Zuidelijke randgemeente van Gent met een oppervlakte van 1.491 ha en 14.022 inwoners (1981). Gelegen aan de Boven-Schelde waarbij de rechteroever de westelijke gemeentegrens vormt. Kenmerkend voor het landschap is het nogal bruuske hoogteverschil (circa 15 tot 20 m) tussen de vlakke alluviale Scheldevallei en het variërend golvend reliëf, schommelend tussen 8 en 30 m. De niet-alluviale gronden vertonen een grote bodemverscheidenheid variërend van zand tot zandleem. De vallei van de Schellebellebeek doorsnijdt het grondgebied van de gemeente middendoor van oost naar west. Ten noorden ervan is het reliëf licht golvend met de Keiberg als opvallendste heuvel (21 m). Ten zuiden van de Schellebellebeek valt vooral Resselaarberg (30 m) sterk op waarvan de oude akkergronden oostwaarts aansluiten bij de Molenkouter en Oude Kouter (naar Lemberge toe). Ten zuiden van Resselaarberg tekent zich een uitgesproken depressie af gevormd door de Hollebeek die uitmondt in de Melsenbeek, een Scheldedoorsteek voor de ontwatering van het Schelde-alluvium. Tussen Schelde en Melsenbeek, ten westen van Resselaarberg, ligt de langgestrekte zandige donk van Montoie die ten noorden uitloopt op de oude wijk "Kerkhoek". Merelbeke wordt van noord naar zuid doorsneden door de oude heirweg van Gent naar Geraardsbergen en Oudenaarde, de huidige Hundelgemsesteenweg die in 1839 werd rechtgetrokken. Op de steile heuvelrug parallel aan de Scheldevallei loops de Gaversesteenweg. Na de bouw van de brug over de Schelde circa 1890 en de aanleg van de Zwijnaardsesteenweg ontstond een verkeersverbinding naar de andere Schelde-oever.
Archeologische vondsten getuigen van bewoning sinds het paleolithicum. Opmerkelijk veel Romeinse vondsten tussen 1782 en 1800: verscheidene potten met talrijke bronzen en zilveren munten, 50 urnen op de Schapersdries: wijzen op intense bewoning tijdens de Romeinse periode geconcentreerd voornamelijk op de hoger gelegen terreinen. In 966 schonk graaf Arnulf I van Vlaanderen de villa Krombrugge aan de Gentse Sint-Pietersabdij. De heerlijkheid Krombrugge besloeg het zuidelijk en grootste deel van de huidige gemeente. Ze was belangrijker den de ten noorden ervan gelegen heerlijkheid Merelbeke van de heren met dezelfde naam. Volgens een recente studie van professor K.G. Van Acker zouden beide heerlijkheden vroeger deel uit hebben gemaakt van een Karolingisch domein dat naast Merelbeke ook enkele van de huidige aangrenzende deelgemeenten omvatte. Als centraal hof ervan wijst hij de verdwenen hoeve Resselare aan nabij Krombrugge. Van dit herenhof hingen een aantal andere hoven of "mansi" af, waarvan hij een aantal identificeert met nog bestaande omgrachte kasteelgoederen of hoeven in het centrum van de gemeente. De begrenzing en verbrokkeling van die hoven zou volgens professor K.G. Van Acker in het bewaarde oude stratenpatroon nog te herkennen zijn.
Oudste vermelding "Merlebeke" dateert van 1101. De heerlijkheid Merelbeke hoorde van de 12de tot de 14de eeuw toe aan de familie Van Merelbeke, nadien tot de 17de eeuw bezit van Van der Cameren, tot 1740 van Triëst, daarna van Damarin en tenslotte van Van den Bogaerde. Merelbeke maakte oorspronkelijk deel uit van het graafschap Aalst maar bleef ook nauwe banden vertonen met de Gentse Sint-Pietersabdij van wie verscheidene heerlijkheden in leen werden gehouden. Al in de 16de eeuw was het vrij sterk beboste Merelbeke vooral rijk aan buitenplaatsen. In de 19de eeuw nam het aantal zomerverblijven van voornamelijk Gentenaars in aantal nog toe. Bebossing bleef vrijwel uitsluitend bewaard in nog bestaande kasteelparken. Afgezien van verspreide bewoning was een grote woonkern waarschijnlijk al sinds de vroege middelecuwen gesitueerd nabij de dries van de Kerkstraat en ten zuiden ervan op de wijk "de cleye" tussen de Gaverse- en Hundelgemsesteenweg.
Volledig excentrisch ten westen daarvan, midden de Scheldemeersen lag de dorpskerk die in 1108 werd verheven tot parochiekerk onder het patronaat van de Gentse Sint-Pietersabdij. In 1870: bouw van een nieuwe parochiekerk op de hoger gelegen Potaardeberg aan de Hundelgemsesteenweg. De omgeving van het nieuw aangelegde kerkplein evolueerde tot een verstedelijkte dorpskern met lintbouwing aan de Hundelgemsesteenweg. Verder is de bebouwing aan deze as vooral geconcentreerd in het noorden dat trouwens morfologisch vergroeid is met Gent (Ledeberg en Gentbrugge).
Als gevolg van de expansie van de Gentse bloementeelt sinds midden 19de eeuw, vestigen zich vanaf circa 1870 nieuwe en uit Gent overgeplaatste bloemisterijbedrijven aan de oude verkeerswegen (Hundelgemsesteenweg, Gontrode Heirweg, Fraterstraat) in het noorden van de gemeente.
De uitbouw van het vormingsstation van Merelbeke dat in feite grotendeels ligt op de grondgebieden Gent (Gentbrugge) en Melle, droeg door zijn goede tewerkstellingsmogelijkheden ook bij tot het ontstaan van de dichtbevolkte noordelijke woonwijk Flora (vooral na de Eerste Wereldoorlog). De brede strook ten oosten van de Hundelgemsesteenweg, tussen de spoorlijn Gent-Brussel enerzijds en de autosnelweg Gent-Brussel anderzijds, verkreeg vanaf de jaren 1920 door systematische verkavelingen, zijn typisch karakter van villawijk. De station- en Florawijk werden in 1944 voor 80 % vernield door twee bombardementen van de geallieerden gericht op de spoorwegknooppunten. De wijk werd herbouwd en verkreeg in 1954 een eigen parochiekerk. De weinig overgebleven vrije terreinen werden in de laatste decennia door nieuwe woonwijken opgeslorpt.
Het meer landelijk gebleven zuidelijk deel van de gemeente wordt sinds de jaren 1960 ook meer vrijgegeven voor nieuwe woonwijken en villabouw. De al lang bestaande afzonderlijke wijk Kwenenbos kreeg al in 1957 zijn eigen Sint-Hendrikskerk.
De typische nijverheden gebonden aan de aanwezigheid van de Schelde (onder andere de steenbakkerij) en ook de industriële vestigingen die sinds de tweede helft van de 19de eeuw met de groei tot stedelijke agglomeratie gepaard gingen, bleven niet bewaard. De bloemisterij bleef de typische economische activiteit in de gemeente. Tussen de Florawijk en het gemeentecentrum werd de gemeente doorsneden door de ringvaart tussen de Zee-Schelde te Melle en de Boven-Schelde. Nabij Zwijnaarde werd te Merelbeke het belangrijke sluizencomplex tussen het Zuidervak (Merelbeke) en het Westervak in 1969 in gebruik genomen. Aldus werd de gemeente van groot belang als knooppunt voor de Gentse binnenscheepvaart.
Het park van het "Kasteel Ter Heide" vormt een natuurreservaat van 35 ha, sinds 1975 beheerd door de Belgische Natuur- en Vogelreservaten. In dezelfde Heidewijk: Proefcentrum voor veeteelt en veeartsenijkundige opzoekingen van de Gentse rijksuniversiteit. Aanleg van het gemeentelijk Liedermeerspark naast de Schelde-oever in het noordwesten van de gemeente.
- DE BRUYCKER D., Beknopte Geschiedenis van Merelbeke, Gent, s.d.
- DE POTTER F. - BROECKAERT J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, reeks I, deel 5, Gent, 1864-1870.
- VAN ACKER K.G., Bijdrage tot de geschiedenis van Merelbeke, (onuitgegeven studie).
- VAN DERHAEGEN H., Methodologische studie van het banlieubegrip toegepast op het Gentse en inzonderheid op de banlieugemeente Merelbeke, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling R.U.G., 1965-66).