Meise is een vrij sterk verstedelijkte gemeente waar de woonfunctie primeert. Van bij het ontstaan maakte het gehucht Sint-Brixius-Rode, gelegen ten oosten van de weg Aalst-Vilvoorde, deel uit van Meise. Oppem daarentegen werd samen met de wijk Amelgem pas in 1977 bij Meise gevoegd.
Historiek
De vroegste sporen van menselijke aanwezigheid in Meise betreft de vondst in 1876 van een silexbijl en drie vuursteensplinters die thuishoren in het neolithicum. De kern van Meise, eertijds een bosrijke omgeving, is vermoedelijk tijdens de Romeinse periode ontstaan als een vicusgemeenschap op de kruising van twee banen; de gehuchten kwamen pas later tot stand.
Volgens de literatuur zou de naam Meise mogelijk afkomstig zijn van het Latijnse 'mansio', doorgaans vertaald als burcht, huis, hoeve. In de feodale tijd, viel Meise burgerlijk onder de machtige heren van Grimbergen met name de Berthouts, kerkelijk onder de abdij van Grimbergen, gesticht door de Berthouts in 1127. Het domein van Boechout viel als leengoed van de hertog van Brabant buiten de heerlijkheid. Het politieke vlak werd in de middeleeuwen trouwens gekarakteriseerd door een voortdurende machtsstrijd tussen de Berthouts en de hertogen van Brabant waarbij het kasteel van Bouchout als schild diende tegen de Berthouts.
De heerlijkheid Meise werd beheerd door de ridders van Meise die zeker vanaf de 10de eeuw vazallen waren van de heren van Grimbergen. De heerlijkheid strekte zich toen uit over Meise, Sint-Brixius-Rode en Nieuwenrode, dat in 1875 zelfstandig werd. Naast het dagelijkse bestuur kregen de ridders ook rechterlijke bevoegdheden door het beheer van de schepenbank; de schepenbank van Meise werd al vermeld in 1265.
De eerst gekende ridder van Meise, Gerardus de Menza wordt vermeld in 1154 in het cartularium van de abdij van Grimbergen. Zijn woonplaats, het Hof te Meysse, was omwald en gelegen in de vallei nabij de huidige August Van Doorslaerlaan, ten zuidwesten van het dorpscentrum, zie historische kaarten. Latere eigenaars van het hof waren de families Van Immersele, Van de Werve, Vander Ee en Vander Linden d’Hoogvorst. Baron Emmanuel Vander Linden d’Hoogvorst verwierf het door erfenis in 1809 en in 1881 werd het door baron Edmond Vander Linden d’Hoogvorst verkocht aan keizerin Charlotte; de verkoop omvatte naast het ‘kasteel van Meysse’ met de warande, ook de gronden en gebouwen buiten de omheining van het domein met een oppervlakte van meer dan 52 ha. Het hof werd in 1944 door brand vernield en niet meer heropgebouwd.
Op kerkelijk vlak speelde de abdij van Grimbergen, gesticht in 1127, een belangrijke rol. De abdij verwierf de rechten over de parochie Meise, in 1258 gevolgd door de volledige incorporatie van de parochie bij de abdij en dit tot 1826. De abdij was trouwens voor een groot deel verantwoordelijk voor de bloei van Meise en haar gehuchten in de 13de-14de eeuw. In die periode gebeurde een groot deel van de ontginning van Meise; de abdij was verantwoordelijk voor de oprichting van nieuwe hoven of de uitbreiding ervan, zoals te Amelgem. De invloed van de abdij bleef nagenoeg stabiel tot de Franse revolutie. Tot 1559 behoorde Meise tot het bisdom Kamerijk, nadien viel het onder het aartsbisdom Mechelen.
De familie Vander Linden d’Hooghvorst bleef tot het einde van het ancien régime heer van de heerlijkheid Meise. In de Franse tijd viel Meise in het Dijledepartement en ressorteerde onder Wolvertem, de administratieve hoofdplaats van een kanton met vredegerecht. De eerste maire van Meise was Gerard De Vidts.
Emmanuel-Ghislain Vander Linden d’Hooghvorst werd in 1807 burgemeester van Meise tot zijn dood in 1866; hij speelde een belangrijke rol tijdens de revolutie van 1830. Op eigen kosten liet hij wegen verharden en hij financierde mee de wederopbouw van Meise na de grote dorpsbrand van 1826. Zo gebeurde de aanleg van de Kasteeldreef tussen Meise en Grimbergen op zijn initiatief. Omwille van zijn verdiensten werd voor hem in 1893 een standbeeld opgericht op het Oudstrijdersplein.
Meise heeft een licht glooiend reliëf en is gelegen aan de noordelijke rand van de Brabantse leemstreek met vruchtbare gronden uitstekend geschikt voor landbouw. Bijgevolg was de agrarische bedrijvigheid hier eeuwenlang de voornaamste bron van inkomsten. In de loop van de 20ste eeuw zal de woonfunctie geleidelijk toenemen in functie van het pendelen naar de hoofdstad en de omliggende industriële gebieden. Meise zelf kent geen noemenswaardige industriële bedrijvigheid.
Huidig uitzicht
Door de nabijheid van Brussel is de woonfunctie van het voorheen landelijke Meise in de loop van de 20ste eeuw, vooral vanaf het einde van de jaren 1950, sterk toegenomen. Vandaag vertoont Meise een vrij kleine historische dorpskern waarvan de Sint-Martinuskerk en bijhorende pastorie het centrum vormen. De omringende straten vertonen een heterogene basisbebouwing uit de 19de en 20ste eeuw en opvallend ruime woonuitbreidingsgebieden vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw. Meerdere sociale woonwijken werden aangelegd waarvan het ‘Kasteelveld’ de eerste was; ze ontstond vlak bij het centrum, meer bepaald ten zuidwesten ervan. Een deel van deze wijk fungeerde als modelwijk voor de wereldtentoonstelling van 1958. Ten zuiden van het centrum ligt de Plantentuin; de kern ervan wordt gevormd door een middeleeuws waterslot, gegroeid uit een leengoed van de hertogen van Brabant en ingericht als burcht ter verdediging tegen de machtige Berthouts, heren van Grimbergen. In 1879 werd deze voormalige heerlijkheid van Bouchout verkocht aan keizerin Charlotte die het kasteel bleef bewonen tot aan haar dood in 1927. In 1938 werd het domein aangekocht door de Belgische staat om in te richten als rijksplantentuin. Tot vandaag vormt de tuin een sterk beeldbepalend element binnen de gemeente en een groene buffer tussen de gemeente en de Brusselse Ring. Ten oosten wordt de historische kern begrensd door de A12 die tevens de scheiding vormt tussen de kern en een aantal woonuitbreidingsgebieden uit de tweede helft van de 20ste eeuw.
Wat de gehuchten betreft vormt Amelgem, ooit een zelfstandige parochie ten zuidwesten van de dorpskern nog steeds een kleine, schaars bebouwde landelijke kern; ook Oppem, gelegen op een hoogte ten noordwesten van Meise-centrum behield zijn geïsoleerde ligging, terwijl Hasselt het oudste gehucht ten noorden, enigszins versmolt met het centrum door woonuitbreidingen. Het eveneens landelijke Sint-Brixius-Rode, afgescheiden van Meise-centrum door de A12 wordt ten oosten begrensd door de wijk Eversem. Het eerste deel van de sociale woonwijk, die hier werd gerealiseerd door de Nationale Maatschappij Kleine Landeigendom, werd ingehuldigd op 28 september 1964, gevolgd door een uitbreiding door de Nationale Landmaatschappij, ingehuldigd op 6 september 1980, zie herdenkingsplaat Middelveld.
- Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5000.
- Atlas van de Buurtwegen, opgesteld naar aanleiding van de wet op de buurtwegen van 10 april 1841, schaal 1:2.500 (overzichtsplannen schaal 1:10.000).
- Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
- Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
- BETTESONE A. 2008: Geschiedenis over Rode-Eversem-Limbos en de parochie Sint-Brixius te Meise, Meise.
- HEYVAERT J. 2005: Meise. Van oorsprong tot 1940, Meise.
- VERBESSELT J. 1964: Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13de eeuw. Deel II. Tussen Zenne en Dender, Pittem, 55-75.