Geografisch thema

Knokke-Bad

ID
14401
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14401

Beschrijving

De dorpskern van Knokke is tot het midden van de 19de eeuw gekenmerkt door lage bebouwing met zeer lichte concentratie rond de Sint-Margarethakerk. Het dorp is gelegen bezuiden een brede duinenrij met de Blinckaert en de Brabantse Panne, ongeveer anderhalve kilometer van de kust. Ten noorden van deze kern zijn enkele duinen. Naast de dorpskern rond de kerk, zijn er de wijken Oosthoek, Zevenkote, Hazegras, De Vrede, Oud-Zoute en Kalf (zie Knokke, Oude bewoningskernen en Knokke, Het Zoute), waar gedurende de 17de of 18de eeuw concentraties van kleine duinenhoeves zijn ontstaan.

In 1840 richt het Ministerie van Binnenlandse Zaken een houten barak op aan de zeelijn, op honderd meter van de westgrens van de Zoutepolder, eigendom van de familie Lippens. Vlakbij richt het Ministerie van Oorlog in 1856 een telegraafkantoortje op, wat nodig wordt geacht, gezien de politieke onrust door de Krimoorlog. De gronden die daarvoor nodig zijn, worden gekocht van Lippens. In 1869 wordt de "Zeeweg", een zandweg dwars door de duinen langsheen de telegraafpalen, van het dorp recht naar het kantoor, gekasseid. Dit is de eerste aanzet tot het ontsluiten van het duinengebied en het strand. In 1871 starten de werken voor de vuurtoren van Knokke naar ontwerp van ir. E. Piens, vlakbij het telegraafkantoor. Dit beeldbepalend gebouw is de basis waarrond het prille toerisme in Knokke ontstaat.

Omstreeks 1875 arriveren de eerste bezoekers uit Blankenberge en Heist in het ongerepte duinengebied. In 1877 koopt Andries Verheye het oude Telegraafkantoor en bouwt het om tot de allereerste drankgelegenheid in de duinen, het "Pavillon du Phare". In de onmiddellijke omgeving ontstaan nog enkele gelijkaardige initiatieven. In 1883 verschijnt een eerste badkar, ontleend uit Knokke, het jaar nadien heeft Knokke zijn eigen badkarhouders. Aanvankelijk lokt dit vooral gasten uit Blankenberge en Heist, samen met een groep schilders die Knokke komen vereeuwigen. Die kunstenaars, gegroepeerd rond Alfred Verwee zijn belangrijke personen in de ontwikkeling van het toerisme. Ze vormen de zogenaamd "School van Knokke" met onder meer Paul Parmentier en Felicien Rops, die de eerste hotels in het dorp en langs de Zeeweg bevolken, bijvoorbeeld "De Zwaan" en de "Prince Baudouin", en in de duinen hun villa's bouwen. Dit voorbeeld wordt door talrijke welgestelde burgers uit heel het land opgevolgd.

Van groot belang is de oprichting in 1887 van de bouwmaatschappij van het consortium Alfred Verwee, Louis Van Bunnen en Henri Dumortier. Zij kopen 35 hectare duinen van de Maatschappij der Zoutepolder (August Lippens en Philippe Tavernier), tussen de Zeeweg en de zee. Hun verkavelingplan neemt als centrale as de Zeeweg, met ten westen daarvan enkele bouwblokken in dambordpatroon en ten oosten, reikend tot aan de zeelijn, een ruitvormige verkaveling. Een belangrijk element in dit plan is de aanleg van de stenen zeedijk tussen 1889 en 1900, als bescherming tegen de circa 1860 vastgestelde ontzanding van de kustlijn. In de jaren 1890 komen aan de dijk verschillende grote hotels, met als eerste het "Grand Hôtel de Knocke" aan de Place Publique (huidig Van Bunnenplein) van Van Bunnen, dat symbool staat voor de grootschalige ontwikkelingen van de badstad.

In 1889-1890 legt men de spoorweg voor de stoomtram Brugge-Westkapelle-Sluis aan, wat een grote impuls is voor de opkomst van het toerisme. Daarnaast vervoeren paardenkarren toeristen van en naar de hotels en het strand.

De Zeeweg is de centrale as van de nieuw aan te leggen badstad. In 1894 wordt de straat omgedoopt tot "Lippenslaan", uit erkentelijkheid jegens A. Lippens van de Zoutepolder die gronden verkocht aan het consortium. De laan zal steeds breder gemaakt worden en zal volgebouwd worden met prestigieuze hotels en villa's. In het Duinenparkje ten westen van de Lippenslaan wordt naast enkele rijk versierde eclectische villa's ook een neogotische kloosterschool opgericht in 1893 door de Zusters van Moorslede. In 1893 staat de "Maatschappij der Zoutepolder" grond af ten oosten van de Lippenslaan, om er in 1897 een openbaar marktplein op te richten (het huidige A. Verweeplein). De markt aan het Dorpsplein voor de pastorie wordt verplaatst naar dit plein, wat een voorbode is van de volledige verplaatsing van de kern van Knokke naar het noorden toe.

Begin 20ste eeuw gaat de ontwikkeling van de badstad in hoge versnelling verder. De dood van A. Verwee in 1895 sluit symbolisch de onbevangen periode van de kunstenaars af; vanaf nu wordt Knokke pas echt geëxploiteerd als badstad. De grootste assen van het verkavelingplan van het consortium worden tussen 1890 en 1910 volledig aangelegd en reeds deels bebouwd: Lippenslaan, Piers de Raveschootlaan, noordelijke gedeelte van de P. Parmentierlaan, zijstraten tussen deze verticale assen, Zoutelaan, Kustlaan, Elisabetlaan en Dumortierlaan. In 1902 wordt de "Naamloze Vennootschap van den Tramway van Knocke-aan-Zee" opgericht; er wordt een tramspoor tussen het dorp en de zeedijk uitgebaat. Er komt steeds meer georganiseerde stranduitbating. De nieuwe badstad kent een dusdanig succes, dat de familie Lippens besluit om zelf de verkaveling van de Zoutepolder in handen te nemen om uiteindelijk te komen tot het Zoute (zie Knokke, Het Zoute).

Een belangrijk moment is de bouw van een nieuw stadhuis in 1911-1913 op het A. Verweeplein naar ontwerp van architect J. Van Wassenhove. In vergelijking met het aantal inwoners van Knokke op dat moment (circa 3000) is dit gebouw veel te groot; het weerspiegelt de grootse plannen die men met de badstad heeft. De Eerste Wereldoorlog stopt de bloei even, maar nadien gaat dit gewoon verder. Eveneens op het plein bouwt men vanaf 1910 een grote school van de Zuster Dominicanessen uit Langres; een andere school komt in het Duinenpark.

De jaren 1920-1930 zijn voorspoedige jaren met opmerkelijke bouwwoede langs de straten van het verkavelingplan die nog dienden getrokken te worden en de assen die de nieuwe badstad met het dorp verbinden. Deze straten, onder meer de Parmentierlaan, de Koningslaan en de Leopoldlaan waren tot dan toe zandstraten waarlangs vrij los doorheen de duinen werd gebouwd. In deze periode worden ook de oostelijke en de westelijke uitbreiding van de badstad (Het Zoute en het Albertstrand) verwezenlijkt. De bevolking groeit steeds verder aan, waardoor het kerkhof rond de Sint-Margaretakerk vol geraakt en de gemeente een nieuwe begraafplaat aanlegt in de De Klerckstraat (1929). Er worden steeds meer scholen geopend, onder meer de school in de huidige Heilig Hartstraat (1920).

In het kader van al deze stedenbouwkundige veranderingen, verdwijnt stilaan het oude stratenpatroon in het zuidelijke oude dorp rond de kerk, temeer daar de aanleg van het eerste grote treinstation vlakbij de kerk in 1932 voor verregaande structurele veranderingen zorgt (onder meer afbraak schooltje in het dorp, molen van Lievens enz.). Omdat het Sint-Margarethakerkje te klein wordt voor alle toeristen, bouwt men in 1932-1935 de Heilig-Hartkerk langs de Dumortierlaan (ontwerp van J. en L. Viérin), op een perceel in de verkaveling dat van bij het begin daarvoor was voorzien. Om de oude kerk te vrijwaren, wordt ze op 1938 beschermd als monument.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt Knokke zwaar beschadigd. De Zeedijk wordt opgenomen in de Atlantikwall, waardoor de zijstraten worden afgesloten met hoge betonmuren en de gebouwen op de dijk worden versterkt en dichtgemetseld.

Na de oorlog gaat de bloei van het toerisme gestaag verder. Het toeristisch seizoen spreidt zich geleidelijk over het ganse jaar uit (Pasen en wintervakanties). Nieuwbouw kent een hoge vlucht: eerst achter de zeedijk, op de zeedijk herstel van een aantal hotels, maar ook eerste afbraak van de sinds de oorlog in verval geraakte en niet meer opgelapte hotels. Er worden steeds meer appartementen gebouwd, die aan de dijk niet hoger mogen zijn dan zeven bouwlagen. De nieuwbouw grijpt ook in op de openbare gebouwen. De oude Sint-Margarethakerk komt zwaar beschadigd uit de oorlog. In 1955-1958 bouwt men op de plaats van het oude schip een nieuwe, grotere kerk, met behoud van de beschermde oude toren. Architect is J. Ritzen uit Antwerpen; de kerk wordt ingewijd als "Onbevlekt Hart van Maria- en Margaretakerk" en fungeert sinds de jaren 1970 als hoofdkerk van de fusiegemeente. Het stationsgebouw is eveneens beschadigd en wordt in 1956 vervangen door het huidige station.

Het toenemende massatoerisme brengt moderne problemen met zich mee, onder meer parkeren. In de jaren 1950 worden de lanen verbreed, wat parkeermogelijkheden oplevert; er worden parkeerterreinen aangelegd op het Vuurtorenplein en het A. Verweeplein. Knokke-Bad krijgt steeds meer te kampen met ontzandingproblemen, die al een eeuw aan de gang waren. De belangrijkste oorzaak is de onderzeese kuil "De Appelzak" tegenover het Van Bunnenplein en het Marie-Joséplein tot aan de Lekkerbek. In de jaren 1950 begint de stranduitbating hier ernstig onder te lijden. Een eerste zandopspuiting gebeurt in 1955, wat het ontstaan van de "Put van De Cloedt" ten zuidwesten van het station tot gevolg heeft. Dit zal nog meerdere malen moeten herhaald worden.

Vanaf de jaren 1960 breekt men systematisch de oude hotels en villa's af om die te vervangen door appartementsgebouwen, die een veel grotere capaciteit hebben. Van de talrijke belle époquegebouwen blijft weinig over. Het straatbeeld in de badstad wordt voornamelijk door de nieuwe flatgebouwen bepaald. Enkel in de zijstraten, blijven een paar ensembles van jaren 1920-huizen bewaard.

De structuur van Knokke-Bad is vastgelegd in het verkavelingplan van het consortium Van Bunnen-Verwee-Dumortier in 1887. De planning van deze kleine badplaats is geïnspireerd op het stedelijk type, dat gekenmerkt wordt door grote rastervormige verkavelingen, waarin gesloten blokken door de onafgebroken aansluiting gegroepeerd staan en regelmatig langs de hoofdweg of zeedijk zijn aangesteld. Zowel in Heist en in Knokke hanteert men de T-vormige structuur, waarbij een straat parallel met de zeedijk loopt, met daarop een verticale verbindingsweg tussen de oude dorpskom en de nieuwe dijkzone. De verticale weg is in Knokke de Zeeweg, later omgedoopt tot de Lippenslaan en uitgegroeid tot commerciële slagader, de Kustlaan richting Zoute vormt de horizontale as. Parallel met de Lippenslaan worden een aantal assen tussen de zee en het oude dorp getrokken, die verbonden worden met loodrechte, kortere zijstraten, waardoor een dambordpatroon ontstaat. Ten oosten van de Lippenslaan wordt een ruitvormige stuk grond eveneens in dambordpatroon verdeeld, met de hoofdstraten diagonaal op de Lippenslaan. De kustlijn wordt versterkt door een aangelegde zeedijk, de straten die hier direct bij aansluiten worden opnieuw loodrecht op elkaar aangelegd, met als basis de Kustlaan. Voor de aanleg van dit raster worden alle bestaande duinen genivelleerd; het zand wordt deels gebruikt om de ontzanding van het strand tegen te gaan. De kavels langs de nieuwe straten worden heel duur verkocht. Een gevolg daarvan is de hele dichte rijbebouwing in de badstad. Deze strakke aanleg, die alle natuurlijke landschappelijke elementen uitwist, is tegenovergesteld aan de principes die de stedenbouwkundige Stübben gebruikt bij het uitwerken van Duinbergen en Het Zoute, waar de organisch kronkelende paden de helling van de duinen volgen en waar er wordt gezorgd voor de inplanting van losstaande huizen in een rijke aanplanting met bomen en struiken.

De oorspronkelijke bebouwing van de badstad was een onvervalst staaltje van belle époquearchitectuur, aansluitend bij de architectuur in alle grote badsteden op dat moment, bijvoorbeeld Oostende. De straten waarin de eerste bebouwing van de badstad begon zijn de Zeedijk, de Lippenslaan en de noordelijke delen van de hoofdassen van het verkavelingplan van 1887. De hotels, de dijkvilla's met uitgewerkte bel-etage en burgerhuizen (ook "villa" genoemd) langs de nieuwe lanen, hadden gevels die in een exuberante mengeling van historiserende stijlen waren opgetrokken, waarin ook art-nouveaukenmerken waren verwerkt. Deze architectuur is in de tweede helft van de 20ste eeuw grotendeels gesloopt, deels door de vernielingen die de Tweede Wereldoorlog had aangebracht, maar vooral door het massatoerisme dat steeds meer appartementsbouw in de hand werkt. Enkele schaarse overgebleven voorbeelden zijn meestal gedeeltelijk verminkt door de verbouwing tot winkel op de begane grond of de vervanging van het origineel schrijnwerk, bijvoorbeeld Albertlaan nummers 13-15, "Villa Hector" en "Villa Regina", twee eclectische bel-etage burgerhuizen met art-nouveau- en cottage-invloeden, het ensemble in de Elisabetlaan nummers 117-121, met rijke neoclassicistische cementering, Lippenslaan nummers 71-75, ensemble van drie neo-Vlaamse renaissancegevels. Het meest sprekende relict van de belle époque is het tuinwijkje in het Duinenpark ten westen van de Lippenslaan, een pittoresk geheel van eclectische villa's en een neogotische kloosterschool, tegelijk atypisch wegens de losstaande bebouwing. Van deze architectuur zijn heel weinig bouwmeesters bekend, omdat er weinig bouwaanvragen van die periode zijn bewaard in het gemeentelijk archief.

De meeste gebouwen van circa 1900 vertonen gevels met een combinatie van ornamentiek uit verschillende stijlen, vnl. neorenaissance, neoclassicisme en hier en daar een vleugje art nouveau. De neogotiek is ook terug te vinden in enkele gebouwen, in een zuivere vormgeving: de reeds vermelde kloosterschool in het Duinenpark, een heel verzorgd burgerhuis in de Boudewijnlaan nummer 67 en het monumentale stadhuis van architect J. Wassenhove (Knokke) van 1911 op het A. Verweeplein (verbouwd en uitgebreid in verschillende fasen).

In het interbellum worden de hoofdstraten van het plan naar het dorp toe verder doorgetrokken en wordt ook de ruitvormige verkaveling stilaan bebouwd. In het interbellum worden nog heel wat hotels gebouwd, ook de appartementsbouw kent een grote opmars. De meest gebruikte stijl is de art deco. Heel productieve architecten in deze stijl zijn J. Heens (moeilijk leesbaar op de bouwplannen) en G. Peters. Mooie voorbeelden zijn de residentie "Serenité" op de Zeedijk nummer 617 en een handels- en appartementsgebouw in de Paul Parmentierlaan nummer 147.

Een andere stijl die in de badstad veel wordt gebruikt is het modernisme. Het belangrijkste gebouw is daarbij de "Woning dr. De Beir" in de Dumortierlaan nummer 8 naar ontwerp van H. Hoste van 1924 (beschermd bij M.B. van 18.01.2001). Andere creaties in Knokke van deze architect zijn het "Noordzeehotel" op de Lippenslaan nummer 14 en de uitbreiding van het Koninklijk Atheneum. Een andere modernistische architect is bijvoorbeeld Steylaers, met een appartementsgebouw in dezelfde straat, nummer 179.

De architectuur in de kortere oost-weststraten is van een totaal ander type dan in de hoofdstraten en langs de Zeedijk. Er wordt gebruik gemaakt van bescheidener architectuur gericht op een pittoresk uitzicht: burgerhuizen gebouwd van twee traveeën en twee tot drie bouwlagen, vaak met bel-etage, met gebruik van een combinatie van art deco en cottagestijl. De burgerhuizen worden voorzien van huisnamen en worden eveneens villa's genoemd. In onder meer de Fincentlaan en de Gulden-Vliesstraat zijn nog vrij goed bewaarde ensembles te zien.

Het belangrijkste kenmerk van het bouwen na de Tweede Wereldoorlog in Knokke-Bad is het slopen van oudere bebouwing om plaats te maken voor appartementsbouw. In de jaren 1950 wordt nog gezorgd voor een verzorgde vormgeving, niet zelden gestoeld op het modernisme van de jaren 1930. Vanaf de jaren 1960 grijpt de eenvormigheid echter toe. In de straten tegen de zeedijk aan en in het ruitvormig gedeelte ten oosten van de Lippenslaan, bestaan de straatbeelden aan het einde van de 20ste eeuw bijna volledig uit aansluitende rijen appartementsgebouwen tot zeven bouwlagen hoog.

  • CATTOOR W., Het modernisme te Knokke van '20 tot '40, onuitgegeven verhandeling van het Hoger Architectuurinstituut Sint-Lucas Gent, 1985-1986.
  • COORNAERT M., Knokke en het Zwin. De geschiedenis, de topografie en de toponymie van Knokke met een studie over de Zwindelta, s.l., 1974, boekdeel 1.
  • LANNOY D., Knokke-Heist. Terugblik, Maldegem, 1998.
  • LANNOY D., Knokke en de Belle Epoque, Maldegem, 1993.
  • WELVAERT F., Toerisme: verschijnsel in tijd en ruimte, in: Welvaert F. (red.), 2000 jaar Zwinstreek, Knokke, 1985, p. 68-80.

Bron: CALLAERT G., VANNESTE P. & HOOFT E. met medewerking van DE LEEUW S. & STRUYF J. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Knokke-Heist, Deel I: Deelgemeente Knokke, Deel II: Deelgemeenten Heist, Ramskapelle, Westkapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL4, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol; Hooft, Elise; Callaert, Gonda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Knokke-Bad [online], https://id.erfgoed.net/themas/14401 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.