Eerste vermelding in 1162 als Bucolt, etymologisch van Germaanse oorsprong.
Bocholt behoort landschappelijke tot de Kempen, meer bepaald tot het traditionele landschap Vlakte van Bocholt. Dit betekent dat het grootste gedeelte van de gemeente op landschappelijk gebied een relatief jong cultuurlandschap is, daterend van de ontginningen van na midden 19de eeuw, en gekenmerkt door een intensieve veehouderij met nadruk op melkvee en met bijhorend grasland en voedergewassen als bodemgebruik.
De westgrens van de gemeente komt grosso modo overeen met de Feldbissbreuk; deze noordwest-zuidoost gerichte breuk valt samen met de steilrand Bree-Neeroeteren, die hier niet de landschappelijke impact heeft als in de meer zuidelijke gebieden: bij Bocholt is hij immers nog slechts 2-3 m hoog; deze zo genaamde rand van Gerdingen-Kaulille scheidt de Vlakte van Bocholt van de Vlakte van Gerdingen-Grote-Brogel. Op het grondgebied van de gemeente bevinden zich een aantal landschappelijk waardevolle gebieden. De vallei van de Abeek ligt in het overgangsgebied van het Kempisch Plateau naar de Vlakte van Bocholt. Het landschap van de vallei van de Abeek, die de zuidgrens van de gemeente vormt, was tot de tweede helft van de 19de eeuw voor grote gedeelten nog moeras, gebruikt als gemene gronden; grote delen van dit landschap geven nog steeds een beeld van het vroegere Kempische beeklandschap: de kleinschaligheid van het landschap, de grote verscheidenheid in de begroeiing en de zeer gering bewoningsdichtheid; het diepste gedeelte van de beekvallei bevindt zich nabij Luisen: hier bevindt zich voornamelijk grasland (47%), circa 20% is akkerland en circa 20% is bos. Een veel voorkomend, recent verschijnsel is de omzet van weilanden naar maïsakkers. De Abeek werd in de jaren 1950 op vele plaatsen gekanaliseerd. De Balkerbeek vormt over een lange afstand de grens tussen Bocholt en Kaulille; de Abeek, Laak en Oude Beek vormen de grens tussen Bocholt en Bree.
Bocholt bestond van oudsher uit een dorpscentrum rondom de kerk en een aantal gehuchten: Lechten, Goolder, Hees, Kreiel, Lozen en Veldhoven. Zoals de meeste Kempische dorpen zijn deze gehuchten rivierdalnederzettingen, waarbij de woonkernen op de glooiing ligt tussen het vroegere, hoger gelegen bos/heide en de beekdalgronden. Opvallend hierbij is de identieke ligging van Lozen, Veldhoven, Lechten en Kreiel, steeds gelegen op de valleiwand van een beek en er zich parallel mee ontwikkelend. Hees en Goolder zijn waarschijnlijk jongere uitzettingen naar de heide. De oudste gehuchten ontstonden vermoedelijk in de 7de-8ste eeuw; gezien de late parochiestichtingen in de Kempen zijn vele van deze gehuchten ouder dan het eigenlijke dorpscentrum. Hees is waarschijnlijk de jongste nederzetting, daterend uit de 11de-12de eeuw of nog iets jonger. Bocholt was van oudsher een landbouwgemeente. De oorspronkelijke akkergronden lagen in de onmiddellijke nabijheid van de verschillende nederzettingen. Zoals bij vrijwel alle Kempische nederzettingen lag achter elk gehucht de zogenaamde heerdgang -de uitgestrekte vroente of heide- waarop een buurtschapherder het vee hoedde. Bij elke nederzetting, uitgezonderd bij Hees en Goolder, lag ook een uitgestrekt hooilandcomplex, tussen de waterlopen en de gemene heide. De eerste grote dennenaanplantingen hadden plaats in de tweede helft van de 18de eeuw, onder meer rond Damburg. De woeste, gemene gronden besloegen in Bocholt tijdens het Ancien Régime meer dan de helft van het grondgebied. Het grootste gedeelte hiervan lag in het noordoostelijke en oostelijke deel van de gemeente, en maakte deel uit van het grote complex moerassige gronden dat zich rondom het moeras van Kinrooi (Grootbroek) uitstrekte over de gemeenten Opitter, Neeroeteren, Tongerlo, Bocholt, Gerdingen, Kinrooi, Molenbeersel, Bree, Beek en Gruitrode. De wet van 25 maart 1847 verplichtte de gemeenten hun gemene gronden te verkopen om de ontginningsactiviteit te bevorderen. De gronden van hoger vermelde gemeenten werden op 5 juli 1865 verkocht. De percelen werden eerst afzonderlijk geveild, daarna in massa per gemeente en ten slotte in algemene massa, uitgezonderd de eigendommen van Neeroeteren, die afzonderlijk verkocht werden. De generale massa van de overige gemeenten, een oppervlakte van bijna 2.728 ha werd toegewezen aan de Banque générale pour favoriser l'agriculture et les travaux publics, een Engelse maatschappij in 1865 opgericht. Deze maatschappij begon met het bebossen van de gebieden, aanvankelijk met succes: in 1870 waren reeds 1.095 ha bebost. Daarna kreeg de maatschappij te kampen met grote moeilijkheden. De Lossing, het ontwateringkanaal dat in 1865-66 werd gegraven, kon het aangebrachte water niet kwijt in de Witbeek; Nederland aanvaardde slechts water op een peil zoals vastgelegd in de scheidingsakkoorden te Londen in 1839. De Lossing moest daarom verder gegraven worden tot Ophoven, waar zij zich in de Maas kon storten. Na verschrikkelijke overstromingen in 1880 en 1881 kwamen de eerste klachten. Hierop ging de bank in vereffening. Haar terreinen werden verkocht aan verschillende particulieren; Charles de Bellaing van Rotem, die ook elders veel gronden kocht, verwierf de gronden in Bocholt. De particuliere eigenaars verenigden zich in de Watering van het Grootbroek, opgericht bij Koninklijk Besluit van 6 juni 1877. De bebossing ging in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw verder. De landbouwontginning van deze gronden begon veel later. Zo kocht de Belgische Boerenbond in het eerste kwart van de 20ste eeuw de gronden van het gebied De Kempen, in de noordoostelijke hoek van de gemeente van de familie de Bellaing. Zij richtte de Heidemaatschappij op om deze gronden om te vormen tot landbouwgronden. Door de financiële moeilijkheden van de Boerenbond werden in 1925 de gronden van de Heidemaatschappij te koop aangeboden. De eerste woning werd hier in 1925 gebouwd; het zou tot 1938 duren tot alle gronden verkocht waren en het gebied een echt landbouwgebied werd.
Sporadische vondsten uit de prehistorie (steen- en ijzertijd) en Romeinse periode wijzen op een zeer geringe bewoning. In de 12de eeuw behoorde Bocholt tot het domein van de graven van Loon. De heerlijkheid is wellicht niet ouder dan de tweede helft van de 12de eeuw. In de tweede helft van de 13de eeuw gaven de graven van Loon Bocholt in leen aan de heren van Born of Borne; in 1296 wordt Gozen van Borne, heer van Elsloo vermeld als heer van Bocholt. Het dorp moet in de tweede helft van de 13de eeuw een sterke bevolkingsuitbreiding gekend hebben, aangezien er in die periode voor een grote som aan novaal-tienden -tienden op pas ontgonnen gebied- geheven werd. In die context situeert zich waarschijnlijk het ontstaan van de heerlijkheid. In 1391 komt de heerlijkheid in het bezit van de familie Reifferscheid, en in 1402 van Jan van Horne of Bronshorn, graaf van Horne (Horn, Hoorn) en heer van Kessenich. In de tweede helft van de 15de eeuw (circa 1462) ontstond een twist over het eigendomsrecht van de heerlijkheid tussen Otto de Bunde, broer van de overleden heer en Jan de Wilde van Kessenich; laatstgenoemde kocht de gewapende steun van de Luikenaren, veroverde Bocholt en verdreef de eigenaars. In 1458 en 1464 doen beide achtereenvolgens afstand van hun rechten ten voordele van Jacob I, graaf van Horne. De familie van Horne bleef heer van Bocholt tot in de 16de eeuw, zelfs nadat de laatste graaf van Horne, Philips de Montmorency, te Brussel werd onthoofd, en het graafschap Horne zelf terugging naar de prins-bisschop van Luik. Eleonara de Montmorency, zuster van Philips, deed de verheffing van Bocholt in 1571; na haar dood (1585) kwam de heerlijkheid in het bezit van haar zoon graaf Willem van Lalaing. Vervolgens was Bocholt in handen van de families de Bocholt (circa 1600), de Blanckaert (1730) en de Furstenbergh (1784). Bij de heerlijkheid heeft nooit een kasteel behoord. Damburg, behorend tot het domein van de heren, was een grote herenhoeve, zetel van een cijnshof, door de heren van Bocholt verpacht en waar zij slechts een paar dagen per jaar gebruik van maakten als jachtpaviljoen.
De heer van Bocholt liet zich ter plaatse vertegenwoordigen door zijn officier of drossaard. Vanaf 1792 was dit Jan Mathijs Clerckx tevens drossaard van het ambt Stokkem, bekend in verband met zijn vervolging van de bokkenrijders.
De schepenbank sprak Loons recht en ging in beroep bij het Hof van Vliermaal. De schepenbank bestond uit een schout en zeven schepenen. Het schoutenambt was meestal in handen van de belangrijke familie van den Steen. Dit was een zeer rijke familie die in het dorp een thans verdwenen herenhoeve, soms als kasteel vermeld, bewoonde. De bekende theoloog Cornelius a Lapide (1566-1637) werd te Bocholt uit deze familie geboren. Eind 17de eeuw kwam er een einde aan de macht van deze familie; in 1699 brandde hun woning af.
Op bestuurlijk gebied was de gemeente verdeeld in vijf kwartieren, de hoger vermelde gehuchten, naar hun gemene gronden ook heerdgangen of kerspelen genaamd, met elk een jaarlijks op het jaargeding verkozen burgemeester: Lozen, Veldhoven, Lechten samen met het dorpscentrum, Kreiel, en Goolder samen met Hees; Kreiel werd nog verdeeld in Boven- en Neerkreiel. In de 18de eeuw telde Lozen 19 huisgezinnen, Veldhoven 35, Lechten en Dorp 70, Kreiel 66 en Goolder en Hees 24. De gehuchten behielden gedurende heel het Ancien Régime een grote onafhankelijkheid.
In 1388 verkreeg Bocholt het poorterschap van de stad Hasselt, en kon aanspraak maken op haar bescherming. Daarvoor in ruil was Bocholt verplicht gewapende mannen te leveren om de stad in geval van nood hulp te bieden, en een kapitaal en een jaarlijkse rente te storten voor de versterking van de stad. Waarschijnlijk bleek deze militaire bescherming nutteloos, aangezien de verplichting in 1622 werd afgekocht; waarschijnlijk had dit ook te maken met het optrekken van een schans in de gemeente. Deze schans lag in het gehucht Lechten; haar vorm is nog grosso modo in het huidige stratenpatroon af te lezen: de westelijke grens wordt gevormd door de Voortweg, de zuidelijke grens door de Weerterweg, de ingang lag aan de huidige Voortweg. De schans wordt voor het eerst vermeld in 1638; zij staat nog duidelijk weergegeven op de stafkaart van het Dépôt de la Guerre (1878). De schans was een gemeentelijke instelling, dit in tegenstelling tot de meeste andere schansen, die privé-initiatieven waren. Op de schans lag de tiendeschuur van de familie van den Steen, die de tienden pachtte van de abdij van Herkenrode. Waarschijnlijk werd ook Damburg als schans gebruikt. In de 18de eeuw wordt de schans van Lechten niet meer gebruikt, en wordt verhuurd. Eind 16de eeuw werd ook het hele dorp versterkt door het aanleggen van grachten op de grenzen en het oprichten van slagbomen op de wegen.
Op het grondgebied van de gemeente lagen een aantal cijnshoven. Het hof van Rijpershoven gelegen in het gehucht Neerkreiel, ook Hof van Aerden genoemd, was eigendom van de heren van Bocholt. Ook de cijnshoven Hinnisdael en Dammenborg of Damburg, waren eigendom van de heer; laatstgenoemde werd waarschijnlijk opgericht in de tweede helft van de 16de eeuw. Bij dit cijnshof hoorde een nog bestaande herenhoeve.
In de 16de eeuw begon, zoals in de meeste Kempische gemeenten een zeer zware tijd van aanhoudende invallen van vreemde soldaten. Maaseik, Meeuwen, Tongerlo, Bocholt en Bree werden geplunderd door Nieuwenaar, Spaans gouverneur van Gelderland. In 1584, 1585 en 1586 werden in Bocholt huizen geplunderd en in brand gestoken. Door de vaste garnizoenen van Weert, Stevensweert en Diest, en door de muiters van Hoogstraten werd een jaarlijkse schatting geëist. Door de voortdurende opeisingen en plunderingen konden vele dorpelingen hun gemeentebelastingen niet meer betalen, waren verplicht hun goederen te verkopen, en vervielen in armoede. De gemeente was vanaf eind 16de eeuw verplicht een onafgebroken reeks leningen aan te gaan. Deze leningen drukten op de gemeente tot het einde van het Ancien Régime.
Bij de slag van Sint-Nikolaasdag 1648 op de Meeuwerheide, waar de huislieden van een groot aantal Kempische en Maaslandse dorpen door Lorreinse troepen vernietigend werden verslagen, telde Bocholt 17 doden.
Er waren verschillende grenstwisten betreffende het gebruik van de uitgestrekte heidegebieden, onder meer met Bunde (NL), (1434 tot in de 16de eeuw), Kaulille (15de eeuw) en met Weert (NL). Met Weert liep bovendien een eeuwenlange twist over de loop van de Weerterbeek. Soms waren bij deze twisten mensenlevens te betreuren. De grens met Nederland kwam moeizaam tot stand; de grens tussen Bocholt en Budel werd door de gemeenten zelf vastgelegd in 1829 en in 1841 goedgekeurd; in 1843 werd een gedeelte van Bocholt bij Weert gevoegd.
Tussen 1780-90 opereerde in Bocholt een bokkenrijderbende; de bekentenissen van Lucia Truyers, in 1787 aangehouden en ondervraagd door drossaard Clercx, leidden tot de aanhouding van de bende en de hoofdman Arnold van Geleen; een aantal leden werden op de Galgenberg te Reppel opgehangen.
De Sint-Laurentiuskerk is een lekenstichting door de graven van Loon. Zij bestond reeds in de 13de eeuw. In 1231 verkocht Goswijn van Borne, heer van Bocholt, de tienden, die hij van de graaf van Loon in leen hield, en het patronaat van de parochie aan de abdij van Herkenrode; de abdij bezat twee derden van de tienden van Bocholt; deze tienden werden door de abdij verpacht. De pastoor had één derde.
In Veldhoven bevindt zich van oudsher een Onze-Lieve-Vrouwekapel.
De Zuid-Willemsvaart (1821-26) doorkruist de gemeente van zuid naar noord. Ter hoogte van het gehucht Lozen maakt het kanaal een bocht van negentig graden richting Nederlandse grens. Wegens het grote verval was men genoodzaakt 20 sluizen te voorzien op het kanaal; sluis 17 en 18 liggen in Bocholt, in het gehucht Lozen, en vormen de zzogenaamde "Stop van Lozen". Rond sluis nummer 17 ontwikkelde zich een kleine dorpsgemeenschap. In 1930-35 werd het kanaal plaatselijk rechtgetrokken en verbreed; hierop wijst de oude, nog bestaande kanaalarm ten zuidoosten van het centrum van Bocholt. Ter hoogte van de Kapelstraat sluit het Kempisch Kanaal (Herentals-Bocholt) bij de Zuid-Willemsvaart aan, gegraven tussen 1843 en 1846. Evenals de Zuid-Willemsvaart bracht de aanleg van dit kanaal weinig ontsluiting. De eigenlijke economische ontwikkeling dateert slechts van na de Tweede Wereldoorlog.
Door de gemeente lopen van oudsher twee belangrijke wegen: de huidige Breeërweg en Hamonterweg (verbinding Bree-Hamont), en de Weerterweg (verbinding Bocholt-Weert, NL).
In Bocholt functioneerden van oudsher vier watermolens op de Abeek: de Neermolen, vermeld in 1573, gelegen in Neerkreiel, was de banale molen van Bocholt; hij verdween vóór 1900; de Achterste Luysmolen, vermeld in 1602, verdween eveneens vóór 1900; de Klootsmolen en de Voorste Luysmolen bestaan nog. In 1586 bouwde Paulus Bormans een windmolen (standaardmolen), de Luesmolen, nu verdwenen. In 1895 bouwde J. Janssen-Deckers de Hoekmolen, een windmolen (standaardmolen) aan de Hamonterweg te Lozen; hij werd in 1948 afgebroken.
Ook nu nog is de landbouw een belangrijk activiteit in de gemeente, met hoofdzakelijk veeteelt (grasland en weiland) en het verbouwen van veevoeder (maïs). Graanteelt is zeer secundair geworden. De hoeven zijn familiebedrijven met gemiddeld 14 ha grond. In Veldhoven, Kreiel en Goolder treft men enkele grotere hoeven aan met 25 tot 30 ha. De eigenaars hebben gemiddeld 50 stuks vee, uitzonderingen tot circa 100 stuks. In 1923 ontstond op initiatief van P. Matthijs, directeur van de landbouwschool van Bocholt, de coöperatieve stoommelkerij Cornelius à Lapide, gevormd uit zeven lokale handmelkerijen.
Meer dan de helft van de huidige beroepsbevolking echter bestaat uit forensen, hoofdzakelijk werkzaam in het Eindhovens industriegebied. Enige plaatselijke industriële werkgelegenheid wordt vanaf het vierde kwart van de 20ste eeuw gevormd door de gemeentelijke industrieterreinen Goolderheide en Kanaal. Bocholt heeft een belangrijke brouwerij, Martens, opgericht in 1758.
Het oorspronkelijke nederzettingspatroon met zijn verschillende gehuchten werd door recente lintbebouwing gewijzigd. Oppervlakte: 1.928 ha.
Bron: SCHLUSMANS F. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kantons Bree - Maaseik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Brouwerij Martens
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Dorpsstraat
Omvat
Dorpswoning
Omvat
Dorpswoningen
Omvat
Eilandweg
Omvat
Gemengde eikendreef
Omvat
Hamonterweg
Omvat
Heuvelstraat
Omvat
Hoekstraat
Omvat
Hoogstraat
Omvat
Jennenstraat
Omvat
Kakebeekstraat
Omvat
Kapelstraat
Omvat
Kerkplein
Omvat
Kreyelerstraat
Omvat
Krokusstraat
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Lozen
Omvat
Meierbroekstraat
Omvat
Molensite Luysmolen
Omvat
Stramproyerweg
Omvat
Veldhovenstraat
Omvat
Watermolenweg
Omvat
Weerterweg
Is deel van
Bocholt
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Bocholt [online], https://id.erfgoed.net/themas/14572 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.