Voor het eerst vermeld in 1007 als Britte.
Bree is een Kempisch gemeente, waarvan het oostelijke gedeelte deel uitmaakt van het traditionele landschap Vlakte van Bocholt, het westelijke gedeelte gelegen is op het Kempisch Plateau. Dit betekent dat het grootste gedeelte van de gemeente op landschappelijk gebied een relatief jong cultuurlandschap is, daterend van de ontginningen van na midden 19de eeuw, en gekenmerkt door een intensieve veehouderij met bijhorende gewassen en weilanden. De grens tussen beide landschappen is duidelijk zichtbaar in de 15 à 20 m hoge steilrand ten westen van de steenweg naar Opitter, en er ongeveer parallel mee loopt. Deze steilrand komt overeen met de Feldbissbreuk, die een actief zakkingsgebied ten noorden ervan afbakent: dit is de slenk van Roermond, waartoe de Vlakte van Bocholt behoort. In het noorden van de gemeente wordt de steilrand plots minder belangrijk: bij Gerdingen bedraagt hij nog slechts 5 m.
Het gebied rondom de stad Bree staat reeds op de Ferrariskaart (1771-77) aangeduid als een uitgestrekt akkerareaal, evenals het aansluitende gebied ten zuidoosten, overgaande in de akkergebieden van Tongerlo. Het oostelijke gedeelte van het grondgebied echter, ten oosten van de huidige Kuilenstraat, en grenzend aan Molenbeersel en Kinrooi, was tot eind 19de eeuw een onontgonnen en onbewoond moeras (Atlas van de Buurtwegen, 1845: Marais; stafkaart van het Dépôt de la Guerre, 1878, Marais), dat door de omliggende gemeenten als gemene gronden werd gebruikt. Dit Hasselter-, Neer- of Diepbroek maakte deel uit van het grote moerassencomplex rondom Kinrooi (Grootbroek, Stramprooierbroek) dat zich uitstrekte over Kinrooi en delen van de gemeenten Bocholt, Bree en een aantal gemeenten in Nederlands Limburg. De wet van 25 maart 1847 verplichtte de gemeenten hun gemene gronden te verkopen om de ontginningsactiviteit te bevorderen. Het Grootbroek werd op 5 juli 1865 verkocht. De percelen werden eerst afzonderlijk geveild, daarna in massa per gemeente en ten slotte in algemene massa, uitgezonderd de eigendommen van Neeroeteren, die afzonderlijk verkocht werden. De generale massa van de overige gemeenten, een oppervlakte van bijna 2.728 ha werd toegewezen aan de Banque générale pour favoriser l'agriculture et les travaux publics, een Engelse maatschappij in 1865 opgericht. Deze maatschappij begon met het bebossen van de gebieden, aanvankelijk met succes: in 1870 waren reeds 1.095 ha bebost. Daarna kreeg de maatschappij te kampen met grote moeilijkheden. De Lossing, het ontwateringkanaal dat in 1865-66 werd gegraven, kon het aangebrachte water niet kwijt in de Witbeek; Nederland aanvaardde slechts water op een peil zoals vastgelegd in de scheidingsakkoorden te Londen in 1839. De Lossing moest daarom verder gegraven worden tot Ophoven, waar zij zich in de Maas kon storten. Na verschrikkelijke overstromingen in 1880 en 1881 kwamen klachten, waarop de bank in vereffening ging. Haar terreinen werden verkocht aan verschillende particulieren. Zij verenigden zich in de Watering van het Grootbroek, opgericht bij Koninklijk Besluit van 6 juni 1877. Zoals aangeduid op de stafkaart van het Dépôt de la Guerre was in 1878 reeds het grootste gedeelte van het moerasgebied op het grondgebied van Bree bebost met naaldbomen. Deze bossen verdwenen op hun beurt in de loop van de 20ste eeuw, toen ook dit deel van de gemeente in cultuur gebracht werd als landbouwgebied. De landbouw is nu hoofdzakelijk gericht op intensieve rundveehouderij en, in mindere mate, hokdieren, met bijhorend grasland en voedergewassen als bodemgebruik.
Een landschappelijk waardevol gebied is de vallei van de Eetsevelderbeek, die de zuidelijke grens van de gemeente vormt. Gelegen op de overgang van het Kempisch Plateau naar de Vlakte van Bocholt is dit een smal uitgesneden beekvallei met talrijke bronnen of sprinken en bijna volledig opgevuld met veenbodems. Deze beekvalleien geven steeds het algemeen stramien aan waarlangs vestigingen plaatsvonden, in dit geval de gehuchten Muizendijk en Eetseveld. In de beekvalleien werden van oudsher vochtige beemden als hooi- en weiland in cultuur gebracht (Ferrariskaart, 1771-77). Tot 1940 werd het merendeel van de vallei op deze manier gebruikt. Na de Tweede Wereldoorlog raakten veel van de hooilanden in onbruik; ze werden aangeplant met populieren, verruigden tot rietlanden of evolueerden terug tot elzenbroekbossen of laagvenen. Op de hogere valleiflanken en de plateaurand komen oude loofbossen en recentere naaldhoutbossen voor. De Eetsevelderbeek vloeit ter hoogte van Opitter samen met de Itterbeek.
Bewoningssporen uit het neolithicum, de bronstijd, de Romeinse en de Merovingische periode.
De nederzetting Bree ontstond aan de Boneputterbeek; deze beek wordt reeds vermeld in 1296. Mogelijk vormden Bree en Beek vóór 1007 één domein, Britte genaamd, eigendom van graaf Ansfried, die in 992 de abdij van Thorn stichtte. De kerk die toen reeds in Britte bestond, zou de kerk van Beek geweest zijn. Tussen 1007 en 1078 zou een gedeelte van Britte overgegaan zijn naar het domein van gravin Ermengardis, weduwe van Arnold, graaf van Haspinga en broer van Giselbertus, graaf van Loon. Dit gedeelte van het oorspronkelijke domein behield de naam Britte en kreeg een nieuwe kerk; het andere deel, onder de naam Beek, bleef behoren tot het domein van de abdij van Thorn.
Het is niet duidelijk of de uitgestrekte bezittingen die Ermengardis in de streek had, haar persoonlijk bezit was, of voortkwam van haar overleden echtgenoot. In 1078 vermaakte zij deze goederen aan het Sint-Bartholomeuskapittel van Luik als eigengoed. De graven van Loon hadden er de voogdij, wat in de 13de-14de eeuw tot conflicten leidde. Reeds vroeger had Ermengardis goederen weggeschonken aan graaf Gerard van Wassenberg en aan de kapittelkerk van Sint-Jan te Luik. In de 13de eeuw kreeg de nederzetting Bree het Luikse stadsrecht; ze was zeker reeds in de 14de eeuw omwald en versterkt, en wordt in 1360 als stad vermeld.
De oudste keure van de stad dateert van 1447 en werd verleend door prins-bisschop Jan van Heinsberg.
Samen met Beek, Reppel en Gerdingen vormde Bree een bestuurlijke eenheid, de Vier Crispelen. De parochie- en gemeentegrenzen van deze gemeenten lagen grillig verstrengeld in elkaars grondgebied; zo hadden Beek en Gerdingen op verschillende plaatsen stukken grond, met of zonder huizen en hoeven, op het huidige grondgebied van Bree liggen. De Crispelen bezaten samen onverdeelde gemeenschappelijke heidegronden, en stonden samen in voor de verdediging van de stad.
De stad binnen de wallen was verdeeld in vier kwartieren of vierdels: het Ittervierdel, het Kloostervierdel, het Nieuwstadvierdel en het Gerdingervierdel. Sinds 1447 was het stadsbestuur in handen van twee burgemeesters, die jaarlijks benoemd werden door de vier jaarlijks gekozen gezworenen, één voor elk vierdel. In 1751 verving prins-bisschop Jan Theodoor van Beieren de vierdelen door vier kamers. Vanaf de 16de eeuw duidden zij slechts één burgemeester aan, terwijl de andere door de afgevaardigde van de prins-bisschop werd aangewezen.
Bree was een kleine stad van 9 ha 90 a binnen de wallen, grosso modo eivormig, met het smalle gedeelte naar het westen gericht. De omwalling had vier stadspoorten: de Gerdingerpoort in het noordwesten, aan de huidige Gerdingerstraat, in de richting van 's Hertogenbosch; de Nieuwstadpoort in het zuidwesten, aan de huidige Nieuwstadstraat, in de richting van Hasselt en Diest; de Kloosterpoort in het zuiden, aan de huidige Kloosterstraat, in de richting van Maastricht en Tongeren; de Itterpoort, de belangrijkste poort, in het oosten, aan de huidige Opitterstraat, in de richting van Maaseik en Roermond. De omwalling werd in 1467 op bevel van Karel de Stoute tenminste gedeeltelijk gesloopt; ze werd in 1503-10 hersteld. In 1503-05 werden de nieuwe Gerdinger- en Nieuwstadpoort gebouwd, in 1510 de nieuwe Kloosterpoort. Deze poorten waren opgetrokken uit baksteen, mergelsteen en Naamse kalksteen; de Naamse steen werd per schip op de Maas aangevoerd en vandaar met karren naar Bree gebracht. De stad was bovendien omgracht; een brug die gedeeltelijk opgehaald kon worden gaf toegang tot elke poort. Vóór elke brug bevond zich een slagboom. De stadsgracht werd gevoed door de Boneputterbeek, die bij de hoeve de Kluis, op de grens met Gerdingen, ten zuiden van de stad, ontspringt; vanaf de 16de eeuw voedde ook de Velterbeek de stadsgracht. Op verschillende plaatsen waren sluizen die de afvoer van het water regelden. De gracht werd een eerste maal verbreed in 1503-04; in 1543 werd ze nog circa 4 m verbreed; de uiteindelijke breedte moet 8 m geweest zijn. Met de grond uit de gracht was aan de stadszijde een hoge aarden wal opgeworpen; hierop stonden de 1, 50 m dikke muren, op ongeveer manshoogte en voorzien van kantelen. In 1507-08 worden twee torens vermeld: de Everaertstoren of grauwe toren, en de witte toren. De grauwe toren stond tussen de Opitter- en de Kloosterpoort; in 1944 werden de fundamenten ervan blootgelegd. De witte toren bevond zich aan de huidige Witte Torenstraat; deze toren bevatte een poedermolen; begin 17de eeuw werd een afzonderlijke cruyttoren of polvertoren gebouwd. Eind 16de eeuw werd nog een nieuwe toren gebouwd, de verwerstoren of verwersrondeel, aan de huidige Stationswal; vanwege het brandgevaar had met het lijnwaadverven hier ondergebracht; vanuit de Opitterstraat liep er een straatje naar toe. In 1675 had Bree twaalf kanonnen op de vesten staan. De zolders van de stadspoorten werden verhuurd aan privé-personen om er graan in op te slaan. De visvangst in de stadsgracht werd verpacht. De Boneputterbeek liep onder de Kloosterpoort de stad binnen en stroomde aan de rechtse zijde van de Klooster- en Hoogstraat, vervolgens liep ze de Opitterstraat in en stroomde tussen twee huizen naar de huidige Stationswal, onder de wal door naar de stadsgracht. Ook de Velterbeek liep door de stad; in 1536 werd door de prins-bisschop en de heer van Gerdingen toelating gegeven om een verbinding te maken van de beek met de stadsgracht en in 1590 werd de verbinding gemaakt met de Boneputterbeek. De Velterbeek liep onder de wal en de Nieuwstadpoort de stad binnen, liep aan de linkse zijde van de Nieuwstadstraat en aan de rechtse zijde van de markt, waar ze uitmondde in de Boneputterbeek. Het water van de beken, die open door de stad liepen, diende naast het voeden van de grachten in hoofdzaak voor het blussen van branden. De vesten werden gesloopt in 1867, de grachten gedempt in 1882 en de beide beken omgeleid.
Bree had reeds in 1532 verscheidene stadsputten; in de 17de eeuw waren vrijwel alle straten van drinkwater voorzien. De waterputten werden vanaf 1760 door pompen vervangen, die op hun beurt verdwenen in 1938 toen de stadswaterleiding werd aangelegd. In 1584 telde Bree twee openbare wasplaatsen: één aan de Boneputterbeek, buiten de Kloosterpoort, en één aan de plaats waar de beek de stad verlaat, aan de huidige Stationswal. Bij elke wasplaats was een stadsbleek. In 1614 kwamen er nog twee wasplaatsen bij, één aan de Itterpoort en één aan de Gerdingerpoort. In Nieuwstad was er eveneens een wasplaats met bleek aan de Velterbeek. De Hoogstraat was in 1505 de eerste gekasseide straat van de stad; in de loop van de 16de eeuw werden alle straten binnen de wallen gekasseid; in 1654 worden straatlantarens vermeld.
De ringlaan rond de stad werd aangelegd in 1951.
De oudste afbeelding van Bree is de ets van R. Peril uit de 16de eeuw. Ze toont de stad vanuit het zuidwesten, met de Nieuwstadpoort op de voorgrond. De tekening en de gravure van Remacle Le Loup (circa 1738), tonen de stad vanuit het zuiden, vanop de Bolenberg, met op de voorgrond de bron van de Boneputterbeek en de schietboom van de Oude en Jonge Schutterij. De buitinge van Bree was steeds een dun bevolkt gebied met verspreide bewoning. Er waren een paar kleine gehuchten: Veewei ten oosten van het centrum, dat vrijwel verdween toen de Zuid-Willemsvaart er doorheen werd getrokken, en nu grotendeels wordt ingenomen door de industrieterreinen van de stad; Panhoven ten zuidoosten, op de grens met Opitter; Eetseveld op de valleiwand van de Eetsevelderbeek; t' Hasselt en Nieuwstad, ten zuidwesten vlak buiten de stadswallen gelegen. Een recente wijk is Vostaard, met kerk van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart, grenzend aan het industrieterrein Vostaard.
De schepenbank van Bree wordt voor het eerst vermeld in 1296. Wanneer Bree als bonne ville na 1366 deel uitmaakt van het prinsbisdom Luik, werd ook hier het systeem van de dubbele schepenbank ingevoerd. De binnenbank sprak Luiks recht en was bevoegd voor de goederen binnen de grenzen van de vrijheid Bree gelegen, en enkele kerkelijke bezittingen van de kapittels van Sint-Bartholomeus en Sint-Jan van Luik. De buitinge, die ook de gemeenten Reppel en Beek omvatte behoorde tot de jurisdictie van de buitenbank, die Loons recht sprak; deze schepenbank behoorde tot het beroepsressort van het Oppergerecht van Vliermaal. Voor Gerdingen was er een afzonderlijke dubbele "schepenbank van Gerdingen en Nieuwstad", die oordeelde naar Luiks en Loons recht. Deze banken bestonden uit dezelfde personen, en waren samengesteld uit de schout en zeven schepenen. Vanaf 1459 was het schoutsambt erfelijk in de familie de Borman. De galg van Bree stond op de grens met Gerdingen, aan de huidige Galgenbergstraat. Op de markt, rechts van het stadhuis, stond de kaak.
Op het grondgebied van Bree bevonden zich verscheidene laathoven; sommige behoorden bij de goederen die gravin Ermengardis in 1078 aan het kapittel van Sint-Bartholomeus als eigengoederen had geschonken; andere behoorden tot de tien hoeven die graaf Gerard van Wassenberg van Ermengardis als eigengoed kreeg, en de tien hoeven die door de gravin aan de kerk van Sint-Jan te Luik waren geschonken; al deze goederen werden door de eigenaars uitgeven mits betaling van een jaarlijkse cijns.
Het Hof van de Hallen, was eigendom van het Sint-Bartholomeuskapittel van Luik; het ging in beroep bij de schepenbank van Luik. Hinnisdael was in het bezit van het geslacht van Hinnisdael. Hulshof, reeds vermeld in 1631, was in 1768 eigendom van de rector van het Sint-Nicolaasaltaar te Wijshagen. Het laathof van Sint-Jan te Panhoven was eigendom van de collegiale kerk van Sint-Jan Baptist te Luik; in de 18de eeuw hoorde het toe aan de Sint-Lambertuskerk van Luik; verschillende pachthoven in het gehucht Panhoven waren cijnsplichtig van dit hof. Het laathof van Orienten was eigendom van de cisterciënzerinnenabdij van Orienten te Rummen. Het zeer oude Parckenshof, in 1609 vermeld als eigendom van jonker Johan van Crassbor, komt in 1727, samen met het hof van Wassenberg en het hof van Heyendael in Opitter in het bezit van de familie de Borman. Het hof van Wassenberg, zou toebehoord hebben aan graaf Gerard van Wassenberg.
Op het grondgebied lagen ook een aantal leenhoven gereleveerd in de leenzaal van Kuringen: het hof van Voerde, later Straetemanshof genoemd, onder Panhoven, voor het eerst vermeld in 1668, en het Copshof, gelegen in Eetseveld. Het Hermanshof, het Steyvenhof, en het hof van den Venne of Swennenhof, lagen vlak bij elkaar op de plaats die nu nog Driehoven noemt.
Bree bezat drie schuttersgilden, de Oude Compagnie van Sint-Michiel, de Jonge Schuttersgilde van Sint-Catharina, opgericht in 1606, en de Compagnie van Sint-Antonius of Panhover Schutterij, voor het eerst vermeld in 1633. Na de afschaffing in 1796 werden de drie schutterijen, waarschijnlijk onder Napoleon, opnieuw opgericht. Ook 't Hasselt had, zeker vanaf de eerste helft van de 17de eeuw, een schutterij, de Compagnie Sint-Pieter van 't Hasselt.
Bree had een gasthuis, een armentafel en een Heilige Geesttafel. Vanaf de 15de eeuw wordt een lagere school vermeld. De stad en de omliggende dorpen werden in 1376 platgebrand door de troepen van de prins-bisschop Jan van Arkel. In de 16de eeuw, tijdens de periode van de strijd in Gelre en de strijd tussen Gelre en de Habsburgers, stonden Bree en Maaseik het meest bloot aan rooftochten van Gelderse troepen. Net als Maaseik werd Bree daarom door de prins-bisschop van een garnizoen voorzien. In 1542 kwamen plunderende troepen van Maarten van Rossum naar Bree afgezakt, maar werden afgeslagen. Deze rooftochten duurden tot 1543, wanneer Karel V Gelre bij de Habsburgse Nederlanden inlijfde. In 1572 trok Willem van Oranje op naar Roermond, waardoor Maaseik en Bree bedreigd werden; van deze campagne had vooral het platteland te lijden. In 1604 viel een troep Spanjaarden van de hertog van Brabant, circa 6000 man op weg naar 's Hertogenbosch, Bree aan; de burgers konden de soldaten terugslagen, maar capituleerden ten slotte toen zwaar geschut werd ingezet; er moest 10 000 gulden schatting betaald worden. Door afkoop bleef de stad vervolgens van inkwartieringen gespaard tot 1636.
In 1634 werd Bree getroffen door de pest; er waren in dat jaar 54 slachtoffers; de ergste jaren waren 1635 met 208, en 1636 met 179 slachtoffers; op twee jaar tijd stierf toen een derde van de bevolking. De jaren 1624, 1654, 1669, 1676, 1702, 1737, 1747 en 1781 werden gekenmerkt door epidemieën van dysenterie, waarschijnlijk veroorzaakt door de doortrekkende troepen.
In 1636 jaar belegerde Jan van Weert met zijn troepen de stad; het beleg werd afgeslagen, waarna de troepen hun wraak koelden op een groot aantal Kempische dorpen en Bilzen afbrandden. Vanaf 1648 werd de streek geplaagd door Lorreinse troepen; in 1650 lagen verscheidene regimenten in de omliggende dorpen. In 1654 belegerden de Lorreinen Bree; hulptroepen van de keurvorsten van Mainz en Trier kwamen op tijd om de belegerde stad te ontzetten, waar zich een groot aantal vluchtelingen uit het omliggende platteland had verzameld; de Lorreinen waren verplicht zich terug te trekken maar staken op hun terugtocht in de buurt huizen en hoeven in brand. Tijdens de oorlog van 1672-78 tussen Lodewijk XIV en de Republiek werd Bree in 1675 belegerd door troepen van de Prins van Oranje; de burgers sloegen de aanval af, maar moesten ten slotte voor de overmacht zwichten; de Hollandse troepen plunderden de stad en lieten er een garnizoen achter, dat er maanden verbleef. In 1676 kreeg Bree het bevel van de Franse commandant van het garnizoen van Maastricht, om poorten en muren af te breken; waarschijnlijk werd dit bevel niet opgevolgd. In 1677 had Bree een Frans garnizoen onder Watteville, in 1679 een compagnie Fransen onder Blancaert.
Gedurende de Spaanse Successieoorlog (1702-13) waren Bree en omgeving haast nooit zonder doortrekkende of ingekwartierde troepen. In de winter van 1705 kregen de binnenburgers van Bree driemaal inkwartieringen. In 1706 lag te Bree een regiment Zwitsers. In 1706 lag in de streek een regiment van generaal de Rosen. In 1709 verbleef in de stad en de buitinge een regiment van generaal Figuenbach. In de winter 1709-10 werden in Bree, net als in Peer en Hamont, het regiment Pruisische dragonders van generaal-majoor Dorfling ingekwartierd. Het volgende jaar overwinterden Hannoverse en Pruisische troepen te Bree, in 1711-12 een regiment Pruisische dragonders. Gedurende de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) kende Bree opnieuw inkwartieringen in 1743, 1745 en 1746. Bovendien woedde in 1745 en 1747-48 een besmettelijke veeziekte, wat zijn gevolgen had voor de oogst. Na het midden van de 18de eeuw brak eindelijk een periode van rust aan, gekenmerkt door een hernieuwde bouwactiviteit: in 1754 werd het stadhuis volledig verbouwd, de Gerdingerpoort werd vernieuwd en verbreed, de andere poorten hersteld; ook de verwaarloosde stadsmuren werden hersteld.
In de periode 1786-90 opereerde in de stad, de buitinge en de omliggende dorpen een bokkenrijderbende. In Bree werden een vijftiental personen opgehangen en twee gewurgd.
De jaren 1846 en 1866 werden in Bree, zoals in heel Europa, gekenmerkt door epidemieën van cholera en tyfus In 1878-79 brak een pokkenziekte uit.
In de geschiedenis van de stad komen een aantal grote stadsbranden voor. In 1375 brandde de Opitterstraat af, waarbij ook het Gasthuis in vlammen opging. In 1376 brandden de troepen van de prins-bisschop de stad en de omliggende dorpen af. Bij de brand van 1601 werden 72 à 73 huizen vernield. Ook in 1616 was er brand in de stad. Bij de brand van 1697 werden 70 huizen verwoest in de Opitterstraat en de Hoogstraat. In 1699 werd de Gerdingerstraat in de as gelegd. Op twee jaar tijd werd dus een groot deel van de bebouwing binnen de wallen verwoest, wat verklaart dat er weinige gebouwen uit deze periode bewaard bleven. Vanaf 1532 werden verscheidene verordeningen tegen brand uitgevaardigd. Om bluswater bij de hand te hebben liepen trouwens de twee beken, die de stadsgrachten voedden, open door de stad. Toch waren in 1845 nog 145 van de 225 huizen van vakwerk, sommige reeds met een onderverstening.
Er waren herhaaldelijke twisten over de grenzen van het heidegebied van het Hasselterbroek tussen de Vier Crispelen enerzijds en Opitter en Tongerlo anderzijds, met eerste vermelding in 1359 en lopend tot 1719. Bij de twist tussen de Vier Crispelen en de Drie Eyghenen (Thorn, Kessenich en Neeritter) om het Urlobroek, gelegen tussen Beek en Stramproy (NL) vielen in 1441 doden, waarop de Hasseltse milities, gesteund door de Kempische gemeenten, Nederweert en Thorn binnenvielen en de abdis en de heer van Kessenich gevangen namen; de twisten om het Urlobroek duurden voort tot eind 19de eeuw. In 1807 werden de gemene gronden van de Vier Crispelen verdeeld tussen Bree, Beek, Gerdingen en Reppel. Toch bleven deze gemeenten toen nog gronden bezitten die ze samen beheerden.
Op kerkelijk gebied behoort de gemeente tot de Sint-Michielsparochie. Volgens Van De Weerd was de kerk van Bree een filiaal van Gerdingen, wat door Maes wordt tegengesproken. De eerste stenen kerk werd waarschijnlijk gebouwd door de graven van Loon. In 1078 vermaakte gravin Ermengardis deze kerk, samen met een deel van haar goederen aan het Sint-Bartholomeuskapittel van Luik. Patronaat en tienden van de kerk waren in handen van dit kapittel.
In 1464 werd een franciscanessenklooster opgericht, Onze-Lieve-Vrouw ter Riviere. Het was een stichting vanuit het franciscanessenklooster van Sint-Catharinadal te Hasselt, op vraag van Augustijn Baerdmaekers voor zijn twee dochters. De gronden werden gekocht van het laathof van der Hallen, en waren gelegen aan de Boneputterbeek, tussen de huidige Pater Lambertusstraat en de Oudestraat, ter hoogte van de Cosijnstraat. Baerdmaekers liet hier een huis bouwen en in 1464 kwamen de eerste vijf zusters vanuit Hasselt aan. In 1471 en 1477 werd het kloosterdomein uitgebreid met de aanpalende gronden. Tot circa 1506 werden de verschillende delen van het klooster gebouwd; het omvatte verscheidene kloostervleugels, een brouwhuis, een refter, een weefhuis, een thesaurie en een infirmerie; de kerk werd gebouwd in 1480-87. Vóór 1510 werd ook een poorthuis met gastenkwartier gebouwd. Het klooster werd in 1797 opgeheven; het werd in 1808 verkocht aan Jan Frans Brouwers van Tongerlo en Jan Ferdinand Alexander de Borman, vrederechter te Bree; beide kopers gingen onmiddellijk over tot de afbraak van een gedeelte van de gebouwen; in 1815 verkoopt Brouwers zijn deel aan de Borman; thans zijn alle gebouwen verdwenen.
In 1652-57 werd een augustijnenklooster en –college opgericht.
De abdij van Postel bezat in de stad een refugiehuis.
Onmiddellijk buiten de wallen, aan de Opitterpoort, lag de Sint-Antoniuskapel van 1731; een kapel op die plaats werd reeds vermeld in 1530. Zij verdween in 1952.
Bree was van oudsher een klein regionaal marktcentrum; reeds in de 13de eeuw was er een wekelijkse markt. De hoofdbedrijvigheid was steeds de landbouw; er waren vóór de Franse revolutie 55 hoeven in de buitinge en 15 binnen de muren. Om aan de landbouwcrisis van de tweede helft van de 19de eeuw te verhelpen werden door de overheid verschillende initiatieven ondernomen. Het provinciebestuur stimuleerde wetenschappelijk onderzoek, landbouwonderwijs en coöperatieven. Vooral de privé- en de coöperatieve melkerijen hadden een groot succes. Tot ver in de 19de eeuw karnden veel boeren hun melk zelf en gingen ze met hun boter naar de markt. De eerst coöperatieve melkerij startte in 1889 te Bree. Zij was een model in haar soort: men maakte er gebruik van de centrifugale separator, enkele jaren tevoren in Denemarken ontwikkeld. Deze maakte het mogelijk tegen een lage kostprijs melk tot boter van goede kwaliteit te verwerken.
Bree had twee watermolens, beide banmolens: de Scheelen- of Pollismolen op de Itter (thans grondgebied Opitter) en de Genamolen op de Abeek in Beek. Er was ook een windmolen (hoek Bocholterstraat-Stift), die in 1946 verdween.
In 1763 werd in Bree een porseleinfabriek opgericht door Carolus Streignart, waarover vrijwel geen gegevens bewaard bleven. De 19de eeuw kende een beperkte industriële bedrijvigheid: potten- en pannenbakkerijen, een pijpenfabriek aan de Gerdingerpoort, die verdween in het eerste kwart van de 20ste eeuw, sigarennijverheid. De aanleg in de jaren 1950-60 van twee industrieterreinen bracht enkele grotere industriële vestigingen.
De Zuid-Willemsvaart (1822-26) loopt ten oosten van de stadskern, en is er door de Kanaallaan mee verbonden. Aan de kanaalkom ontstond in de 19de eeuw een klein industriegebied.
Oppervlakte: 2.644 ha.
Bron: SCHLUSMANS F. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kantons Bree - Maaseik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
't Hasseltkiezel
Omvat
Augustijnenstraat
Omvat
Brugstraat
Omvat
Dorpswoning
Omvat
Dorpswoning
Omvat
Dorpswoning
Omvat
Driehoevenstraat
Omvat
Gerdingerpoort
Omvat
Gerdingerstraat
Omvat
Gietijzeren kruis
Omvat
Grensstraat (Bree)
Omvat
Gruitroderkiezel
Omvat
Hoeve Klein Stukkenhof
Omvat
Hoogstraat
Omvat
Houterstraat
Omvat
Kanaalkaai
Omvat
Kanaallaan
Omvat
Kleine woning
Omvat
Kloosterstraat
Omvat
Malta
Omvat
Markt
Omvat
Meinestraat
Omvat
Nieuwstadpoort
Omvat
Nieuwstadstraat
Omvat
Nijsenbergstraat
Omvat
Opitterstraat
Omvat
Panhovenstraat
Omvat
Roermonderstraat
Omvat
Sint-Jobskapel
Omvat
Smeedijzeren kruis
Omvat
Straterhofweg
Omvat
Tweeledige hoeve
Omvat
Vaesstraat
Omvat
Veldstraat
Omvat
Vrije Basisschool
Is deel van
Bree
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Bree [online], https://id.erfgoed.net/themas/14575 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.