De plaatsnaam Gompel komt voor het eerst voor in een oorkonde van 1317 als "Gompele", etymologisch onder meer verklaard als "een bosje op hoge zandgrond bij de monding".
Van oudsher heeft Gompel, gelegen tussen de Molse Nete en de Scheppelijke Nete, een aparte plaats ingenomen in de Molse geschiedenis; sommige literatuurbronnen zien Gompel zelfs als het oudste gedeelte van Mol. Het gehucht, dat altijd Mols grondgebied is geweest, doch geen deel uitmaakte van de zes Molse heerdgangen, ontwikkelde zich uit de zogenaamde "Gompelse Hoeve", waarvan de oorsprong bij gebrek aan archeologisch onderzoek, moeilijk te achterhalen is. In de 8ste eeuw was dit heerlijke hof persoonlijk bezit van Adelhard, kleinzoon van Karel Martel en latere abt van de abdij van Corbie. In 772/774 schonk hij Gompel samen met Mol aan vernoemde abdij. Terwijl Mol een kerkdorp was, behield Gompel steeds het statuut van vrijgoed. Het Hof van Gompel bleef als kloosterhoeve gedurende bijna achthonderd jaar in handen van de abdij, terwijl de Voogdij Mol in de loop van de 13de eeuw grotendeels in handen kwam van de hertogen van Brabant; pas in 1559 werd Gompel, nog steeds een vrijgoed, wereldlijk bezit doordat Godfried van Bocholt, heer van Grevenbroeck, alle abdijgoederen in Brabant, Luik en Vlaanderen aankocht. In 1714 werd Gompel tenslotte fiscaal ingelijfd bij Mol.
Reeds in de vroegste Middeleeuwen verbond een brede zandweg Gompel met Mol en Ezaart, doch van enige bebouwing was er, op het Hof van Gompel na geen spoor. De hoevegebouwen, verwoest tijdens de troebelen van de 16de eeuw, werden in 1592 heropgebouwd. In een beschrijving van 1604 is er sprake van "...een woonhuys, dwelck anno XVc XCII (1592) nieuwt gebout is, met een caemer hebbende dobbel schouwe, eenen kelder, met eenen properen coestal, daer neffens een backhuys, een plaetsse daer de knechts slaepen, eenen schonen peertstal, met noch eenen stal voerde leeghe beesten neffens een; een schoon hoey ende corenschuere, met een plaetsse apart om brant te leggen, noch een schaeps-coeye ende verkens cot, ...". Op de Ferrariskaart van 1771-1777 is de toestand nagenoeg ongewijzigd en bemerkt men op de plaats van het huidige gehucht slechts de gebouwen van de voormalige Gompelse kloosterhoeve en een tweede hoeve, vermoedelijk gebouwd circa 1710; de twee hoeven zijn er omringd door landbouwgronden die op hun beurt omgeven zijn door heide; weidepercelen strekken zich uit langs de Molse en de Scheppelijke Nete.
Met uitzondering van het graven van het kanaal Dessel-Kwaadmechelen in 1854-1857, waarbij de vermelde hoeven werden gesloopt, en de aanleg van de spoorweg Mol-Neerpelt in 1875-1878, bleef het oorspronkelijk landelijke uitzicht nagenoeg ongeschonden bewaard tot de vestiging in 1923 van de glasfabriek Glaverbel (eerstesteenlegging in 1921) en een bijhorende woonwijk voor het personeel in de onmiddellijke omgeving. Het kruispunt van het kanaal en de spoorweg vormde immers de ideale plaats voor de vestiging van een industriële site; voeg hierbij de onmiddellijke nabijheid van de benodigde grondstoffen, met name het witte zand in de zandgroeven van Mol-Donk, de voorwaarde bij uitstek voor het starten van de fabriek. Naast de productie van onder meer venster- en spiegelglas begon de maatschappij naderhand ook met de productie van isolerend glaswerk. Van toen af ging de ontwikkeling van Gompel als woon- en industrienederzetting razendsnel; in 1928 was er voor het eerst sprake van de kapelanie Gompel, gevolgd door de bouw van de Onze-Lieve-Vrouwkerk aan de overzijde van het kanaal (westelijk gedeelte). In 1930 officiële erkenning van de nieuwe parochie Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt-Ontvangen; het gebied rondom de nieuwe kerk werd geleidelijk verkaveld (zie aanvraag van 1928) en vooral na 1950 systematisch volgebouwd, waardoor het gehucht zijn huidige uitzicht verkreeg.
Het hedendaagse Gompel, te situeren ten oosten van Mol-Centrum, wordt in de noord-zuidrichting in twee gesplitst door het kanaal Dessel-Kwaadmechelen; de beeldbepalende fabriekswijk met bijhorend woongedeelte uit de jaren 1920 bevindt zich ten oosten van het kanaal, terwijl de latere woonuitbreiding met kwadratisch stratenpatroon en de parochiekerk zich bevindt ten westen van het kanaal. Van oost naar west wordt het gebied halverwege doorsneden door de spoorlijn Mol-Neerpelt en de Gompelbaan-Colburnlei, de voornaamste verkeersas van het gehucht dat van Mol-Centrum wordt gescheiden door de Zuiderring.
De fabriek is ingeplant tussen het Kanaal, de spoorlijn en de Colburnlei. Het zogenaamde "Park" met zestien villa's voor het hogere personeel (directie en ingenieurs) ligt ten oosten van de fabrieksgebouwen, terwijl de tuinwijk (cité) met bediendewoningen en werkmanshuizen zich uitstrekt ten zuiden ervan, duidelijk verwijzend naar de toenmalige sociale barrières. De straten van de cité met planmatige aanleg en het beeldbepalende casino als middelpunt, kregen voornamelijk namen van steden waar de maatschappij nog glasfabrieken in werking had. De hoofdas wordt gevormd door de Barcelonalei met aan het begin de hoofdingang van de fabriek en aan het einde het casino. De homogene straatwanden, gekarakteriseerd door twee- of meerwoonsten, werden nagenoeg integraal bewaard met dien verstande dat de meeste huizen na de verkoop in 1976 geleidelijk werden gerenoveerd en aangepast aan de hedendaagse normen inzake comfort. Het eenvormige uitzicht ging hierdoor enigszins verloren. Het casino staat er thans verlaten bij.
De fabrieksgebouwen werden ingetekend op het kadaster in 1923, samen een aantal huizen aan de Colburnlei, de nummers 38-40 en 46-48 evenals de schuin ingeplante hoekhuizen met de St.-Etiennelei en de Barcelonalei; ook de panden Colburnlei 7-9, 11-13, het hoekhuis Colburnlei 3/Lenslei 1 en Lenslei 7-9 dateren uit de beginperiode. Later in 1923 werden de overige huizen aan de Colburnlei van even voor de St.-Etiennelei tot aan de Owenslei ingetekend, nog hetzelfde jaar werd de bebouwing van de Colburnlei verder uitgebreid naar het oosten en en werd het pand Lenslei 3-5 ingetekend. In 1925 werd de wijk aanzienlijk vergroot door de bouw van de huizen aan de Owenslei, de Barcelonalei en de St.-Etiennelaan; ook het thans verdwenen gedeelte tussen de St.-Etiennelei en het kanaal dateerde uit deze fase. In 1926 tenslotte werden de fabrieksgebouwen reeds aanzienlijk uitgebreid onder meer met een spiegelglasfabriek (activiteit reeds gestopt in 1930), ook het casino werd toen ingetekend, evenals de huizen aan de Colburnlei verder ten oosten.
Bron: KENNES H. & STEYAERT R. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Mol, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n5, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Colburnlei
Omvat
Eengezinswoningen
Omvat
Eengezinswoningen
Omvat
Eengezinswoningen
Omvat
Eengezinswoningen
Omvat
Kapellekensdreef
Omvat
O. L. Vrouwstraat
Omvat
Tuinwijk Cité
Is gerelateerd aan
Personeelswoningen
Is deel van
Mol
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Gompel [online], https://id.erfgoed.net/themas/14495 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Gemeente Mol
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.