De gemeente Ronsele was met 252 ha tot voor de fusie met Zomergem één van de kleinere gemeenten in Oost-Vlaanderen. Het totaal aantal inwoners bedraagt 518. Grenzend ten oosten, zuiden en westen aan Zomergem en ten noorden aan Oostwinkel.
Behalve het dorp zijn er twee kleine wijken, Daalmen en Hoek, elk gegroeid aan één straat. Een derde van de gemeente was tot de Tweede Wereldoorlog nog bebost.
Vermelding van Ronseleda in 861 en Rondeslo in 1105, toen Baldricus, bisschop van Noyon en Doornik, het patronaat van de kerk aan de Sint-Baafsabdij schonk.
De heerlijkheid ressorteerde onder de kasselrij van de Oudburg en maakte oorspronkelijk samen met Waarschoot en Oostwinkel, deel uit van het Ambacht Zomergem, en vanaf 1563 van het Ambacht Waarschoot-Oostwinkel-Ronsele. De heerlijkheid behoorde in de 13de eeuw aan het geslacht van Ronsele. Van midden 15de eeuw tot 1699 in handen van de familie Adorne. De laatste heer van Ronsele, Anselme de Draeck, verkreeg in 1788 de afscheuring van zijn heerlijkheid van het ambacht en een eigen bestuur en rechtspraak.
Door zijn ligging aan het in 1855 aldaar gegraven Schipdonkkanaal was de gemeente tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog het slachtoffer van oorlogsgeweld. Vooral in 1918 werden vele dorpswoningen en de kerk getroffen door oorlogsschade. De strijd aan het kanaal in de meidagen van 1940 staat bekend als "de slag van Ronsele".
Voornamelijk landbouwgemeente met belangrijke toename van pendelaars: een concentratie van villa's in de boomrijke omgeving van het kasteel van Ronsele.
- DE MUYNCK G., Groot-Zomergem in oude foto's, Eeklo, 1992-1993, 2 dln.
- DE POTTER F.-BROECKAERT J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, reeks I, deel 6, Gent, 1864-70.
- RYCKAERT M., Bijdrage tot de geschiedenis van Ronsele, Gent, 1950.
- RYCKAERT M., De identiteitskaart van Ronsele, in "Ons Meetjesland", XVI, 2, 1983, p. 91-108.