulfstraat nummer 9, allebei nog met geprofileerde bakstenen kroonlijst als courant element van de bewaarde 18de-eeuwse gevels.
Latere (voornamelijk eerste kwart van de 20ste eeuw?) cementering van sommige gevels uit het laatste kwart van de 18de eeuw-eerste kwart van de 19de eeuw, mogelijk onder meer ter vervanging van de oorspronkelijke bepleistering.
Onder Franse invloed ook invoer van het mansardedak bij enkele herenhuizen, echter bij lage woningen meestal vereenvoudigd tot een geknikt zadeldak.
Bebouwing uit de 19de eeuw is vooralsnog een belangrijke component van het Poperingse patrimonium. Vooral burger-, arbeiderswoningen, (voormalige) herbergen en winkeltjes met vlak gehouden, meestal beschilderde lijstgevel vaak nog met verdiepte houten kozijnconstructies voor ramen en deuren. Niet overschilderde gevels vertonen regelmatig de typische strekse lateien van gele bakstenen. Ook enkele zeldzame voorbeelden van 19de-eeuwse gevelberaping verlevendigd met wit pleisterwerk (Boeschepestraat nummer 125 en Casselstraat nummer 89). Geknikte en gebogen zadeldaken soms nog met bewaarde dakkapellen, rondbogig of met puntgeveltje en sporadisch nog voorzien van leienbeschieting.
Beperkte invloed van toen gangbare stijlen zoals enkele herenhuizen en het voormalig stedelijk hopmagazijn met neoclassicistische inslag, het 'Talbot House' als enige herenwoning onder invloed van de second-empirestijl, de neogotische kapel van het landelijke gehucht 't Vogeltje (Loviestraat nummer 18), en de eclectische bouwtrant van enkele resterende 'kasteeltjes' - herenhuizen middenin een tuin - gebouwd rond de eeuwwisseling (onder meer Veurnestraat nummer 108 en Rekhof nummer 28).
Architectuur uit de 20ste eeuw met aansluitende kenmerken tot de Eerste Wereldoorlog. De neogotiek wordt expliciet vertegenwoordigd op de noordoostelijke hoek en oostelijke zijde van de Grote Markt, gedomineerd door het eenheidsconcept stadhuis met belfort - postgebouw naar ontwerp van architect J. Coomans (Ieper) en voltooid in 1912. Ook een aantal eclectische burgerhuizen, onder meer met neo-Vlaamserenaissance-ornamenten (Casselstraat nummer 46), dominerende stijlelementen ontleend aan het rococo (Boeschepestraat nummer 8 en 17) of aan de gotiek én de regionale renaissancestijl (Boeschepestraat nummer 19 en Casselstraat nummer 23).
Bakstenen gevels worden soms verlevendigd door middel van faiencetegeltableaus met art-nouveau-getinte bloem- en bladmotieven. Sporadische gevelparementen van witte geglazuurde bakstenen of tegels (Gasthuisstraat nummer 15 en Paardenmarkt nummer 1).
Vanaf het interbellum zien we een invloed van de art-decostijl met een bankgebouw als uitgesproken exponent (Grote Markt nummer 19). Er is echter ook een modernistische inslag in de jaren 1930, aangehouden in de naoorlogse (wederopbouw-)architectuur. Anderzijds is een eclectische bouwtrant - vooral in 'Vlaamse' en 'Normandische' stijl - typerend voor de naoorlogse jaren.
Het jongste decennium wordt gekenmerkt door een versnelling in de verbouwingen en de vernieuwbouw, voornamelijk opvallend bij lage 19de-eeuwse arbeiderswoningen, waardoor lokale karakteristieken geleidelijk uit het straatbeeld verdwijnen. Het behouden open perspectief op de stad wordt gedomineerd door de kerktorens, en vooralsnog in de lijn van het bij Sanderus (1644) afgebeelde stadsgezicht vanaf het Poperingse platteland.
Doorsnee-hoeven uit de 19de eeuw, soms met een oude 18de-eeuwse kern. Voornamelijk losse bestanddelen van een bouwlaag, waarvan het boerenhuis aanleunt bij het langgestrekte type; echter ook langgestrekte hoeven. Nog sporadisch bewaarde vakwerkbouw. Een meer opvallende eclectische bouwtrant wordt gebruikt voor de landelijke architectuur uit de tweede helft van de 19de eeuw, ontstaan onder impuls van lokale landadel en begoede burgerij in de omgeving van hun Provense kasteeldomeinen 't Couthof en De Lovie.
Een streekeigen hoevebestanddeel is de typische hopast uit de 19de en eerste kwart van de 20st eeuw. Deze zijn nu meestal in onbruik of hebben een andere functie als gevolg van de in 1955 ingezette mechanisatie. Deze resulteerde in een grotere hopbedrijfsconcentratie gepaard met de oprichting van nieuwe, efficiëntere drooginstallaties, meestal ondergebracht in omgebouwde schuren en betonnen loodsen.
- Beschermingsdossier Bestuur voor Monumenten en Landschappen, nr. 9332 (1987).
- ALTMEYER J. 1840: Notices historiques sur la ville de Poperinghe, Messager de sciences historiques, 22-57, 129-164.
- DE GERSEM R. 1981: Het vliegveld van Poperinge tijdens de Tweede Wereldoorlog, Aan de Schreve XI.4, 1-21.
- DE LAPLANE H. 1854-1855: Les abbés de Saint-Bertin d'après les anciens monuments de ce monastere, Saint-Omer.
- DENUT E. 1972: Poperinge in oude prentkaarten, Zaltbommel.
- DENYS F. 1975: Bibliografie van Poperinge en omliggende gemeenten, Poperinge.
- DEPOORTER C., COSSEY S. & TILLIE W. 1987: 1914-1918. De oorlog achter het front, Poperinge.
- D'HIET N. s.d.: Het industrieterrein te Poperinge, West-Vlaanderen werkt IX.2, 50-53.
- DIRIKEN P. 1985: Poperinge, Toeristisch-recreatieve atlas van West-Vlaanderen I, Westvlaamse heuvelstreek, Geogids W.-Vl. IV.3.3.
- GANSHOF F.L. 1972: Aantekeningen over het grondbezit van de Sint-Bertijnsabdij en in het bijzonder over haar domein te Poperinge tijdens de IXde eeuw, Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, 1, s.l.
- LEEUWERCK E. s.d.: Verwoesting tijdens de Meidagen 1940 te Poperinge, Aan de Schreve XII.2, 3-22.
- OPDEDRINCK J. 1898a: Poperingana, Brugge.
- OPDEDRINCK J. 1898b: Poperinghe en omstreken tijdens de godsdienstberoerten der XVIe eeuw of den Geuzentijd, Brugge.
- REUS B. 1963: Enkele instellingen van de abdijstad Poperinge (XIIe-XVe eeuw), onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U.L.
- STIJNEN H., CHARLIER G. & BEULLENS A. 1985: Het verwoeste gewest 15/18. The devasted region, Brugge.
- THEVELIN F. 1960: Bijdrage tot de vroegste geschiedenis van Poperinge, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G.
- TILLIE W. 1975: Historische gevels en gebouwen. Monumentenjaar 1975, Poperinge.
- TILLIE W. 1987: De kroniek van Groot-Poperinge, Poperinge.
- TILLIE W. & COSSEY S. 1983: Terugblik. Oude straatgezichten in de hoppestad, Poperinge.
- X. 1979: Poperinge ... veel wel en een weinig wee, Poperinge.
- X. 1983: Bouwkundig erfgoed. Spilgemeente Poperinge. Onze monumenten: "Beschermingsvoorstellen in Poperinge", Tentoonstellingscatalogus Bestuur voor Monumenten en Landschappen, s.l.