Gemeente ten noordoosten van Gent. De noordelijke grens met Mendonk (Gent) en Wachtebeke wordt grotendeels gevormd door een natuurlijke waterloop en eertijds belangrijke verkeersweg, de Zuidlede (de vroegere Durme). Ten oosten grenzend aan Eksaarde (Lokeren), ten zuiden aan Lochristi en Zeveneken en ten westen aan Desteldonk (Gent). Telt met een oppervlakte van 1.508 ha 3.299 inwoners (1991). Gelegen in Zandig Vlaanderen met een vlak reliëf van gemiddeld 5 à 6 m hoogte. Het noordelijk deel met de Zuidlede maakt deel uit van de natte en vlakke Moervaartdepressie.
De oudste sporen van menselijke aanwezigheid te Zaffelare dateren uit het Epipaleolithicum en/of het Mesolithicum. Een vrij grote hoeveelheid artefacten uit het Neolithicum wijst op de eerste werkelijke bewoningssporen in die periode. Tijdens de vroege middeleeuwen zou Zaffelare onbewoond en onontgonnen geweest zijn. In de loop van de 12de eeuw start de ontginning van het grondgebied, eerst voornamelijk van de hoger gelegen zandgronden, hetgeen uitmondde in een grote ontginningsbeweging tijdens de 13de eeuw.
De oudste vermelding van het dorp luidt "Safflare" en dateert van 1246. De betekenis van deze plaatsnaam zou zijn een open plek in een hoogstammig bos. Voordien werd het grondgebied aangeduid met de benaming "Meentocht" en "Odevelde". Aanvankelijk behoorde Zaffelare dat grotendeels bedekt was door het bos Meentocht, tot het domein ten noordoosten van Gent, aangekocht in 639 door de Heilige Amandus voor de Gentse Sint-Baafsabdij. Aldus maakte Zaffelare deel uit van de oudste bezittingen van deze abdij en behoorde tot de Heilige Kerstparochie van Gent. Na de Noormanneninvallen kreeg echter de Gentse Sint-Pietersabdij door een oorkonde van 1150 van de graaf van Vlaanderen de bevestiging van haar rechten als bezitter van het bos Meentocht en de grond Oedevelt. Oedevelt of Odevelde was een 4 km lange, brede weg op een hogere zandrug tussen het bos Meentocht en het bos van Lochristi en vormde een deel van een verbindingsweg vanaf het Gentse Sint-Baafsdorp over Oostakker (Gent) en de wijk Hijfte (Lochristi) naar het Waasland. De vroegste bewoningskern van Zaffelare zou zich ontwikkeld hebben aan Odevelde (zie Oude Veldstraat). De eerste ontginningen te Zaffelare tussen 1150 en 1161 zouden te situeren zijn in het zuidwesten van de gemeente in de hoek gevormd door de Kapiteinsstraat en de Oude Veldstraat, namelijk ter hoogte van de hoogst gelegen gronden met het toponiem "kouter" aan de hoeve "Bruine Walle". Deze hoeve van de Gentse Sint-Pietersabdij beschreven als "curtis Odevelde" fungeerde als ontginningscentrum voor Odeveld. In een volgende ontginningsfase in de periode 1223-1281, werden de gronden in cultuur gebracht aan de kunstmatige as die het centrale gedeelte van het huidige Zaffelare doorsnijdt en leidt van de westelijke grens aan Hijfte naar het Torregoed of de "curtis Scaplaer" in het noordoosten, eveneens een hoeve van de Gentse Sint-Pietersabdij doch als ontginningscentrum pas na 1281 van meer belang den "Bruine Walle". Aan de centrale as, thans gevormd van westen naar oost door de parallel lopende straat, Rechtstraat, Moleneinde, Zaffelare-Dorp, Oosteinde en Bosdam, of de vroegere " 's Heerenstraete" of "rechte Zaffelaarsestraat", werd voor 1246 een kerk gebouwd. De Gentse Sint-Pietersabdij verwierf in 1221 het patronaatschap over de parochie met het recht een kerk te bouwen. Als gevolg van betwistingen over het grondgebied bleef de Gentse Sint-Baafsabdij er wel een deel van de tienden heffen. In 1261 verkreeg Zaffelare een eigen keure van zijn wereldlijke heer, de abt van de Gentse Sint-Pietersabdij. De heerlijkheid bezat een vierschaar die zetelde aan de kerk. Administratief ressorteerde deze heerlijkheid van Sint-Pieters die voor een deel omgeven was door bezittingen van Sint-Baafsabdij, onder de kasselrij van de Oudburg van Gent. De Sint-Pietersabdij verwierf eind 13de eeu nog verscheidene gronden en bracht het gebied in de 14de en de 15de eeuw verder in cultuur. Door het graven van de Hasselsgracht en de Dijkgracht naar de Zuidlede, parallel aan weerszij van voornoemde centrale ontginningsas, werd de afwatering van de gemeente verzorgd. In de omgeving van voornoemde centrale as werden verscheidene grote omgrachte hoeven opgericht zoals Ten Briele, het Winkelgoed, 't Sionghengoed. In 1964 stond Zaffelare 217 ha af aan Gent. Alhoewel landbouwgemeente kent Zaffelare een groeiende functie als woongemeente voor pendelaars. De bloementeelt neemt sinds het eind van de 19de eeuw een belangrijke plaats in de landbouwactiviteit. In het noorden van de gemeente in de buurt van de Zuidlede die daar de gemeentegrens vormt, bleven een aantal (waarschijnlijk 11) eenvoudige betonnen bunkers bewaard opgericht door de Duitsers in 1916- 1917 als onderdeel van de Holland-linie om een eventuele aanval van de entente vanuit het neutrale Nederland af te slaan. Het provinciaal recreatiedomein "Puyenbroeck" van Wachtebeke beslaat een deel van het noordoosten van de gemeente.
- DEPOTTER F.-BROECKAERT J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost- Vlaanderen, reeks I, deel 7, Gent, 1864- 1870.
- DE KINDER E.-BONNAERENS F.-PUIMEGE G.-VERVAET A., Parochie Zaffelare van haar stichting tot nu 1221-1971, in Heemkundige Kring "De Oost-Oudburg", Jaarboek VIII, 1970, p. 31-107.
- GYSSELING M., Wat betekent de naam Zaffelare?, in Heemkundig Nieuws, XII, 3/4, 1984, p. 11-13.
- KERRINCKX H., Archeologisch Inventaris Vlaanderen, Band XII, Zaffelare, Gent, 1989.
- PUIMEGE G., Grensschouwing te Zaffelare in 1549, in Heemkundige Kring "De Oost-Oudburg", Jaarboek XVII, 1980, p. 67-75.
- PUIMEGE G., Honderd jaar sierteelt te Zaffelare, Zaffelare, 1990, p. 115-121.
- PUIMEGE G., De straten van Zaffelare. Van bos Meentocht tot geordend stratennet, Lochristi, 1986.
- PUIMEGE G., Zaffelare in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1973.
- VERHULST A.E., De Sint-Baafsabdij te Gent en haar grondbezit (VIIe - XIVe eeuw), Brussel, 1958, p. 188-201.
- VERVAET A., Het ontstaan van Zaffelare en de ontginning van het grondgebied in de twaalfde en dertiende eeuw, in Heemkundige Kring "De Oost-Oudburg", Jaarboek XXIV, 1987, p. 5-41.