Meest zuidelijk gehucht van Geel dat evenals Oosterlo tussen de Wimp (ten noorden) en de Grote Nete (ten zuiden) ligt, grenzend aan de gehuchten Stelen en Oosterlo en de gemeenten Laakdal, Herselt en Westerlo. In het noorden van het gebied, tussen Zammel en Oosterlo, vond men de oudste sporen van bewoning in Geel uit de late ijzertijd en volgens de legende zouden Sint-Dimpna en de Heilige Gerebernus hier drie maanden in een kluizenaarshut geleefd hebben (zie Sint-Dimpnakapel).
Een van de oudste parochies van de gemeente, opgericht in 1536, die bestond uit de gehuchten Zammel, Oosterlo en Hazenhout op het grondgebied van Geel en Watereinde, Blaardonk en Varendonk, thans horend bij Laakdal (Veerle); een zesde gehuchtje zogenaamd Hindersom, aan de overgang van de Laak en de Nete (ten Voorde, dus richting Watereinde), verdween tijdens de troebelen van de Tachtigjarige oorlog.
De gehuchten waren eertijds van elkaar gescheiden door akkerland en vooral broeken en heideland. Langs de Grote Nete bevinden zich het Zammelsbuitenbroek en het Zammelsbinnenbroek (in de 16de eeuw "den Sammelaer") samen het Zammelsbroek, dat doorloopt op grondgebied Laakdal (Eindhout). Het landschap met een enorme vogelrijkdom omvat een afwisseling van duinen, bossen, broekbossen, rietlanden, waterpartijen en kleinschalige landbouwzones met heggen en bomenrijen; de drassige alluviale gronden langs de Nete doen van oudsher dienst als weiden en hooiland.
Door de ligging op de splitsing van de drukke transitoweg van Turnhout naar Diest enerzijds en naar Aarschot anderzijds kende Zammel een relatief sterke demografische groei. In het uiterste zuiden als straatdorp uitgegroeide woonkern met de parochiekerk, de pastorie, een school en recente woonuitbreidingen uit het vierde kwart van de 20ste eeuw (Tongerlosebinnenweg).
Landelijk gebleven gebied in het noordwesten zogenaamd Paddenhoek.
- STIJNEN M., De parochie Zammel in vijf eeuwen, Tessenderlo, 1986.