Geografisch thema

Blankenberge

ID
14392
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14392

Beschrijving

A. Historische ontwikkeling

10.000 voor Christus - 200 voor Christus

Huidig landschap is het resultaat van de complexe lanschappelijke evolutie van de Vlaamse kustvlakte. Tussen 10.000 en 500 voor Christus afsmelting van de ijskap met afzettingen van pleistoceen zand en de ontwikkeling door windwerking van enerzijds inlandse dekzandruggen (Zandstreek) en anderzijds een duinengordel (de "Oude Duinen") langs de toen meer noordwest gelegen strandgrens. Tussen de Zandstreek en de "Oude Duinen" ontstaat een uitgestrekt zoetwatermoeras waarin de veenlagen zich opstapelen, de zogenaamde Vlaamse Kustvlakte. Circa 200 voor Christus slaat de zee bressen in de duinengordel waardoor het veen evolueert tot een dynamisch waddengebied met getijdengeulen, slikken en schorren. Door vloedwerking stelselmatige kleiafzettingen, met dichtslibbing van de getijdengeulen en ophoging tot gevolg, waardoor bewoning mogelijk wordt. Vondsten in onder meer Zeebrugge, Wenduine, Klemskerke en Bredene wijzen op bewoning door Gallo-Romeinen.

3de - 8ste eeuw

Schapenwegen en terpen Vanaf het begin van de 4de eeuw na Christus. maakt de opkomende zeetransgressie de bewoning van de kustvlakte onmogelijk. Door de overstroming worden er brede vloedgeulen in het terrein uitgeschuurd. Ze vormen brede kreken waarin het veen bijna volledig weggespoeld wordt. De gronden tussen de stroomgeulen worden door een dikke laag klei bedekt. Afzetting van zandige klei in de kreken. De brede kreken versmallen en zorgen voor de waterafvoer van de kustvlakte en de aanpalende zandstreek. Vanaf de 8ste eeuw vindt een algemene zeespiegeldaling plaats die leidt tot grondaanwas en begroeiing. De aangeslibde grond wordt dan bruikbaar als schapenweide. Dit betekent de aanzet van een langdurig proces van (her)beweiding met schapenkuddes, ontsluiting door schapenwegen, vluchtheuvels of terpen (onder meer vier in Uitkerke), inpoldering en bewoning van de Kustvlakte.

9de - 10de eeuw

Begin van de inpoldering, ontstaan van Scarphout In de 9de en 10de eeuw wordt een groot gebied veilig gesteld van overstromingen door de aanleg van de Gentele of Blankenbergse Dijk. Slechts een klein deel van het grondgebied van de gemeente Blankenberge is gelegen in dit Oudland (zijnde de gebieden die niet meer overstroomd werden door de Duinkerke III A transgressie). Het grootste deel is gelegen in het zogenaamd Middelland. Op de Gentele wordt later een boogvormige dijk, de "Dulle Weg", aangelegd. Zo wordt de woonterp waarop ook de kerk van Uitkerke is gelegen veilig gesteld. Dit dijksysteem bouwt men verder uit in westelijke richting tot in Bredene (de eerste Evendijk), vandaar loopt deze dijk naar Oudenburg (de Zidelinge, later Dijk van de Blankenbergse Watering). Door deze dijkaanleg wordt het hele gebied tussen Brugge, Uitkerke, Bredene en Oudenburg tegen het overstromingsgevaar beveiligd. Het grondgebied buiten het bedijkte gebied, waaronder Blankenberge, blijft schorrenland, maar geraakt bevolkt met herders en schapenkuddes die tijdens hoge vloed beschermd worden door opgeworpen terpen of vluchtheuvels.

Volgens de 17de-eeuwse historicus J.B. Gramaye (Gallo Brabantia, 1606) wordt in 948 op een zandstrook tussen zee en duinen, zogenaamd "Scarphout", een kapel ingewijd, opgedragen aan Onze-Lieve-Vrouw van Scarphout. De naam is afkomstig van "scherphout": de vesting wordt omringd door houten palen met bovenaan een scherpe punt, om zich te beschermen tegen de invallen van de Noormannen en andere zeevolkeren. De zandstrook zelf is onbewoond, de hutten van de vissers zijn meer landinwaarts gelegen om zo beter beschut te zijn tegen de stormen.

11de eeuw-12de eeuw

Verdere indijking en ontstaan van een eerste bewoningskern In het midden van de 11de eeuw werpt men op ongeveer 500 meter ten noorden van de eerste Evendijk een nieuwe zeewering op die ten noordwesten van Uitkerke uit de Evendijk vertrekt. Ten oosten ervan wint men een kleine schorre door de aanleg van een dijk vanuit de Gentele in zeewaartse richting: tussen de twee dijken in, later "Westdijk" (zie Blankenberge, huidige Weststraat) en "Oostdijk" (zie Blankenberge, huidige Hoogstraat en Onderwijsstraat) genoemd, vestigen zich een aantal vissers in de nabijheid van de zee. Zij vormen de eerste bewoningskern van het latere "Blankenberge". Gegevens over ontstaan, groei, ontwikkeling van deze eerste bevolkingskern zijn niet voorhanden. De benaming mag niet worden verward met het wijd verspreide toponiem Scarphout.

Tussen 1100 en 1134 wordt een preventief dijksysteem aangelegd vanaf de Gentele in Uitkerke, richting Heist (tweede Evendijk) voorbij Westkapelle en Hoeke (Kalveketedijk en Bloedlozendijk) tot Damme (Krinkeldijk en Dijk van Romboutswerve). Kort na de aanleg van deze dijk overstroomt het oostelijk kustgebied. De hoogste vloeden slaan op verschillende plaatsen bressen zoals te Uitkerke nabij de hoeve Raaswalle. Toch blijft het grootste deel van de kustvlakte gespaard van overstromingen. In het midden van de twaalfde eeuw worden de schorren buiten de Tweede Evendijk in gebruik genomen als schaapsweide. Vermoedelijke vluchtheuvel opgeworpen ter hoogte van de huidige Pierstraat. De grond van de schorre wordt strooksgewijs ingepolderd door het leggen van lichte dwarsdijkjes vanuit de Evendijk en een weerdijk langs de zeezijde. De grond ten noorden van de tweede Evendijk behoort bij het Jong-Middelland.

13de eeuw

"stede en port" De eerste vermelding van Blankenberge gebeurt in een oorkonde van 29 juni 1270, waarin het gaat over de rechten van Jan van Uitkerke. Daaruit kan afgeleid worden dat het vissersdorp door Margaretha van Constantinopel, gravin van Vlaanderen, verheven wordt tot "stede en port". Vermoedelijk heeft zij het Blankenbergse grondgebied afgescheiden van de Heerlijkheid Uitkerke en er stedelijke voorrechten aan gegeven. Daarvoor vormde Blankenberge slechts een wijk binnen Uitkerke. Blankenberge wordt zowel op territoriaal als op parochiaal vlak van Uitkerke afgesneden. Dit betekent dat de grens tussen beide vanaf dan niet enkel een parochiegrens is, maar eveneens de afbakening tussen twee rechtsgebieden: het Brugse Vrije en het stadsgebied Blankenberge, waar eigen burgemeesters en schepenen voor de rechtspraak instonden.

14de eeuw

Bouw van de Sint-Antoniuskerk Op 23 november 1334 (Sint-Clemensdag) wordt een deel van de stad verwoest en overspoeld als gevolg van een hevige storm. Een groot deel van de duinen verdwijnt in zee. Sindsdien is de waterlijn ongeveer dezelfde gebleven. De kapel van Scarphout loopt zware schade op, de zandstrook Scarphout verdwijnt voor een groot deel in de zee. Op een stuk land genaamd "De Ghentele", gelegen op het grondgebied van het ambacht Uitkerke ongeveer 300 meter ten zuiden van de stadsgrens tussen de Oostdijk en de Westdijk, wordt een nieuwe kerk opgebouwd. Dit stukje land wordt door Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen vrijgesteld van alle grafelijke belastingen. De gotische kerk wordt ingewijd op 16 september 1358 en heeft als patroonheilige de Heilige Antonius Abt. De kerk staat tot de grenswijziging van 1788 op het grondgebied van Uitkerke.

In 1337 vaardigt de stad een charter uit waarin beschreven staat waar er nieuwe dijken aangelegd moeten worden. Gevolg daarvan is de verbetering van de zeedijk van Blankenberge in de "oostport" en de aanleg van een dijk vanaf de zeedijk zuidwaarts. In 1394 vindt de oprichting van een vuurtoren plaats, ter hoogte van de "slag" van de Kerkstraat in de nabijheid van de duinen.

15de eeuw

Midden 15de eeuw telt Blankenberge circa 1500 inwoners. Het stratenpatroon van de stad bestaat uit een rastervormig net, dat nog steeds in de huidige stad te herkennen is en nu overeenkomt met volgende straten: Visserstraat, Langestraat, Molenstraat, Breydelstraat en Kleine Weststraat, loodrecht op de Weststraat en de Bakkerstraat. Een pad loopt vanuit de duinen recht naar de kerk (latere Kerkstraat). In 1451-1452 bouwt men een nieuw Schepenhuis in de huidige Kerkstraat. Het vorige, gelegen in de toenmalige Peperstraat (het stuk van de Langestraat gelegen tussen de Bakkersstraat en de Kerkstraat) is in zeer slechte staat. Het nieuwe gebouw wordt opgetrokken aan de oostzijde van het oude, te slopen Schepenhuis. In 1489 wordt beslist de stad met wallen te versterken, deze worden pas een eeuw later aangelegd.

16de eeuw

Onrust In 1504 vindt de blijde intrede van Filips de Schone en Johanna van Navarra plaats. In 1508 wordt de Sint-Antoniuskerk in brand gestoken door de Hollanders. In 1532-1536 bouwt men een nieuw schepenhuis op de hoek van de Langestraat en de Kerkstraat. Midden 16de eeuw vestigen de paters Recoletten zich in Blankenberge, het klooster was gelegen aan het huidig Manitobaplein. In 1559 voert Filips II een herindeling van de bisdommen door; Blankenberge dat vanaf zijn ontstaan tot het bisdom Doornik behoorde, wordt nu bij het bisdom Brugge gevoegd. Het nieuwe bisdom is onderverdeeld in vier dekenijen: Brugge, Aardenburg, Oudenburg en Roeselare. In 1571 wordt de dekenij Damme opgericht, in 1574 oprichting van de dekenijen Gistel, Sluis en Torhout. Blankenberge ligt in de dekenij Damme. Deze indeling blijft behouden tot aan het concordaat van 1801. In 1572 vallen de Watergeuzen binnen en vernielen het Schepenhuis en de Sint-Antoniuskerk. Door de aanwezigheid van de geuzen in de stad wordt het vissersbedrijf grondig verstoord en wordt de bevolking in verdrukking gebracht. In 1576 steken zeerovers driehonderd huizen in brand. Vanaf 1580 leiden protestantse priesters de eredienst in Blankenberge, het interieur van de kerk wordt verwijderd. Vanaf 1581 wordt de kerk als een protestantse bidplaats ingericht. Het gedeelte dat niet in gebruik is voor de eredienst blijft bestaan als ruïne. In 1583 geeft Blankenberge zich over aan Alexander Farnese. De rebellen hebben Oostende en Sluis nog in handen, vandaar maken ze de streek onveilig. De dijken en duinen liggen er verwaarloosd bij, het platteland is er erg aan toe. In 1587-1588, bouw van een fort te Blankenberge als permanent bolwerk tegen de rebellen. Het verdedigingswerk ligt vooruitgeschoven in de duinen bij de sluis van de Grote Ede (Blankenbergse Vaart). Door de aanwezigheid van het fort wordt de stad nog meer het mikpunt van aanvallen. Eind 1590 . begin 1591: bestorming van het fort van Blankenberge door gouverneur Sir Edward Norris. Het is zijn bedoeling om de zeedijken door te steken en het land onder water te zetten. Farnese kan het opzet verhinderen, maar de stad wordt in brand gestoken door de vijand. Blankenberge wordt heroverd op 14 maart 1591 maar blijft toch nog een tijd lang blootgesteld aan vijandelijk gevaar. Het fort wordt hersteld door de Spanjaarden die een kapel in het fort bouwen. Deze verzorgt een tijd lang de eredienst voor de inwoners van Blankenberge, Uitkerke en Wenduine.

17de eeuw:

In 1611, aanvang van de herstellingswerken aan de Sint-Antoniuskerk. Binnen het bestaande kerkgebouw wordt een kapel gebouwd. In 1675 wordt de stad geteisterd door een hevige brand. Het grootste deel van het stedelijk archief gaat in de vlammen op, net zoals het stadhuis. In 1680 bouwt architect Robert Coppet een nieuw gemeentehuis, eveneens gelegen op de hoek van de Kerkstraat en de Langestraat.

18de eeuw

In 1712 wordt het westelijk deel van de Sint-Antoniuskerk, dat nog altijd in ruïneuze toestand verkeert, gesloopt door aannemers Jacop Camps en Michiel Goetghebeur. Een oude traditie binnen de stad, de devotie tot de gekruiste Christus, komt terug in gebruik. Op 4 mei 1719 woedt opnieuw een hevige brand, waardoor een groot deel van de bevolking dakloos wordt. In 1723 geeft de Oostenrijkse keizer Karel VI opdracht tot aanleg van de Brugse Steenweg (huidige Kerkstraat, zuidelijke deel), waarvan het deel dat op het grondgebied van Uitkerke lag Brugse Steenweg heette. De oostelijke kant van het kerkhof verdween door de aanleg. Tussen 1740 en 1766 kent de St.-Antoniuskerk een nieuwe reeks restauraties, mede door de steun van de stadsmagistraat en de vissersnering, die een belangrijke groei kent tijdens de Oostenrijkse periode. Vanaf het midden van de 18de eeuw begint de stad zich langzamerhand om te vormen tot een toeristisch oord. In 1778 worden de twee eerst strandcabines, opgebouwd in hout, vermeld. In 1788 komt de Sint-Antoniuskerk door een grenswijziging op het grondgebied van Blankenberge te liggen.

19de eeuw

Uitbouw van Blankenberge Tot midden 19de eeuw blijft de stad Blankenberge grotendeels beperkt tot het middeleeuwse stratenpatroon. Door de opkomst van het toerisme en de enorme bevolkingsaangroei in de 19de eeuw (van 1.980 inwoners in 1815 tot 5.860 in 1905), wordt de stad sterk uitgebouwd. De aanleg van nieuwe straten, de uitvoering van stedelijke infrastructuur en openbare gebouwen, en de bouw van speciaal op het toerisme gerichte gebouwen, vormt een constante doorheen de hele 19de eeuw.

Uitbouw van de stad tot badplaats en toeristische aantrekkingspool

Vanaf 1830 evolueert Blankenberge van vissersdorp naar toeristische badplaats. Belangrijk daarbij is de aanleg van de Zeedijk en de vervanging van de bebouwing in de historische straten door gebouwen gericht op het toerisme: hotels, herbergen enzovoort. Reeds in 1835 wordt een eerste strandzone bestemd voor het zeebaden afgebakend, en wordt de eerste badwachter aangesteld; in 1838 verschijnen de eerste badkarren op het strand. In 1840 gaat Blankenberge over tot de aanleg van de Zeedijk (een houten loopplank van 42 meter lang en 1,25 meter breed) en wordt het eerste paviljoen op de dijk opgetrokken. Reeds voor het midden van de 19de eeuw zijn er een aantal hotels langs de strandlijn en is de Zeedijk voorzien van een stenen bekleding. Voor het einde van de eeuw, is de Zeedijk over de huidige lengte uitgebouwd. Belangrijke gebouwen langs de Zeedijk, zijn het Kursaal, het Casino, de Pier en de drie stenen trappen waarlangs de Zeedijk is te bereiken vanuit de belangrijkste (lager liggende) straten van de stad. In 1859 bouwt L. Malécot het "Kursaal", een ontwerp dat hij maakt in samenwerking met architect A. Payen. Het gebouw in Moorse stijl bezit verschillende speelzalen, een indrukwekkende concertzaal, twee restaurants, een balzaal en een speelzaal. In 1884 wordt het complex omgebouwd tot een luxehotel.

In 1871 heeft het stadsbestuur plannen om zelf een casino-kursaal te bouwen. In 1880 schrijven ze een wedstrijd uit die gewonnen wordt door de architecten O. Van Rysselberghe en E. Hellemans (Brussel); hun plan wordt twee jaar later goedgekeurd. Het casino, gelegen op de plaats van de voormalige uitkijktoren van Napoleon, wordt officieel ingewijd op 18 juli 1886. De pier van Blankenberge wordt gebouwd in 1894 door ingenieur E. Wyhowski (Brugge) en architect E. Hellemans (Brussel). Dit is de eerste pier op het vasteland. Zowel het Casino als de pier worden in het interbellum vervangen door nieuwe gebouwen. Andere beeldbepalende elementen langs de Zeedijk zijn de drie stenen trappen naar de Zeedijk. De Bakkerstraattrap en de Kerkstraattrap worden opgericht in 1899, de houten Weststraattrap van 1882 wordt vervangen door een stenen exemplaar in 1922-1924.

Nieuwe wijken. In de tweede helft van de 19de eeuw wordt de vraag naar een grotere kerk, centraal in de badplaats, steeds groter. In 1876 wordt door Josef Hoste een plan opgemaakt voor de inplanting van de nieuwe kerk op het einde van de Molenstraat. Vanuit deze straat wordt een perspectivisch zich voorzien op het monumentale gebouw. De Sint-Rochuskerk wordt gebouwd in 1884-1889 naar ontwerp van ingenieur-architect Verhaeghe en baron J. de Bethune (Gent), uitgevoerd door aannemers I. Lambert (Oostkamp) en R. Bruggeman (Sint-Joris); in 1903 voorzien van de beeldbepalende klokkentoren. Rond de kerk tekent men een stratenpatroon in dambordvorm, waar de bebouwing zal bestaan uit prestigieuze bel-etagewoningen met eclectische gevels. Een andere wijk die ontstaat op het einde van de 19de eeuw, is het zogenaamde "Westkwartier", gesitueerd rond de Grote Markt. Een Algemeen Plan van Aanleg van 1894 tekent het stratenpatroon van een nieuwe buurt, ten zuiden van het visserskwartier, grosso modo begrensd door de Consciencestraat in het noorden, de haven in het westen, de Van Maerlantstraat in het zuiden en de Luikstraat in het oosten. Het nieuwe marktplein vormt een stimulans voor de ontwikkeling voor heel deze buurt.

Infrastructuur. In 1811 wordt op bevel van Napoleon in de duinen een versterkte uitkijktoren gebouwd. Deze toren vormt een onderdeel van Napoleons Continentale Blokkade tegen Engeland. De toren wordt afgebroken in februari 1873 voor de bouw van het casino, na een tijd dienst te hebben gedaan als vuurtoren. Van groot belang voor de vissersbevolking in Blankenberge, is de aanleg van de vissershaven vanaf 1860. Het verzoek voor de uitbouw van een haven dateerde al van 1763. De haven wordt aangelegd ten westen van de stad Blankenberge. In 1860, graven van het kanaal (Blankenbergse Vaart) en de bouw van het staketsel. In 1862 wordt de havengeul gegraven, in 1863 de havenkom aangelegd en in 1865 is de haven compleet.

De groeiende badstad vereist nieuwe infrastructuur, aangepast aan de noden van de nieuwe bevolkingsgroepen die zich in de stad vestigen, namelijk de toeristen en de burgerij, die in de voormalige vissersstad een steeds grotere impact krijgen. Inspelend op de bereikbaarheid voor toeristen, wordt in 1863 een eerste station gebouwd door de private spoorwegmaatschappij "Brugge-Blankenberge", een stichting van Malécot met het oog op de aanleg en de exploitatie van een regelmatige spoorwegdienst. Bij K.B. van 21 december 1861 wordt de vergunning voor de aanleg van de lijn Brugge-Blankenberge toegestaan aan Thomas Dyson uit Bury St.-Emonds (Groot-Brittannië) en Nicolas Parent-Pêcher (Marchienne-au-Pont). De "Compagnie du Chemin de fer de Bruges à Blankenbergh" wordt gesticht op 9 april 1862. Op 12 juli 1868 rijdt de eerste trein tussen Blankenberge en Brugge. De aanleg van de spoorlijn zorgt voor de definitieve doorbraak van de stad als toeristisch oord. De lijn wordt later doorgetrokken tot in Zeebrugge en Heist, via de Jules de Troozlaan en boven op de Graaf Jansdijk. In 1878 wordt de lijn en de exploitatie ervan overgenomen door de Belgische Staatsspoorwegen. Op 1 oktober 1908 wordt het station een terminusstation door het afschaffen van de sectie Blankenberge-Zeebrugge.

In 1875, overwelving van alle grachten en waterlopen in de stad, om de stank te verdrijven, wat de straten aantrekkelijker maakt voor toeristen. In 1876 wordt de aanleg van een rioleringsstelsel goedgekeurd door de gemeenteraad. Belangrijk voor de ontsluiting van Blankenberge is de aanleg van een stoomtramlijn tussen Oostende en Blankenberge. In 1886 wordt deze aangelegd langs de Graaf Jansdijk door de "Nationale Buurtspoorwegmaatschappij". De exploitatie en het onderhoud van de lijn wordt overgenomen door de "Algemeene Maatschappij van Smalle Spoorwegen" en door de "Naamloze maatschappij der Goedkope Spoorwegen van Luik, Seraing en Uitbreidingen". In 1907 kreeg de N.M.V.B. de toelating om de tramlijn Oostende-Blankenberge te verlengen tot in Heist. In 1893, bouw van een waterzuiveringscomplex, uitgerust met pompinstallaties en in 1898 voorzien van een watertoren (28 m hoog). 1895, bouw van een velodroom op de plaats waar nu de Rijksnormaalschool staat. In 1898, bouw van een overdekte glazen markt aan de achterzijde van het stadhuis, deze markt wordt later de bioscoop "Colisée".

Openbare gebouwen. De enorme bloei van Blankenberge wordt eveneens weerspiegeld in de talrijke openbare gebouwen die gedurende de 19de eeuw worden opgetrokken. In 1836, verbouwing van het voormalig recolettenklooster tot rijkswachtkazerne (gendarmerie), gevestigd op het huidige Manitobaplein. In 1876, bouw van een slachthuis, nu staat op deze plaats het nieuwe stadhuis (opgericht in 1953). In 1885, oprichting van een postgebouw op de hoek van de Hoogstraat en de Casinostraat (actief tot in 1993). 1887, bouw van de vismijn op het einde van de huidige Consciencestraat (aannemers Jozef Cornelis, Oostende en Adolf Andries, Brugge). In hetzelfde jaar, oprichting van de rijkswachtkazerne "Gendarmerie Nationale" in de Kerkstraat. Het vorige rijkswachtgebouw op de Botermarkt (huidig Manitobaplein) moest verdwijnen voor de oprichting van een nieuw marktplein met een overdekte markt (architect Hellemans, Brussel). 1899, opbouw van het "Prinses Elisabeth" ziekenhuis in de de Smet de Naeyerlaan (architect Marcel Hoste, Blankenberge). In 1870, opbouw van een nieuwe vuurtoren op dezelfde plaats (aannemer Deketelaere, Brugge. Talrijke scholen op verschillende plaatsen in de stad. 1832, oprichting van een armenschool in de Molenstraat door Maria Vincentia Khnoppf. In 1840 sticht ze op dezelfde plaats een kloostergemeenschap. In december 1851 neemt de congregatie van de Zusters van de Heilige Jozef uit Brugge het klooster en de school over. In 1869, bouw van een klooster en schoolcomplex in de Weststraat. 1833, opbouw van een middelbare school. 1879, oprichting van het Sint-Pieterscollege in de Weststraat (aannemer L. Van Sluys), daarvoor werden de lokalen gebruikt van het genootschap "Sint-Franciscus Xaverius", eveneens in de Weststraat gelegen. 1883, oprichting van de rijksmiddelbareschool (nu Koninklijk Atheneum) in de Onderwijsstraat. De plannen voor de oprichting ervan bestonden reeds in 1863. Pas in 1881 krijgt Joseph Hoste (architect, Blankenberge) de opdracht om een plan te maken voor de oprichting van een middelbare knechtenschool. 1890, oprichting van een visserschool "Comiteit der Visschersberoepschool" door Jozef Ponjaert, gouverneur van de visserij. De lessen werden gegeven in de lokalen van de Sint-Pietersschool in de Weststraat.

20ste eeuw

In 1901 breidt Blankenberge haar strand uit ten nadele van Uitkerke. De stad verkrijgt in het noordoosten heel wat ruimte om nieuwe woonwijken aan te leggen. Begin 20ste eeuw oprichting van het monument voor H. De Bruyne en J. Lippens op de Zeedijk en de paravent aan de haven; beide ondertussen beschermde monumenten.

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog telt de stad 6.500 inwoners. De stad heeft niet hard te lijden onder de oorlog. Enkel de pier wordt in 1915 door de Duitsers in brand gestoken; de belangrijkste hotels worden door de Duitse bezetter gebruikt. In het interbellum grote bouwprojecten: in 1920 restauratie van de Sint-Antoniuskerk (beschermd als monument in 1937); in 1931 heropbouw van de vernielde pier naar ontwerp van J. Soete, G. Magnel en A. Bouquet; in 1934 bouw van een nieuw casino op dezelfde plaats als het vorige n.o.v. architecten L. Stynen (Antwerpen), G. Van Sluys en R. Speybrouck (Blankenberge); in 1937, in gebruik name van het nieuwe treinstation. In 1928 wordt de Sint-Antoniuskerk opnieuw tot parochiekerk verheven, met als gebied het zuidelijk deel van de stad en het noordwestelijk gedeelte van Uitkerke.

Op initiatief van de plaatselijke sociale bouwmaatschappij "Het Lindenhof" wordt het zogenaamde "Frontkwartier" uitgebouwd ten zuiden van de stad, grenzend aan de spuikom van de haven. Al de straten in deze wijk worden in 1930 voorzien van een naam die te maken heeft met de Eerste Wereldoorlog. De Zuid- en Vredelaan worden aangelegd in 1933-1934 als rechtstreekse verbindingsweg tussen de haven en de Kerkstraat als hoofdverkeersader van en naar Brugge. De lanen vormen een soort ringlaan rond het 19de-eeuwse Blankenberge.

In de Tweede Wereldoorlog wordt Blankenberge zwaarder beschadigd dan tijdens 1914-1918. Bombardementen op onder meer de Zeedijk en de Grote Markt. De zogenaamde "Atlantikwal" loopt door Blankenberge, de duinen worden omgebouwd tot vestingen, bunkers worden gebouwd op het strand, de gebouwen langs de Zeedijk worden ontmanteld, het staketsel wordt afgebroken en de kaaimuren worden verwijderd. Bij de heropbouw worden talrijke villa's, hotels en huizen langs de Zeedijk vervangen door appartementsgebouwen, trend die wordt verder gezet in de loop van de tweede helft van de 20ste eeuw. De Sint-Rochuskerk, het staketsel en de pier worden hersteld; nieuwe vuurtoren wordt in gebruik genomen in 1954. In de jaren 1950 vinden nog andere structurele veranderingen plaats, beantwoordend aan het opkomend massatoerisme, dat het oorspronkelijke elitaire publiek voorgoed vervangt, onder meer de uitbouw van talrijke campings ten oosten van de stad. Zo wordt de vissershaven in 1955 omgevormd tot jachthaven en worden verschillende grote parkeerterreinen aangelegd. Na de Tweede Wereldoorlog kent de bevolking van Blankenberge een enorme groei (kaap van 10.000 inwoners wordt in 1957 bereikt). Om daaraan tegemoet te komen wordt een nieuw stadhuis gebouwd op de plaats van het afgebroken slachthuis (1952) en wordt een volledige nieuwe woonwijk ten oosten van de stad uitgebouwd, het zogenaamde "Oostkwartier", met nadruk op kleine appartementen en een verkaveling ten zuiden van de Koning Albert I-laan met losstaande woningen in tuin, aansluitend bij een gelijkaardige verkaveling in Uitkerke.

Verdere uitbouw van infrastructuur in de jaren 1960. In 1963, bouw van het nieuwe "Koningin Fabiolaziekenhuis"; in 1965 oprichting van een sportstadion ten zuidoosten van centrum, in 1969 aangevuld met een zwembad; in 1966 oprichting van een vast kantoor voor de Stedelijke Dienst voor Toerisme; in 1969-1970 wordt de jachthaven verder uitgebreid. In de laatste decennia van de 20ste eeuw wordt Blankenberge steeds meer de populairste badstad, wat gevolgen heeft voor de stad, namelijk enorme bloei van de hoogbouw voor appartementen en studio's.

B. Stratenstructuur en architectuur van Blankenberge

Het oudste deel van de stad is gelegen tussen de huidige Weststraat en de Hoogstraat/Onderwijsstraat. Deze straten zijn aangelegd op het tracé van twee 11de-eeuwse dijken, zogenaamd de Westdijk en de Oostdijk. Tussen die dijken in ontstaat de eerste bewoningskern van het latere Blankenberge. Het gedeelte van de stad tussen de twee verticale assen vertoont een dambordpatroon wat zou kunnen wijzen op het kunstmatig ontstaan van de stad. Zij vormen de eerste bewoningskern van het latere "Blankenberge". In het westelijke gedeelte van deze stadskern was de vissersbevolking geconcentreerd. De enige verwijzingen naar de oorspronkelijke bebouwing van deze straten zijn de als monument beschermde lage vissershuisjes in de Breydelstraat (nummers 10 en 27). De rest van deze kern wordt gekenmerkt door de lijstgevels van burgerhuizen, handelshuizen en grootschalige, vrij hoog opgetrokken hotels uit de tweede helft van de 19de eeuw (voornamelijk eind 19de eeuw) of het eerste kwart van de 20ste eeuw. De hoofdstraten in dit historische centrum zijn de noord-zuidgerichte Weststraat, de Kerkstraat en de Hoogstraat/Onderwijsstraat. Deze drie straten worden met de Zeedijk verbonden door majestueuze stenen trappen (beschermd als monument). De drie straten worden onder invloed van het toerisme in de tweede helft van de 19de eeuw omgevormd tot echte handelsstraten met winkelpanden en hotels. In de Kerkstraat (nummer 41) is één van de oudste gebouwen van Blankenberge bewaard, namelijk het als monument beschermde "Oude Stadhuis", dat circa 1680 op de hoek met de Langestraat is gebouwd ter vervanging van een nog ouder stadhuis.

Het historische stratenpatroon van Blankenberge blijft grosso modo ongewijzigd tot in het tweede kwart van de 19de eeuw, wanneer de toenemende bevolking samen met het enorm bloeiende toerisme, stadsuitbreidingen nodig maakt. Verschillende verkavelingen ten westen en ten oosten van de uiterste straten, breiden de stad aanzienlijk uit. Deze 19de-eeuwse uitbreidingen worden grosso modo begrensd door de haven (aangelegd circa 1860-1865), de J. Van Maerlantstraat, vanaf daar naar het oosten door de De Smet de Naeyerlaan (aangelegd in 1893) en de J. de Troozlaan (aangelegd eind 19de eeuw). De bebouwing in de westelijke uitbreiding van de stad is verschillend ten noorden en ten zuiden van de De Smet de Naeyerlaan. Het noordelijke gedeelte (zie Algemeen Plan van Aanleg van 1894 van het "Westkwartier") sluit aan bij de bebouwing die in die tijd in het historische centrum van de stad is ontstaan, namelijk burger- en handelshuizen met lijstgevels, ofwel met neoclassicistische bepleistering, ofwel met faiencebekleding. De huizen in de driehoek ten zuiden van de De Smet de Naeyerlaan dateren uit het interbellum en zijn in de meeste straten meer bescheiden van volume en uitwerking, deels arbeidershuizen. In de oostelijke uitbreiding rond de Sint-Rochuskerk en tot voor kort ook aan de Zeedijk, vinden we het huistype terug dat het meest typische is voor Blankenberge. Het gaat om bel-etageburgerwoningen die meestal als vakantiewoning zijn gebouwd, in de bouwaanvragen "villa" genoemd. De straten ten zuiden van de J. de Troozlaan zijn einde 19de eeuw en vooral begin 20ste eeuw aangelegd en voornamelijk bebouwd met burgerhuizen en lage appartementsgebouwen uit het interbellum.

In 1933-1934 wordt in het westen van de stad ten zuiden van de Vrede- en Zuidlaan het zogenaamde "Frontkwartier" aangelegd; deze belangrijke uitbreiding wordt gekenmerkt door bescheiden interbellumburgerhuizen en arbeidershuizen, voor een belangrijk deel gebouwd door de Blankenbergse sociale bouwmaatschappij "Het Lindenhof". Opvallend daarbij is de heterogeniteit van de woningen.

In de jaren 1950-1960 is er een belangrijke expansie van de stad in oostelijke richting, met de aanleg van de straten ten oosten van de Prinsenlaan (appartementen) en ten zuiden van de Koning Albert I-laan (verkaveling met losstaande eensgezinswoningen).

Bel-etageburgerwoningen Vakantie nemen aan de kust werd door de verbetering van het vervoer en de opkomst van de gegoede burgerij vanaf het midden van de 19de eeuw steeds meer ingeburgerd in bepaalde milieus. Rond de eeuwwisseling was Blankenberge van vissersstad uitgegroeid tot mondaine ontmoetingsplaats, met naast talloze hotels en pensions, ook zeer veel luxueuze privéwoningen.

De periode 1890-1914 is nog steeds erg bepalend in het gebouwde erfgoed van Blankenberge. Bij de oostelijke uitbreiding met de wijk voor rijke badgasten rond de in 1884-1889 gebouwde Sint-Rochuskerk, wordt het stedelijke urbanisatiemodel met lange straten in parallelstructuur en vrij smalle percelering overgenomen van het oude dambordpatroon. Bij deze ontwikkeling in het laatste kwart van de 19de eeuw biedt het concept van de bel-etageburgerwoning de oplossing voor specifieke programma-eisen en problemen. Het inspringend terras of loggia op de bel-etage staat garant voor maximaal genot van de gezonde zeelucht, zonder al te veel blootstelling aan de felle zon. Deze loggia - op vandaag dikwijls dichtgemaakt en oorspronkelijk afsluitbaar met een rolluik - was vaak vanaf de straat via een open trap te bereiken en werd doorgaans met veel zorg gedecoreerd. Dit was bij uitstek het burgerhuistype van de Zeedijk (de laatste panden recent afgebroken) en de wijk rond de Sint-Rochuskerk.

De burgerwoningen uit de jaren 1890 (voornamelijk in de wijk rond de Sint-Rochuskerk) zijn roodbakstenen lijst- of puntgevels in neo-Vlaamserenaissance-stijl of eclectische stijl, ofwel bepleisterde lijstgevels in de traditie van het neoclassicisme. De gevels zijn sterk uitgewerkt onder meer door de ornamentiek van de loggia's, de balkons en de kroonlijsten, wat voor expressieve, eclectische straatbeelden zorgt. Het erfgoed van de tegelpanelen is aanwezig in deze architectuur in kleine paneeltjes met grestegels (zie De Smet de Naeyerlaan nummer 11 in het "Westkwartier", en de erg opmerkelijke Rogierlaan bij de Sint-Rochuskerk) en uitzonderlijk een erg mooi geglazuurd tegeltableau . wellicht het oudste in Blankenberge - met landschapstaferelen in de loggia van Rogierlaan nummer 17 (blijkens de bouwaanvraag van 1893).

Polychrome tegeldecoraties Vooral vanaf het begin van de 20ste eeuw worden geglazuurde (sier)baksteen en faiencetegels toegepast voor de parementen. Naast bepaalde modetrends en technische aspecten, spelen zeker ook de gure weersomstandigheden aan de kust (opzwiepend zand en zout water) een rol. De keuze voor tegeltableaus als versiering, veeleer dan de sgraffitotechniek, is dan ook evident. Deze panden vindt men vooral in het "Westkwartier" en ook wel binnen het oude dambordpatroon van Blankenberge. In de wijk rond de Sint-Rochuskerk vindt men een hoge concentratie van dit type vroeg 20ste-eeuwse woningen in de Descampsstraat; "Villa Olga" van 1906 met uitgewerkt tegelparement en tegeltableau met landschapstaferelen in de loggia vormt hier zonder meer een topitem. Ook de bel-etageburgerwoning aan de Malecotstraat nummer 24. naar verluidt gebouwd voor de lijfarts van Koning Albert I - moet hier vermeld worden.

Zowel het aantal, de schaalgrootte als de kwaliteit van de vele realisaties voorzien van polychrome tegeldecoraties in Blankenberge vallen op, dit zowel binnen de Belgische context als binnen die van de badsteden aan de Britse, Franse of Nederlandse Noordzeekusten.

Dit valt onder meer te verklaren door het stedelijke urbanisatiemodel van Blankenberge: de lange straten in parallelstructuur, met telkens een groot aantal vrij uniform lijkende smalle rijhuizen creëerde bij de bouwheren een grotere behoefte aan individualiseren van de woning wat leidde tot het aanbrengen van meer opvallende decoratieve aspecten. Daarnaast mag niet uit het oog worden verloren dat zeker aan de kust het huidige gebouwenbestand een zeer vertekend beeld geeft van de situatie rond de eeuwwisseling. Er dient rekening gehouden te worden met de verwoestende effecten van de Wereldoorlogen die in Middelkerke of Oostende ingrijpender sporen nalieten dan in Blankenberge. Ook de impact van de naoorlogse stadsontwikkeling verschilt. Terwijl een badplaats als Oostende veel vroeger en op grotere schaal grondige veranderingen onderging door de sterk economisch gerichte vernieuwing van het bestaande gebouwenbestand - gepaard met massale afbraak van charmante panden - is dit voor Blankenberge duidelijk veel minder het geval. Ook vandaag nog zijn grote delen van de stad gespaard gebleven van grootschalige bouwprojecten zodat de charme van de Belle Epoque hier nog volop is te proeven.

Ook de periodes waarin de stadsontwikkelingen zich voordeden zijn van groot belang voor het al dan niet voorkomen van tegeldecoraties. Aangezien de toepassing van polychrome tegelversieringen voor buitengebruik zich door smaakevolutie, kostprijs en technische belemmeringen pas vanaf 1895 doorzette is dit een aspect van cruciaal belang. Dit is ook af te lezen in Blankenberge, waar analyse van het bestaande tegelpatrimonium wijst op een grote populariteit tussen 1903 en 1914 met belangrijke realisaties van plaatselijke architecten (zie onderzoek van de bouwaanvragen bewaard in het Stadsarchief van Blankenberge en gevelstenen).

De beschikbare gegevens wijzen erop dat de populariteit van tegeldecoraties in deze periode samenhangt met een aantal sociologische aspecten die alle op elkaar ingrijpen. Tegeldecoraties komen immers zowat overal in België doorgaans het eerst voor in een aantal meer prestigieuze realisaties die door gerenommeerde architecten voor de progressieve en beter gesitueerde burgers of overheden tot stand werden gebracht.

In steden waar deze progressieve 'avant-garde' uit de hogere burgerij samen liep met of gevolgd werd door een golf van inwijking vanuit de kleine burgerij hebben deze realisaties als 'modellen' sterk bijgedragen tot massale navolging. Verder onderzoek naar de rol van bouwpromotoren en verkavelaars kan misschien onomstootbaar vaststellen dat de oriëntering van de inwijking vanuit heel het Belgische achterland naar een specifieke badplaats mede door deze modellen werd bepaald.

Ook de gemakkelijke beschikbaarheid van de nodige materialen en de aanwezigheid van de vakbekwaamheid nodig voor het plaatsen van tegeldecoraties versterkte wellicht de verspreiding van dergelijke elementen. De goede ontsluiting van het kustgebied liet allicht een vlotte aanvoer van het doorgaans toch vrij zware bouwmateriaal toe. Dit geldt in het bijzonder ook voor Blankenberge waar de spoorverbinding met Brugge reeds vanaf 1863 in gebruik was genomen. Daarnaast was in West-Vlaanderen ook van oudsher de kennis voor het plaatsen van tegelwanden op de traditionele manier ruim beschikbaar gezien deze streek tot in de 20ste eeuw zelf een belangrijk productiecentrum van tegels bleef.

De typologieën van de panden met tegeldecoraties uit het begin van de 20ste eeuw zijn - in samenhang met de verscheiden functies - gevarieerder dan die van de panden uit de jaren 1890 (overwegend bel-etageburgerwoningen voor badgasten). In het oude dambordpatroon van Blankenberge gaat het dikwijls om (voormalige) handelspanden (enkele merkwaardige panden zijn Bakkersstraat nummer 28, Langestraat nummers 36, 42-46 en 64, "Maison Duysburgh" aan Weststraat nummers 25-27, Weststraat nummer 46), evenals het pand aan de Generaal Lemanstraat nummer 14 ("Westkwartier").

De panden uit de jaren 1890 en het begin van de 20ste eeuw hebben meestal de vrij smalle percelering gemeen. Enkele breed opgevatte grote burgerhuizen - meestal gebouwd in opdracht van de plaatselijke burgerij - zijn dan ook erg beeldbepalend in het straatbeeld. De imposante panden aan de Van Maerlantstraat nummer 85 - van 1905 - en de Weststraat nummers 90-92 - van 1904, de gebroeders Amedée en Gustave D'Hondt als bouwheren, respectievelijk advocaat, en reder, hotelier en burgemeester -, hebben een klassiek grondplan met koetsdoorrit en een neoclassicistische (zie fronton) of neo-Vlaamsrenaissancistische gevelordonnantie. Ook het winkelpand aan de Generaal Lemanstraat nummer 14 heeft een erg klassieke gevelordonnantie. Erg interessante interieurs met eclectische en art-nouveau-elementen (muurschilderingen en glas in lood) zijn bewaard in het bel-etage-burgerhuis Van Monsstraat nummer 24 - naar verluidt gebouwd als woning voor de lijfarts van koning Albert I - en in het huis gebouwd door burgemeester D' Hondt.

De architectuur van de meeste panden gebouwd tussen circa 1903 en 1914 verenigt de klassieke 19de-eeuwse elementen van breedhuis met vrij vlakke lijstgevel, sterk geritmeerd door middel van balkons op uitgewerkte arduinen consoles en oorspronkelijk ijzeren leuningen (in veel gevallen vernieuwd) met het geglazuurde parement en soms meer uitgesproken art-nouveau-elementen in het tegeltableau, de arduinen sierelementen en het houtwerk (zweepslagmotief, zie Langestraat nummer 36). Soms is er ook een uitgesproken art-nouveauvormentaal aanwezig in de rondboogornamentiek van de muuropeningen, en uitgesprokener in de hoefijzerbogige vensteromlijstingen (De Smet de Naeyerlaan nummer 63, Vrijheidsstraat nummer 45). Het hoekpand Weststraat nummer 46/ Nieuwstraat is uitgewerkt met een ronde hoektoren, verwijzend naar het maritieme element van de vuurtoren.

De plattegrond van deze doorgaans smalle panden is erg klassiek. Men kan dan ook spreken van een regionale vertaling van de art nouveau gericht op de gevel, door Blankenbergse architecten als Marcel Hoste (Sint-Kruis, 1868-Blankenberge, 1929, reeds in de jaren 1890 actief in de wijk rond de Sint-Rochuskerk), stadsarchitect Felix Cosman (Bredene, 1857-Blankenberge, 1935), architect Jules Heyneman (Blankenberge/ Uitkerke, 1875-1952), Jozef De Groot (Lissewege, 1885-Etterbeek, 1945). Typerend is ook dat de plaatselijke aannemer Emile Cattoor (weinig biografische gegevens bekend), een belangrijke rol speelde in de toepassing van art-nouveau-elementen en -tegels, zie de gevel met de hoefijzerbogige vensteromlijsting aan de Vrijheidsstraat nummer 45 (1903) en het erg mooie tegelparement van de Franchommelaan nummer 5.

Uitzonderlijk zijn de tegelpanelen gesigneerd, dikwijls kunnen ze wel toegewezen worden aan de firma Helman (Sint-Agatha-Berchem), "Boch La Louvière" of "Céramiques d'Hasselt". De grote tegelpanelen in de loggia's of dat van "Maison Duysburgh" (Weststraat nummers 25) zijn unieke stukken, friezen en kleine panelen gaan wellicht terug op serieproductie. Sommige ervan konden geïdentificeerd worden als een bepaald nummer in de catalogus van een firma.

Kleine tegelpanelen met aanduiding van het bouwjaar geven de tijdslimieten aan van de toepassing van het tegeltableau en van toegepaste art nouveau in de kustarchitectuur; tegelijkertijd zijn het er erg mooie voorbeelden van. De oudste jaarstenen geven "1904" (Weststraat nummer 90) en "1905" (Bakkersstraat nummer 28) aan, de jongste "1913" (P. Benoitstraat nummers 8-10) en "1914" (Weststraat nummer 46). Ruim verspreid zijn de huizen met een klein tegelpaneeltje boven de deur met de huisnaam in sierlijke letters, dit bij uitstek bij de minder prestigieuze burgerhuizen. Ook tegelfriezen (meestal horizontaal, doch ook verticaal) zijn erg ruim verspreid. Meestal betreft het vlakke tegels; uitzonderlijk treft men tegels in hoogreliëf (bijvoorbeeld Van Maerlantstraat nummer 85, Weststraat nummer 92 voor de fries onder de kroonlijst) aan.

De commerciële functie van het pand was soms bepalend voor de thematiek van de grotere tegelpanelen op gevels en frontons. Goede voorbeelden hiervan zijn het "Magasin de la plage" of "Maison Duysburgh" (Weststraat nummers 25) en de voormalige fotografiewinkel aan de Langestraat nummer 36 waarbij de attributen van de fotograaf weergegeven worden. De oorspronkelijke winkelpuien zijn meestal verdwenen, dat die oorspronkelijk heel mooi uitgewerkt waren blijkt uit de bouwplannen van Langestraat nummers 36 en 46. Een sober voorbeeld is bewaard aan de Langestraat nummer 64.

De thematiek van de tableaus is soms kustgebonden met afbeelding van (een) bootje(s) zoals bij "Maison Duysburgh" (Weststraat nummers 25) en het paneeltje van P. Benoitstraat nummer 10. In enkele loggia's treft men heuse landschapstaferelen met onder meer kraanvogels aan (zie Descampsstraat nummer 22 en Rogierlaan nummer 17).

Voorts zijn terugkerende thema's in de friezen en de tegelpanelen: bloemmotieven (onder meer irissen, papavers en waterlelies), pauw- en slakmotieven (onder meer Generaal Lemanstraat nummer 14 en Van Maerlantstraat nummer 85), gestileerde vrouwen- en mannenhoofden.

  • AMERYCK J., De ontsaansgeschiedenis van de zeepolders, in: Biekorf, West-Vlaams archief voor geschiedenis, oudheidkunde en folklore, 60(1959), pagina's 377-400.
  • BAECK M., VERBRUGGE B., De Belgische art nouveau en art deco wandtegels 1880-1940 (M & L cahier, 3), Brussel, 1996.
  • BILE E., Blankenberge. Een rijk verleden, een schone toekomst, Blankenberge, 1971.
  • BILE E., Blankenberge door de eeuwen heen, s.l., 1967.
  • BILE E., De straatnamen van Blankenberge, oorsprong en betekenis, Blankenberge, 1988.
  • Bodemkaart van België, De Haan 10, W en Blankenberge 10, E, Brussel, 1953.
  • BOTERBERGE R., De Sint-Rochuskerk te Blankenberge, Blankenberge, 1991.
  • BOTERBERGE R., De geschiedenis van de Sint-Antoniuskerk te Blankenberge, Blankenberge, 1975.
  • BOTERBERGE R., De geschiedenis van het oude stadhuis van Blankenberge, Blankenberge, 1977.
  • DEVENT G., Blankenberge, de memoires van een stad, Brugge, 1994.
  • GOTTSCHALK M.K.E., Historische geografie van westelijk Zeeuws-Vlaanderen, Assen, 1955.
  • PANNIER N., De datering van de Duinkerke III B Transgressie en het dijksysteem ten noorden van Brugge, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, XXIV(1970), p. 113-126.
  • VAN RIJSEL A., Blankenberge in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1972.
  • VAN RYSSEL C., Archiefbeelden. Blankenberge, Brussel, 2000.
  • VAN RYSSEL C., Blankenberge, van herberg tot restaurant, Brugge, 1995.
  • VERHULST A., Historische geografie van de Vlaamse kustvlakte tot omstreeks 1200, in: Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, 14(1960), p. 1-37.
  • Vriendenkring Gidsen Blankenberge, Art Nouveau-wandeling door Blankenberge. Architectuur, wandtegels, smeedwerk en glasramen, Blankenberge, mei 2001, s.p.


Bron: HOOFT E. & VANNESTE P. met medewerking van DE LEEUW S. & MISSIAEN H. 2003: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Blankenberge, Deelgemeente Uitkerke, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol; Hooft, Elise; De Leeuw, Sofie; Missiaen, Halewijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Blankenberge [online], https://id.erfgoed.net/themas/14392 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.