Stad van 19.236 inwoners en een oppervlakte van 1638 hectare en 7 are. gelegen in een vrij vlak landschap met voornamelijk zandleembodems. De hoogte schommelt tussen de 17 m en 20 m boven de zeespiegel. Grondgebied doorsneden door enkele verkeersaders: de spoorlijn Kortrijk-Ieper, de autosnelweg A19 Kortrijk-Ieper, de autoweg N32 b Brugge-Rijsel en de Leie, de belangrijkste transportweg van de tweede helft van de 19de eeuw tot diep in de 20ste eeuw. De rivier speelt een belangrijke rol in de economische ontwikkeling van de stad. Door de vestiging van bedrijven langs de Leie ontstond tussen Menen en Harelbeke een aaneengesloten industriële as.
De Leie vormt in het zuiden de natuurlijke grens met Frankrijk, daarnaast grenst de stad in het zuiden aan de Franse stad Halluin, in het noorden aan de gemeente Moorsele, in het oosten aan de gemeente Wevelgem, in het westen aan de gemeente Wervik en deelgemeente Geluwe. Menen heeft een regionaal verzorgende functie met administratief centrum (ministerie van financiën en vredegerecht), rijkswacht, brandweer, onderwijs, ziekenhuizen en rusthuizen.
Voornamelijk wooncentrum voor pendelaars, handels- en industriecentrum, kleinschalige agrarische functie, vooral ten noorden van de stad waar het landelijk karakter behouden bleef. Industrieterreinen Menen Grensland en Menen Oost.
Paleolithische vondsten (35.000-10.000 voor Christus) op de grens met Moorsele en neolithische vondsten (2500-1800 voor Christus) op de grens met Wevelgem en in de Wervikstraat wijzen op een zeer vroege menselijke aanwezigheid.
Sporen van Romeinse aanwezigheid, voornamelijk losse vondsten (dakpan, kleine potscherven, …) die teruggaan tot de 1ste, 2de en 3de eeuw na Christus. In 1994 ontdekking van een kleine Gallo-Romeinse nederzetting uit het derde kwart van de 1ste eeuw na Christus langs de Moorselestraat.
Menen is ontstaan op een doorwaadbare plaats aan de Leie en wordt voor het eerst vermeld in een Latijnse keure uit 1087. Hierin wijst de bisschop van Noyon en Doornik, Ratbodo, de inkomsten en het patronaatrecht van de parochiekerk van Menen toe aan de Noord-Franse Benedictijnerabdij van Hasnon-sur-la-Scarpa. Deze rechten worden echter een halve eeuw later betwist door twee plaatselijke ridders, Arnulf en Lambil van Menen. In 1193 worden ze toegewezen aan Arnulf en Mathilda van Menen. De stad groeit uit tot een heerlijkheid en wordt tot 1288 bestuurd door de familie van Menen. Geografisch was de heerlijkheid begrensd door de Leie, de zanderige kouters bij de weg naar Kortrijk en de dode Leie. Deze dode Leiearm vormde tevens de grens tussen de kasselrijen Kortrijk en Rijsel.
De heerlijkheid van Menen gaat terug op een nederzetting aan de kruising van de Leie met de heirbaan die onder meer Torhout en Rijsel met elkaar verbond. De kern van de eerste nederzetting lag in de nabijheid van de Leieovergang, ongeveer ter hoogte van het huidige kruispunt van de Oude Leielaan met de Waalvest en de Rijselstraat. Binnen dit gebied zo genaamd "Bruel", stond vermoedelijk de herenburcht van de heren van Menen het "Saelhof", een op een mote gelegen goed, omgeven door een watergracht. In de onmiddellijke omgeving hiervan liggen de Sint-Vedastuskerk, de oudste parochiekerk van de stad voor het eerst vermeld in 1087 en het voormalige "Passantenliedengasthuis", de huidige Sint-Joriskliniek opgericht in de 13de eeuw. Verder was er een wind- en watermolen en de Sint-Janskapel. Menen en Halewijn waren verbonden door een brug over de Leie. De heerlijkheid telt omstreeks 1270 een 80-tal huizen.
De stad en tevens de heerlijkheid vormt één van de twaalf burchtgenootschappen van het kasteel van Kortrijk. Het grondgebied van ridder en heer Jan van Menen besloeg ongeveer 63,7 hectare. Hij haalde zijn inkomsten voornamelijk uit tolheffingen op het goederenverkeer langs de wegen en over het water. In 1288 ontneemt de graaf van Vlaanderen, Gwijde van Dampierre, hem al zijn rechten op de heerlijkheid Menen. Dit gebeurt vermoedelijk omwille van grafelijke schulden. Hierdoor wordt de graaf van Vlaanderen heer van Menen. Het beheer van de heerlijkheid wordt toevertrouwd aan een baljuw en de herenburcht wordt grafelijk eigendom.
Vanaf 1298 valt Vlaanderen onder het bewind van de Franse koning, deze wijst de heerlijkheid van Menen in naam van Filips de Schone in leen toe aan ridder Willem van Mossere. In 1305 komt de heerlijkheid, die vrij snel groeide door de gunstig gelegen economische positie, weer in grafelijke handen terecht.
De economische bloei van de stad neemt een aanvang in 1351, na het toekennen van de stadsrechten door Lodewijk van Male, heer van Menen. De stad verkrijgt de toestemming tot de oprichting van een lakenproductie en een stapelplaats voor woldraad. Verder mag er een wekelijkse markt georganiseerd worden op zaterdag en een jaarlijkse buitengewone markt van drie dagen. Hierdoor ontwikkelt de heerlijkheid zich binnen afzienbare tijd tot een gereputeerde lakenstad, waarin ook de brouwerijnijverheid aan belang wint. De stad vormt een tegengewicht voor grote steden zoals Kortrijk en Gent.
In 1353 wordt geconstateerd dat de wolstapelplaats te Menen niet optimaal is wat ligging betreft. Plattelandsspinners waren niet bereid om naar de stad te komen waardoor de stapelplaats naar Moorsele verhuist. Hierdoor gaat voor Menen een erg belangrijke economische activiteit verloren. Menen procedeert tot 1408 om deze maatregel te herzien, maar zonder resultaat.
Sinds het begin van de 15de eeuw kent de lakennijverheid, ook die te Menen, een zware terugval. Op het einde van de eeuw kent de nijverheid terug een bloeiperiode ondanks de stadsbrand van 1488 die drie kwart van de stad in de as legt.
Menen behoort politiek en administratief tot het graafschap Vlaanderen en daarbinnen tot de kasselrij van Kortrijk die is onderverdeeld in vijf roeden, waaronder de roede van Menen, met de stad Menen als hoofdplaats. De roede heeft bestuurlijke en rechterlijke macht over vijftien omliggende gemeenten. Daarnaast kent Menen ook een stedelijk bestuur, bestaande uit een stadsmagistraat en zijn schepenen.
De eerste helft van de 15de eeuw wordt gekenmerkt door de oprichting en de herbopbouw van verschillende gebouwen onder meer het Sint-Jorishospitaal. De oude Sint-Vedastuskerk wordt gesloopt en in 1454 wordt de nieuwe kerk opgetrokken. De mote van de herenburcht wordt afgegraven, de grachten worden gedempt en het terrein wordt bebouwd. De stad breidt zich uit naar het noordwesten, richting Grote Markt, en ontwikkelt zich rond het kruispunt van de oude baan Brugge-Rijsel met de baan Kortrijk-Ieper. De oude stadskern ligt op de linkeroever van de thans gedempte Leiearm langs de as Ieperstraat, Grote Markt, Rijselstraat, Kerkomtrek en Kerkstraat. Deze straten tellen verschillende beschermde monumenten, met name op de Grote Markt het stadhuiscomplex met schuilkelder en het Belfort. In de Ieperstraat is er de beschermde Sint-Franciscuskerk en het voormalig krijgshospitaal van de Zusters Anunnciaten, later tabaksfabriek D'Heygere Fres. De stad telt een 380-tal huizen en circa 1700 inwoners.
In 1488 wordt de stad geplunderd door de troepen van Frederik III, omdat het in opstand was gekomen tegen het gezag van Maximiliaan van Oostenrijk.
De stad heeft vaak te lijden onder militaire acties, dit door haar ligging op de grens tussen de kasselrijen van Kortrijk en Rijsel, door haar economisch belang en door de strategische waarde van de brug tussen Menen en Halewijn.
In 1548 was Menen een stad zonder vestingen bestaande uit een 20-tal straten. Het centrum had een tamelijk dicht stratennet. Toch waren er vooral op de uiteinden van de straten een aantal gronden onbebouwd. In het centrum en langs de hoofdstraten was er een doorgaans gesloten bebouwing waarbij op geregelde afstand brandgangen en waterputten bestonden.
Op 9 mei 1548 wordt Menen geteisterd door een stadsbrand waarbij naar schatting 570 van de 700 woningen verloren gingen. Keizer Karel vaardigt de nodige financiële tegemoetkomingen uit om de stad te helpen.
Na 1560 ondergaat het stadsbeeld verschillende wijzigingen. Een aantal nieuwe openbare gebouwen waaronder het stadhuis, de lakenhal en het vleeshuis worden opengetrokken. Bouw van het belfort in 1574 naar ontwerp van de Gentse meester-steenhouwer Bartholomeus de Haze. Door de godsdienstoorlogen moest de bouw worden stilgelegd in 1575. Tijdens de beeldenstorm (1566) worden de interieurs van het Sint-Jorishospitaal en de Sint-Vedastuskerk geplunderd. Na de stadsbrand wordt het marktplein vergroot. Tussen de Markt en het Nieuwhof (een gedeelte van de huidige Grote Markt) wordt in 1567 de Vismarkt opgericht. Rond 1571 bestond Menen uit een 30-tal straten met circa 890 huizen en een parochiekerk.
De brouwactiviteit groeide enorm tijdens de 16de eeuw, daar waar deze in de 14de en 15de eeuw voornamelijk in de lokale behoefte voorzag. De industrie bestond uit een 64-tal brouwerijen die grotendeels gesitueerd waren in het lagere stadsdeel omwille van de aanwezigheid van de Leie. De ligging van Menen aan de Leie vergemakkelijkte de aanvoer van graan en turf, wat het succes van de nijverheid verklaart.
In 1576 komen de 17 Provincieën in opstand tegen de Spaanse bezetting. Nog voor de laatste werken aan de vestingen (zie infra) voltooid zijn, wordt de stad ingenomen door de Malcontenten onder aanvoering van Emmanuel de Lalaing, baron van Montigny. Menen zal in hun handen blijven tot 22 oktober 1579, wanneer de stad vanuit Kortrijk door Schotse troepen wordt heroverd en opnieuw bij de Staten-Generaal wordt gevoegd. In de stad wordt er een garnizoen onder leiding van de Schot Bafour gekazerneerd. In 1582 wordt Menen bevrijd door Spaanse troepen onder leiding van Alexander Farnese.
Tijdens de eerste helft van de 17de eeuw blijft Menen gespaard van oorlogen en plunderingen. Dit geeft de gelegenheid tot het bouwen van enkele belangrijke complexen zoals het Kapucijnenklooster aan de westelijke stadsrand. Het wordt opgericht tussen 1603 en 1627. In 1608 wordt de kloosterkerk gewijd. De bouw van het belfort wordt opnieuw aangevat in 1602 en voltooid in 1610 onder leiding van de Kortrijkse meester-metselaar Jan Persyn.
In 1635 verklaart Frankrijk de oorlog aan Spanje. De oorlog, die tot 1678 zal duren, wordt eerst uitgevochten in Picardië en Artesië, maar vanaf 1644 in Vlaanderen. Menen, tot dan nog steeds in Spaanse handen, wordt in 1645 ingenomen door het Franse leger onder leiding van maarschalk Jean de Gassion. In het volgende jaar worden de poorters (bourgeois) geplunderd en de wallen beschadigd. In 1658 wordt Menen echter weer Frans bezit. Door de vrede van de Pyreneeën (1658) wordt de stad opnieuw bij de Spaanse Nederlanden gevoegd. In overtuiging van een definitieve vrede worden de wallen en bastions afgebroken, de grachten worden gedempt en enkel de stadspoorten blijven overeind. De oorlog tussen Frankrijk en Spanje kent echter nog een vervolg met de "Devolutieoorlog" in 1667 en 1668. Door het verdrag van Nijmegen (1678) wordt Menen van de kasselrij van Kortrijk losgemaakt en wordt het opnieuw Frans grondgebied.
Door de bezetting van de Nederlanden door de Spanjaarden wordt door Sébastiaan Le Prestre, markies van Vauban en Louvois, minister van oorlog onder Lodewijk XIV het plan opgevat om de noordgrens van Frankrijk te versterken met een dubbele verdedigingsgordel. Om invallen tegen te gaan, worden tussen 1679 en 1689 de vestigingsmuren aangepast aan het ontwerp van Vauban.
In het begin van de 18de eeuw zorgt de Spaanse successieoorlog (1702-1723) ervoor dat Menen nogmaals wordt belegerd. In 1706 trekken de geallieerde troepen onder leiding van de hertog van Marlborough door Vlaanderen. Op 17 juni wordt Kortrijk veroverd en van daaruit wordt de noordelijke Franse grens belegerd. De belegering van Menen begint op 24 juli 1706. Op 22 augustus capituleert de stad en worden de Franse legers verdreven. De schade was zeer groot. Zo lagen de Sint-Vedastuskerk, het stadhuis en de kloosters van de benedictijnen en de kapucijnen in puin. Ook het belfort wordt deels vernield in 1706, maar wordt vrijwel onmiddellijk gerestaureerd. De heropbouw van de kloostergebouwen van de kapucijnen wordt reeds in 1710 aangevat. Met de vrede van Utrecht in 1713 wordt Menen toegevoegd aan het Oostenrijks grondgebied. Door het Barrièretractaat van 1715 worden in Menen Hollandse troepen gelegerd om een Franse uitval te voorkomen.
Met de Oostenrijkse successieoorlog (1740-1748) verklaart Frankrijk de oorlog aan Oostenrijk en trekt het de Nederlanden in. Op 30 mei 1744 wordt gestart met een systematisch bombardement van de stad Menen dat op 4 juni eindigt. Het Hollands garnizoen geeft zich over en één dag later doet Lodewijk XV zijn plechtige intrede in de stad.
Na het beleg worden de kazematten opgeblazen en de meeste militaire gebouwen afgebroken. Menen wordt weer een open stad.
Met het bombardement van 1744 wordt de Kapucijnenkerk opnieuw in de as gelegd. Een jaar later worden de herstellingswerken aangevat onder impuls van Lodewijk XV.
Door het verdrag van Aken (1748) worden de Zuidelijke Nederlanden opnieuw onder Oostenrijks bewind geplaatst. Er worden plannen gemaakt om de vestingen te herstellen maar Keizer Jozef II gaat in 1782 over tot de verkoop van de militaire terreinen. Menen verliest als open stad zijn militaire waarde.
Tussen 1792 en 1794 verwisselt Menen opnieuw verschillende malen van bezetter. Op 18 juni 1792 wordt het veroverd door Franse troepen onder leiding van maarschalk Lucker, die vanuit Menen ook Kortrijk onderwierp. Op 29 juni worden de Fransen opnieuw verdreven door de Oostenrijkse troepen.
In 1793 wordt Menen afwisselend bezet door Fransen, Oostenrijkers, Hollanders, nogmaals Fransen en opnieuw Oostenrijkers. Menen wordt op 28 en 29 april 1794 opnieuw zwaar geteisterd door een Frans bombardement vanuit Halewijn. Op 30 april capituleren de Oostenrijkse troepen en wordt Menen opnieuw Frans bezit. De beschietingen hebben als gevolg dat één tiende van de woningen in puin lag, de hallen en de waag achter het stadhuis zijn vernield en de Sint-Vedastuskerk wordt zwaar beschadigd. De peervormige spits van het belfort brandt af en wordt niet meer vervangen.
De vestingen worden grotendeels platgebombardeerd. Slechte enkele delen in het noordwesten van de stad en twee bolwerken bij de Leie bleven bewaard. Alle kerkelijke eigendommen worden in 1794 verbeurd verklaard en verkocht. Twee kloosters, het klooster van de benedictinessen en het Sint-Jorisklooster blijven gespaard omdat de zusters zich ten dienste stelden van het openbaar nut namelijk de armen en geesteszieken. De Sint-Vedastuskerk wordt gesloten en de kerk van de kapucijnen doet dienst als opslagplaats en stal.
Economisch kent Menen een korte bloeiperiode na 1748. Als grensstad heeft het een grote aantrekkingskracht voor bedrijven. De steenweg Kortrijk-Menen wordt aangelegd en de aarden weg Menen-Roeselare-Brugge wordt heraangelegd. Door dit versteend wegennet stijgt de economische activiteit.
Nieuwe industrietakken zoals de tabaksindustrie vervangen de tanende brouwactiviteiten (de brouwersgilde was in 1750 teruggevallen tot vier leden). Ook de wol, katoen- en garenindustrie kennen een heropleving. Bovendien kan men als grensstad profiteren van de bloeiende grenssmokkel. Lakens en kousen worden vanuit Frankrijk binnen gesmokkeld in ruil voor vlas, wol en vee. Door deze economische bloeiperiode wordt er, vooral door particulieren, druk gebouwd in de stadskern. Ook de overheid realiseert enkele bouwwerken, in 1782 wordt het landhuis (huidig stadhuis), gebruikt door het stadsbestuur en de roede van Menen, opgericht.
Menen zal Frans grondgebied blijven tot in 1814, het Franse bewind wordt verdreven en de Hollandse periode breekt aan. Na het congres van Wenen in 1815 worden een aantal steden aan de grens met Frankrijk versterkt als voorzorgsmaatregel tegen eventuele nieuwe aanvallen. Door zijn rol als bufferstad tegen Frankrijk wordt Menen opnieuw voorzien van vestingen.
De Hollandse periode wordt gekenmerkt door actieve heropbouw. De Sint-Vedastuskerk, grotendeels vernield door een storm in 1801, wordt heropgebouwd tussen 1807 en 1820. In 1823 wordt gewag gemaakt van het herbouwen van de waag en de hallen. Het zal echter tot 1840 duren voor de werken definitief worden uitgevoerd. De oorspronkelijk vierkante vorm rond een binnenplein wordt behouden. In de drie nieuw gerealiseerde vierkantsvleugels wordt de functie van stadswaag opgenomen, in plaats van hallen worden vijf woningen met winkelruimte voorzien en twee ruime burgerhuizen. In 1828 wordt het belfort verhoogd met een achthoekige trommel en bovenaan afgewerkt met een platform met borstwering.
In 1830 telt Menen zo een 8.000 inwoners, het is een kleine stad met nauwelijks bebouwing in de omgeving van de vestingsmuren. In 1852 worden de vestingen gedeeltelijk ontmanteld. Enkele militaire gronden en gebouwen worden verkocht in juli 1856. Het militair hospitaal wordt eerst omgevormd tot kazerne en nadien tot regimentsschool.
De stad krijgt in 1857 de kloostergebouwen van de kapucijnen in concessie. De Sint-Vedastuskerk wordt te klein en de oprichting van een tweede parochie dringt zich op. Het duurt echter nog tot 1873 vooraleer de Sint-Franciscuskerk, de kerk van de kapucijnen, wordt opengesteld voor erediensten. De andere kloostergebouwen worden omgevormd en in gebruik genomen als klaslokaal, pastorie en vredegerecht.
De ontmanteling van de vestingen en de bevolkingsaangroei heeft het bewoningspatroon in de tweede helft van de 19de eeuw ingrijpend gewijzigd. De stad wordt beter aangesloten op het wegennet. Spoorwegverbindingen met de West-Vlaamse gewesten en de Franse stad Tourcoing komen tot stand respectievelijk in 1853 en 1879. Lijn 66A en 69 worden aangelegd door de particuliere maatschappij "Chemins de Fer de la Flandre Occidentale". Het eerste station van Menen wordt opgetrokken in 1854-1855 volgens een specifiek stationstype, een eenvoudig neoclassicistisch gebouw van één bouwlaag. Het gebouw wordt uitgebreid in 1890 en in 1940 vernield waarna het onmiddellijk wordt heropgebouwd.
In 1846 wordt de steenweg naar Wervik in gebruik genomen, in 1869 deze naar Moeskroen-Dottignies. Verder wordt er heel wat aandacht besteed aan het verbeteren van het stedelijk comfort door het plaveien van straten, de aanleg van een rioleringsnet en het installeren van een gasverlichting. Een plan uit 1874 van architect Charpentier om het kwartier rond het Esplanadeplein en het station te saneren wordt niet gerealiseerd. Ook zijn plan om een nieuwe wijk te bouwen op de oude vestingen wordt niet uitgevoerd. Een plan van stadsarchitect Demazière voor een wijk tussen het station en de stadskern wordt wel goedgekeurd. Bij de realisatie ervan moesten drie van de vier vroegere kazernes worden gesloopt. De vierde kazerne wordt omgebouwd deels ten behoeve van de brandweer, deels voor woningen en dodenhuis.
In de 19de eeuw beschikt Menen niet over een bloeiende industrie. De stad is als grensstad een ideale uitvalsbasis naar de Franse industriesteden Halluin, Ronq, Tourcoing en Armentières. De stad wordt in oostelijke richting uitgebreid met enkele beluikwijken.
De geringe industriële bedrijvigheid in Menen bestaat voornamelijk uit vlas, katoen, kant en tabak. De stad wordt en blijft het belangrijkste productiecentrum van de tabaksverwerkende nijverheid in de Leiestreek met als bekendste fabriek de firma van A. Plaideau, gesticht in 1815. In de tweede helft van de 19de eeuw vestigen zich een aantal kleine bedrijven van zeer uiteenlopende aard, onder meer gas, rubber (de fabrieken De Fauw, Frères en Jackson), ijzer en baksteen (firma R. Pille-Leconte) in Menen. Vele bedrijven hebben een dubbele vesting: namelijk te Menen en Halewijn om de douanerechten te ontwijken.
De bevolking van Menen kent een grote stijging naar het einde van de 19de eeuw toe. De groei is voor een groot deel te verklaren door de industriële ontwikkeling van het Noord-Franse gebied en zijn behoefte aan arbeidskrachten. In zekere mate kan men spreken van een satellietstad ten opzichte van de agglomeratie Roubaix-Tourcoing. Heel wat Franse grensarbeiders vestigen zich in de stad waardoor er overal in Menen kleine arbeidersbeluiken ontstaan. In de periode 1891-1895 wordt er ten zuiden van de stadskern, aan de grens met Frankrijk, een nieuwe wijk met arbeiderswoningen opgericht zo genaamd "De Barakken". De wijk kent een enorme expansie en wordt in 1897 als aparte parochie ingericht waarbinnen de Sint-Jozefkerk wordt opgetrokken.
De economische heropbloei van voornamelijk vlas- en tabaksnijverheid in Menen kent een einde door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Vanaf 14 oktober 1914 wordt Menen bezet door de Duitse troepen. De stad moet instaan voor de kazernering van de soldaten en wordt een verzamelpunt voor nieuwe troepen en een rustplaats voor de troepen die terugkeren van het front. Twee Ortskommandaturen worden opgericht en verschillende gebouwen in de stad worden opgeëist en ingericht voor militaire doeleinden.
Menen heeft enorm te lijden onder het oorlogsgeweld. Ongeveer de helft van de huizen wordt vernield of zwaar beschadigd. Na de oorlog is de woningnood groot. De financiële situatie van de stad is desastreus waardoor ze beroep moet doen op overheidssubsidies. In het kader van de wederopbouw wordt er een tuinwijk opgericht. Tijdens de oorlog worden in Menen een 300-tal houten barakken opgetrokken buiten de Ieperpoort met steun van het koning Albert I-fonds. Het plan van de wijk wordt opgemaakt door stadsarchitect G. Boghemans. De nieuw ontstane wijk krijgt, wegens het groot aantal arbeiders dat er woont, de naam "De Roo-campagne". In een gemeenteraadsbesluit van 1928 wordt besloten de houten barakken op "De Roo-campagne" te verkopen. Geleidelijk aan worden ze vervangen door stenen huizen en in 1959 zal de wijk als "Nieuwe Tuinwijk" definitief ingehuldigd worden. Daarnaast wordt tussen 1921 en 1923 de ruim 200 woningen tellende woonwijk "Ons Dorp" gerealiseerd. De Kortrijkse architect Richard Acke, die onder meer ook instond voor de tuinwijk "Lingy" te Ieper, tekende de plannen.
Langs de belangrijkste verkeerswegen verschijnt er lintbebouwing in de richting van Ieper, Brugge en Kortrijk. Menen en Halewijn groeien naar elkaar toe en worden nagenoeg één geheel. Door de grote uitbreiding van de stad, wordt de Sint-Vedastusparochie opgesplitst in vier parochies: Sint-Vedastus, Sint-Franciscus, Sint-Jozef en Sint-Jan-Baptist.
De Leie wordt in 1921 gedeeltelijk rechtgetrokken. Er wordt een nieuwe sluis gebouwd waardoor nu ook grote schepen van 300 ton hun vracht konden aanvoeren. Hierdoor wordt de rivier vertakt in een nieuwe en een oude Leiearm. Deze laatste wordt reeds in 1923 gedempt waardoor het Wautersplein (de huidige Waalvest) ontstaat. In 1971 en in 1987-1988 graaft men een nieuwe bedding voor de Leie om deze toegankelijk te maken voor een grotere tonnenmaat.
De oorlog vormt ook een breekpunt, er komen betere en snellere verbindingen tussen de verschillende steden en de mechanisatie in de landbouw komt op. In 1947 bereikt de bloei van de stad een hoogtepunt. Bijna de helft van de actieve bevolking werkt buiten de stad, waarvan een groot deel in Frankrijk. De pendelarbeid daalt vanaf 1962, de bevolking kende een licht terugval.
Ondanks het economische belang van de stad is Menen zeer lang een open stad gebleven. De eerste versterkingswerken worden pas gebouwd in 1566, waarbij de stad beschermd wordt tegen de Spanjaarden. De eerste echte omwalling komt er pas in 1578 toen Menen zich aansloot bij de opstand van de Nederlanden tegen Spanje. De Gentse calvinistische leiders van deze opstand nemen het initiatief om de stad van een omwalling te voorzien. De eerste versterking bestaat uit aarden wallen met grachten en palissaden en wordt voortdurend verbeterd tot deze bestaat uit een aantal grote rechte fronten met kleien bastions. Het geheel was omgeven met een brede gracht gevuld met water afkomstig van de Leie. De omwalling was voorzien van drie poorten, de Ieperse, de Brugse en de Kortrijkse poort. Een vierde, de Rijselsepoort lag aan de niet-versterkte Leieoever.
Tijdens de godsdienstoorlogen wordt Menen menigmaal door wisselende partijen ingenomen en toen de stad na 1621 een grensstad werd tussen de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk, bleven de belegeringen en plunderingen onverminderd duren. De wallen worden in 1644 gesloopt, om verdere vernielingen te vermijden. Bij de Vrede van Nijmegen (1678) wordt Menen aan Frankrijk toegewezen, Lodewijk XIV laat de belangrijke grensstad vanaf 1679 uitbouwen tot een modelvesting. De aanleg is het werk van de Franse vestingbouwer Sebastiaan Le Pestre, markies van Vauban. Hij versterkt de noordelijke grens van het Franse rijk met een dubbele verdedigingslinie, van Grevelingen naar Mézières en van Duinkerke naar Givet. In totaal bouwt hij 27 versterkingen waaronder zes nieuwe, te Menen bouwt hij de bestaande vestingen om.
De vesting Menen die doorgaat als één van de meest volmaakte werken van Vauban strekt zich op beide Leieoevers uit. Op de linkeroever wordt het oude tracé grotendeels gevolgd, er kwamen grotere bastions aangevuld met ravelijnen, lunettes en een tenaille voor het oude gedeelte. Op de voorheen niet-versterkte Leie-oever legt Vauban twee grote bastions aan, de Rijselpoort wordt eveneens door twee bastions beschermd. Ten zuiden van de stad lagen twee grote overstromingsgebieden, gescheiden door een dijk waarover de Rijselse weg liep en gedekt door een groot hoornwerk.
In april 1678 worden de bouwwerken van de vestingen aangevat. In 1685 is de ruwbouw klaar, maar het zou nog tot 1689 duren vooraleer de werken beëindigd worden. De totale oppervlakte van de vestingsmuren besloeg ruim 63 hectare en 68 are. De aanleg van de versterkingen hadden als gevolg dat heel wat privéwoningen moesten afgebroken worden en ook het stratenpatroon onderging wijzigingen. In Halewijn worden de kerk en een 80-tal huizen gesloopt.
In 1706 komt de stad in Oostenrijks bezit, door het Barrièretractaat van 1715 wordt het een Hollandse garnizoenstad die in 1744 door Lodewijk V heroverd wordt. Deze laatste laat de vestingen en het hoornwerk slopen, enkel de grondvesten bleven bewaard. In 1748 wordt Menen opnieuw een barrièrevesting, nu onder Habsburgs gezag. Het barrièrestatuut wordt in 1782 door Jozef II opgeheven. Na de overwinning van Napoleon in Waterloo wordt een vestinggordel aangelegd waarbij ook Menen wordt ingeschakeld. De nieuwe versterkingen die vanaf 1817 (Hollandse periode) worden opgericht, steunen grotendeels op de grondvesten van Vauban. In 1830 zijn de vestingen nog niet voltooid en in 1852, toen beslist werd de verdediging van België te concentreren rond de kringstelling Antwerpen, verliest de vesting van Menen alle betekenis. Een deel van de terreinen wordt verkocht. Een aantal van de nieuwe eigenaars slopen op eigen kosten de vestingen zonder dat ze er verplicht toe waren. Toch bleven er nog belangrijke fragmenten bewaard. Tevens zijn ook twee militaire bouwwerken beschermd, met name het kazernegebouw of militair hospitaal (Leopoldplein 12) en in de Vaubanstraat, het wapenarsenaal.
De huidige stadskern ligt tussen de spoorlijn Ieper-Kortrijk en de Leie. In oorsprong kerngemeente. Bij J. Van Deventer (1569-1572/73) aaneengesloten bebouwing voornamelijk gesitueerd rond Grote Markt, Bruggestraat, Kortrijkstraat, Moorselestraat, Rijselstraat, Ieperstraat en Wervikstraat. Op het einde van de 19de eeuw, zuidelijke stadsuitbreiding.
De stad telt vooral in het zuiden een groot aantal arbeiderswoningen uit het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Daarnaast ook 18de- en 19de-eeuwse bebouwing bestaande uit meerdere herenhuizen en burgerwoningen met al dan niet bepleisterde of gecementeerde neoclassicistische lijstgevels. Opvallend is het grote aantal gevels te Menen en omgeving bekleed door het atelier Guilmain Fr.
Ook tal van typische interbellumwoningen. Tijdens deze periode komen verschillende architectuurstromingen tot uiting, zowel in de nieuwbouw als bij het grote aantal nieuwe gevelparementen. Hierbij maakte men gebruik van historiserende stijlen, art deco en geometrische art deco en van een meer vooruitstrevende architectuur aansluitend bij het modernisme. Opvallend is het monopolie van de plaatselijke architecten in de Menense interbellumarchitectuur. Meest voorkomende architect is G. Boghemans (1891-1984). Hij staat in voor de verwezenlijking van tal van woonhuizen waaronder 450 volkswoningen in de wijk "Ons Dorp", kleine burgerwoningen en voor de uitvoering van verschillende openbare gebouwen zoals de school in de wijk "Ons Dorp" en het badhuis.
Het noordelijke stadsdeel wordt gekenmerkt door verspreide hoevebouw. Het geringe aantal hoeves heeft een 19de-eeuws of vroeg 20ste-eeuws uitzicht en bestaat uit losstaande, veelal onbeschilderde bakstenen bestanddelen onder pannen zadeldaken. De meeste hoeves zijn nog in bedrijf, onder meer akkerbouw met tabaksteelt en rundveebedrijven. In het zuiden van de gemeente, verdwenen heel wat hoeves door de aanleg van verschillende wijken voor grensarbeiders en het industriegebied Menen Grensland. Vermeldenswaardig zijn de kasteelhoeve zo genaamd "La Haute Cense" en de hoeve zo genaamd "Basse Cense". Beide hoeves gelegen tussen de Leie en de Franse grens hebben een 17de-eeuwse kern.
De enige bewaarde molen is de 18de-eeuws olie- en graanmolen "De Goede Hoop" in de Kortrijkstraat.
Bron: DE GUNSCH A. & DE LEEUW S. met medewerking van SCHEIR O. 2004: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Menen, Deelgemeenten Menen, Lauwe en Rekkem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL7, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: De Gunsch, Ann; De Leeuw, Sofie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
19de-eeuwse hoeve
Omvat
Ambachtenstraat
Omvat
Arsenaalstraat
Omvat
Aug. Debunnestraat
Omvat
Benediktinessenstraat
Omvat
Betonnen roterij
Omvat
Bevrijdingsplein
Omvat
Blekerijvesting
Omvat
Boerenwoning
Omvat
Bruggestraat
Omvat
Ch. Cappellestraat
Omvat
Dadizelestraat
Omvat
De Barakken
Omvat
Diefhondstraat
Omvat
Dolfijnstraat
Omvat
Donkerstraat
Omvat
Esplanadestraat
Omvat
Ezelbrugstraat
Omvat
Fabiolalaan
Omvat
Groenestraat
Omvat
Grote Markt
Omvat
Guido Gezellelaan
Omvat
Henri Dunantlaan
Omvat
Historische hoeve
Omvat
Hoeve
Omvat
Hoeve
Omvat
Hoeve Basse Cense
Omvat
Hogeweg
Omvat
Hoornwerk
Omvat
Ieperstraat
Omvat
J. en M. Sabbestraat
Omvat
Kanonstraat
Omvat
Kapucijnenweg
Omvat
Kardinaal Cardijnlaan
Omvat
Kazernestraat
Omvat
Kerkomtrek
Omvat
Kerkstraat
Omvat
Koningstraat
Omvat
Koopwarenstraat
Omvat
Kortestraat
Omvat
Kortewaagstraat
Omvat
Kortrijkstraat
Omvat
Kunstenstraat
Omvat
Lageweg
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Leopoldplein
Omvat
Moeskroenstraat (Menen)
Omvat
Molenstraat
Omvat
Moorselestraat
Omvat
Nieuwstraat
Omvat
Noordkaai
Omvat
Ontvoogdingsstraat
Omvat
Ostenstraat
Omvat
Oude Leielaan
Omvat
Parkstraat
Omvat
Poedermagazijnstraat
Omvat
Poststraat
Omvat
René Gombertstraat
Omvat
Rijselstraat
Omvat
Rusthof Ter Berken
Omvat
Sint-Jozefskerk
Omvat
Slingerstraat
Omvat
Sluizenkaai
Omvat
St. Jansmolenstraat
Omvat
Stationsstraat
Omvat
Ter Wallestraat
Omvat
Textorwegelke
Omvat
Twee arbeidershuizen
Omvat
Vander Merschplein
Omvat
Vaubanstraat
Omvat
Voskenstraat
Omvat
Waalvest
Omvat
Wahisstraat
Omvat
Wervikstraat
Omvat
Weststraat
Omvat
Yv. Serruysstraat
Omvat
Zandputstraat
Is deel van
Menen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Menen [online], https://id.erfgoed.net/themas/14501 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.