Geografisch thema

Neeroeteren

ID
14585
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14585

Beschrijving

Eerste vermelding in 952 als Uotra; in 1202 vermeld als Utere. De naam is afkomstig van de beek de Oeter, thans Bosbeek; het voorvoegsel Neer- wordt pas vanaf de 14de eeuw bijgevoegd.

Op landschappelijk gebied vertoont Neeroeteren een sterk gedifferentieerd uitzicht, aangezien het op de grens ligt van drie traditionele landschappen, en op de grens van het Maasland en de Kempen.

Het noordelijk gedeelte van het grondgebied behoort tot de Vlakte van Bocholt; dit gebied omvat de noordelijke gehuchten Ophoven, Neerhoven, Geisteren, Solt en het noordelijk deel van Waterloos. Een belangrijk gebied hierin (ankerplaats) is het gebied Jagersborg, een van nature drassig gebied, en een voorbeeld van een 19de-eeuws ontginningslandschap (natte graslanden), later grotendeels met eikenbestanden bebost; om het gebied te ontwateren werd een veelheid van grachten aangelegd; ook het regelmatige wegenpatroon wijst op een jonge ontginning. Eveneens in dit gebied, in het noorden van de gemeente bevindt zich de landschappelijke ankerplaats De Brand, een van nature drassig gebied; het is een relict-bocagelandschap met een fijnmazige mozaïek en een grote dichtheid van brede houtwallen, houtkanten en verspreide loofbosjes, die de vochtige hooi- en weilanden omgeven. Het gebied wordt in het Vlaamse Gewest als zeldzaam aanzien omwille van zijn omvang en gaafheid; zowel wegennet als percelering zijn grotendeels historisch stabiel.

Het oostelijk gedeelte van de gemeente maakt deel uit van Maasvlakte en terrassenland. De grens van dit gebied loopt in het noorden van de gemeente over Jagersborg en de Schootsheide, en volgt in het zuiden de steilrand van het Kempisch Plateau, ten zuiden van het gehucht Berg, tussen de Warstraat en de Bergerven-/Ketelstraat; de op sommige plaatsen tot bijna 40 meter hoge, steile rand is een opvallend element in het landschap.

Het gebied De Tösh, Langeren en Wurfeld, een landschappelijke ankerplaats behoort tot deze zone, met name het gebied Langeren (confer Grotlaan en Langerenstraat), een kleinschalig, oud cultuurlandschap op een plaggenbodem, met een grote dichtheid aan houtkanten, graslanden, akkertjes en geriefhoutbossen. De Tösh ligt helemaal in het oosten van dit gebied, ten zuiden van de Bosbeek: het is een nat terrein met grote percelen, van noord naar zuid open moeras, riet, wilgenstruweel en elzenbroekbos; eiken-berkenbos op de hoger gelegen delen. Het zuidoostelijk gedeelte van het grondgebied behoort tot de landschappelijke ankerplaats Maasterrassen en Schootsheide, ten zuiden van de Dennenstraat/Akkerstraat, een smal interfluvium tussen de valleien van de Maas en de Bosbeek; het is een gevarieerd cultuurlandschap met beperkte bebouwing; de hier voorkomende wateringen zijn het gevolg van de grootschalige ontginningen die vanaf het midden van de 19de eeuw in de Schootsheide plaatsvonden; voordien was deze heide een langgerekt woest heidegebied, dat zich uitstrekte over grote delen van Neeroeteren, Rotem en Elen, en ontstond uit het Drie-Bankenbos. De Schootsheide maakte deel uit van een groot moerassig gebied dat zich uitstrekte over de gemeenten Opitter, Neeroeteren, Tongerlo, Bocholt, Gerdingen, Kinrooi, Molenbeersel, Bree, Beek en Gruitrode.

Om de toenemende bevolkingsdruk op te vangen wenste de overheid in het midden van de 19de eeuw de oppervlakte geschikte landbouwgrond te vergroten. Hierbij dacht men vooral aan de uitgestrekte en nauwelijks in cultuur gebrachte heidevelden tussen Maas en Schelde. Op 25 maart 1847 keurt het parlement een wet goed die de gemeenten verplicht hun woeste gronden zelf productief te maken of ze te verkopen met dit doel. De aanleg van de Zuid-Willemsvaart had de mogelijkheid doen ontstaan om de arme, zure Kempische zandbodems te bevloeien met het voedselrijke kanaalwater en zodoende te bemesten; bij Koninklijk Besluit van 6 november 1847 werd toelating gegeven om het kanaalwater voor bevloeiing te gebruiken.

Het consortium "Société Liègeoise", bestaande uit L.J.H. Hermans (Tongeren), J.M.B. Schaetzen (Tongeren), H. Simon (Luik), V. Terwagne (Luik), V. Bellefroid (Luik) en C. Dessain (Luik) kopen circa 125 hectare heide en beginnen hier de zogenaamde "Wateringen"; een Waals ingenieur leidt het aanleggen van de besproeiingswerken. Nadien koopt Nagant nog 60 hectare heide dichter bij het dorp, die eveneens worden omgezet tot wateringen. De ontgonnen landen worden vooral als hooilanden gebruikt; tot 1930 was hooi de enige opbrengst van de wateringen. Het leger in Leopoldsburg, de zoo in Antwerpen en de paardentram waren regelmatige afnemers. De wateringen van Neeroeteren zijn de gaafst bewaarde van het gebied; aan de Zuid-Willemsvaart bevinden zich nog verscheidene tapsluizen, die het grachtenstelsel van de wateringen voeden, één ervan nog in oorspronkelijke staat. Al deze ontwikkelingen hebben geleid tot een sterk gedifferentieerd patroon van groot- en kleinschalig grondgebruik: gesloten naaldhoutcomplexen of populieraanplantingen variëren met open landschappen van weiden en akkers.

Het oostelijk deel van de gemeente ligt op het Kempisch Plateau en behoort tot het traditionele landschap Limburgs heide- en bosgebied. Een merkwaardig landschappelijk element is de noordwest-zuidoost gerichte steilwand Bree-Neeroeteren, circa 20 meter hoog, die samenvalt met de Feldbissbreuk, ontstaan door de tektonische activiteiten op de zuidrand van de slenk van Roermond; deze slenk van Roermond is een actief zakkingsgebied; de steilrand bevindt zich onmiddellijk ten westen van het gehucht Waterloos en loopt ten oosten door in de Warre. Het uiterst westelijk gedeelte van de gemeente, ten westen van het gehucht Waterloos, maakte deel uit van de Gruitroderheide; deze ontstond op de gebruikelijke wijze door overbeweiding en overexploitatie van het Gruitroderbos of Roderbos, dat in de middeleeuwen een oppervlakte van circa 5 000 hectare beslag; het bestond toen voornamelijk uit kreupelhout van eik.

Hier bestond een merkwaardige en zeer oude vorm van collectief bezit uitgeoefend door de inwoners van de verschillende gemeenten op wiens grondgebied het bos zich uitstrekte (zie verder). Landschappelijk belangrijk is ook de diepe zuidwest-noordoost-vallei die de Bosbeek, ook Oeter genaamd, en de parallel lopende Kleine Beek in het Kempisch plateau hebben uitgesneden. Beide beken doorkruisen in deze richting het grondgebied van de gemeente; zij lopen parallel tot aan de kerk van Neeroeteren, waarna de Bosbeek verder in oostelijke richting loopt, de Kleine Beek in noordoostelijke richting. De Kleine Beek ontspringt in de zuidelijke buurgemeente Opoeteren. De Bosbeekvallei wordt gekenmerkt door een veelheid van vochtige tot natte biotopen: rietland, hooi- en grasweiden, zure laagvenen, verruigde elzenhagen, poelen en broekbossen. De Itter vormt de noordelijke grens van de gemeente.

De landbouw is nu hoofdzakelijk gericht op intensieve rundveehouderij en, in mindere mate, hokdieren, met bijhorend grasland en voedergewassen als bodemgebruik.

Tot in het Boven-Plioceen lag heel het oostelijk gedeelte van de gemeente Neeroeteren in de Maasbedding, tot aan de Warre, Berg en Waterloos in het westen. Massa's keien werden door de stroom meegesleurd en verspreid over dit hele gebied, met ophoping op sommige plaatsen; zij werden eeuwenlang als bouwmateriaal gebruikt.

Het uitgestrekte grondgebied van de gemeente kende verschillende gehuchten, waarvan sommigen door de toenemende lintbebouwing niet meer als dusdanig te herkennen zijn: Berg, Waterloos, Voorshoven, Heikant (Aenghenheyde), Ophoven, Neerhoven, Middelhoven, Geisteren, Schootsheide en Dorp. De grootste van deze gemeenschappen waren Dorp, Geisteren en Voorshoven.

Groot aantal vondsten uit de prehistorie, vooral neolithisch (Schootsheide, velden tussen Neeroeteren en Kinrooi, nabij Jagersborg, de Warre). Ook vondsten uit de bronstijd (Wachteren). In het gehucht Berg werden Merovingische vondsten gedaan.

In de 10de eeuw behoorde Neeroeteren tot het domein van graaf Ansfried de Jonge, een neef van Otto I en deze op zijn Italiaanse expedities vergezelde. Toen zijn echtgenote Hilsondis en zijn dochter Benedicta in het klooster wensten te treden, stichtte hij voor hen de abdij van Thorn. Nadat hij op verzoek van bisschop Notger van Luik geestelijke was geworden en in 995 het bestuur van het bisdom Utrecht op zich had genomen, schonk hij zijn goederen in het Maasland, waaronder Neeroeteren, aan de abdij van Thorn. De abdij bezat de heerlijke rechten in Neeroeteren. Oorspronkelijk had de abdij van Thorn geen voogd, aangezien de Duitse keizer zelf als beschermer optrad. Later werd de graaf van Horn voogd over de abdij zelf; de voogdij over de goederen van de abdij, waaronder Neeroeteren, was sinds het einde van de 12de eeuw in handen van de graven van Loon, na 1366 in die van de Luikse prins-bisschoppen. Er waren herhaaldelijk spanningen tussen de abdis van Thorn en de prins-bisschop van Luik met betrekking tot de rechten over Neeroeteren.

Het ontstaan van Neeroeteren hangt waarschijnlijk samen met de ligging van de belangrijke weg door de Kempen, waar deze de Oeter of Bosbeek kruist. Deze weg liep over Achel en Bree naar Rotem, waar hij uitmondde in de Romeinse heirbaan Tongeren-Nijmegen. Het was een belangrijke verbindingsweg tussen de Kempen en het Maasland. Bij de kruising van deze landweg en de Bosbeek werd de eerste kerk gebouwd.

Neeroeteren had een schepenbank die Gelders recht sprak, aanvankelijk benoemd door de abdis van Thorn, vanaf 1663 beurtelings door Thorn en de prins-bisschop van Luik. De schepenen van Neeroeteren gingen aanvankelijk in beroep bij de schepenbank van Thorn, vanaf de 12de eeuw bij een college van twee commissarissen, waarvan één benoemd door de abdis van Thorn, de andere door de prins-bisschop. De galg van Neeroeteren stond bij de Schoorbrug, op de oude weg naar Maaseik, en op de grens met deze gemeente.

De abdis van Thorn stelde in Neeroeteren een meier aan; de graaf van Loon, later de prins-bisschop van Luik, werd er vertegenwoordigd door een schout. Meier en schout namen samen het bestuur waar.

In Neeroeteren fungeerden twee burgemeesters, voor het eerst vermeld in 1525. Vanaf 1773 was één burgemeester bevoegd voor het Dorp, en één voor het gehucht Geisteren met aanhorigheden. Het gemeentebestuur werd gevormd door de twee burgemeesters, een raad van vier gezworenen, bestaande uit de twee aftredende burgemeesters en twee door de gemeente gekozen mannen, en een secretaris; de gezworenen worden voor het eerst vermeld in 1616.

In het gehucht Voorshoven bevond zich een leen, in 1393 vermeld als eigendom van Edmond van Voorshoven; het is niet bekend van wie dit leen afhing. Op het grondgebied van Neeroeteren bevond zich ook een laathof, vermeld in 1446 als Hof van Dries Konincx van Triecht, gelegen te Bornen; het strekte zich waarschijnlijk uit over alle gronden van Bornen en omgeving; Dries Konincx was een inwoner van Maastricht; het is niet bekend wanneer dit laathof met de schepenbank van Neeroeteren verenigd werd.

De oostgrens van de gemeente was militair de meest bedreigde, aangezien zij gelegen was in de buurt van een grote verkeersader -de voormalige Romeinse heirbaan, die nog steeds de verbinding vormde van Maastricht met het noorden-, in de buurt van de burchten van Maaseik en Stokkem, en van de Maas. Daarom werd deze grens op een ingenieuze wijze versterkt: de Bosbeek werd ingedijkt en het overtollige water werd afgetapt in noordelijke richting in een kunstmatig gegraven kanaal, dat uitmondde in de vennen van zuidelijk Kinrooi; op die manier liep deze gracht langs de oostgrens van de gemeente. Op de verbindingsweg Neeroeteren-Maaseik bevond zich een brug over de gracht, de Schoorbrug, reeds vermeld in 1365; oorspronkelijk in hout werd zij circa 1400 door een stenen brug vervangen. Deze brug was versterkt door diepe grachten, hoge dijken en een sluitboom, die ’s nachts gesloten werd. Naast deze brug bevonden zich op secundaire wegen nog vier andere bruggen over grachten die Neeroeteren van Maaseik scheidden, alle voorzien van een sluitboom. Op die manier was Neeroeteren in zekere zin een versterkt dorp; zelfs de dorpelingen van het naburige Elen en Rotem brachten hun goederen bij gevaar in veiligheid binnen de versterkte grenzen van de gemeente.

De westzijde was bij gebrek aan natuurlijke elementen veel moeilijker te verdedigen. In 1402 sloot men met Hasselt een overeenkomst om, mits betaling van een jaarlijkse rente, hulp van de stad te krijgen en een onderkomen binnen de wallen. Bovendien beschikte het dorp over twee schansen: één in het dorp, gelegen tussen de Kleine Beek en de Hoogstraat, waar deze nu door de Zuid-Willemsvaart doorsneden wordt, en één in Voorshoven, aan de huidige Schansweg; zij worden voor het eerst vermeld in 1635 en dateren waarschijnlijk uit eind 16de - begin 17de eeuw; beide schansen staan aangeduid op de Ferrariskaart (1771-77).

In 1478 werd de Sin-Jorisgilde opgericht, eind 16de - begin 17de eeuw ontstonden de schutterijen van Sint-Catharina of “Jonge Schutten”, die van Sint-Lambrecht in Geisteren en die van Sint-Anna in Voorshoven.

De 14de eeuw was een gunstige periode voor de gemeente; de bouw van de kerk getuigt hiervan. Dit veranderde in de 15de eeuw. Tijdens de opstand van de steden tegen prins-bisschop Louis de Bourbon heeft Neeroeteren te lijden van benden plunderende en rovende soldaten die vanuit Maaseik het gebied onveilig maakten. In 1473 heerste de pest in de gemeente. In 1492 was de gemeente verplicht gemeentegronden te verkopen om de oorlogsschade te vergoeden. De eerste helft van de 16de eeuw was over het algemeen een gunstige periode, op een paar jaren van slechte oogst na, dit in tegenstelling tot de tweede helft van de 16de eeuw. In het eerste decennium van de eeuw werd de streek onveilig gemaakt door plunderende benden uit Gelderen.

Circa 1520 begonnen de twisten met Maaseik over de grens in de heide bij het gehucht Gremelslo. Deze geschillen duurden circa drie eeuwen en gaven herhaaldelijk aanleiding tot geweld. In 1525 en de volgende jaren werd het dorp getroffen door een dodelijke epidemie; in 1557 heerste er hongersnood ten gevolge van de mislukte oogst. In 1580 heerste in het dorp opnieuw een epidemie. In de jaren 1581, 1582 en 1583 had het dorp te lijden van plunderende Spaanse soldaten. In 1584 lag Philips de Recourt, baron de Licques, afdelingshoofd van het leger van Parma in het dorp met drie regimenten Walen, en in de zomer werd het dorp verwoest door de graaf van Mansfeldt, legeroverste van Parma; in 1595 melde men dat het dorp voor meer dan de helft afgebrand was. Bovendien waren de jaren 1585, 1586 en 1587 jaren van misoogst, met hongersnood als gevolg. Op de hongersnood volgde de pest. In 1597 waren de verwoeste huizen nog niet heropgebouwd. In 1599 streken de huurlingen van Albrecht en Isabella neer in Hamont en terroriseerden en plunderden van daaruit de hele streek. Het jaar 1604 was zeer onvruchtbaar, zodat hongersnood ontstond. Na het einde van het Twaalfjarig Bestand in 1621 kende het dorp een voortdurende doortocht van krijgsvolk; reeds in 1622 was de gemeente verplicht een lening aan te gaan, de oogst mislukte in 1630 en in 1634 werd heel het land tot in Duitsland getroffen door een ziekte die de pest genoemd werd en zeer veel slachtoffers maakte. In november van 1636 verspreidden de benden van Jan van Weert zich in de Kempen en vielen Bree aan, vanwaar ze echter werden teruggedreven; zij koelden hun wraak op de omliggende dorpen, waaronder Neeroeteren, waar zij plunderden en verwoestten. In de winter van 1652-53 gingen de troepen van Karel van Lorreinen aan het muiten, en vielen de Kempen binnen waar ze een ware rooftocht begonnen. In 1673 heerste weer een besmettelijke ziekte die talrijke slachtoffers maakt. In 1672 had Neeroeteren te lijden van kampementen van Franse troepen, die de oogst verwoestten. In 1693 moesten de inwoners aan de Fransen een krijgsbelasting betalen van 1800 gulden. Neeroeteren had sterk te lijden onder de oorlog tussen Oostenrijk en Frankrijk: de jaren 1746-49 zijn rampspoedig; door de voortdurende overlast van troepen viel het openbare leven vrijwel stil; het waren vooral de troepen van de bondgenoten (Oostenrijkers, Hollanders en Engelsen) die grote schade in de gemeente aanrichtten.

De tweede helft van de 18de eeuw werd gekenmerkt door het optreden van de zogenaamde Bokkenrijdersbenden; het eerste optreden van een bende was de inbraak in de kerk van Neeroeteren in 1782. De opeisingen van het Franse leger in 1793 bracht de gemeente in diepe schulden; bovendien mislukte de oogst in 1794, en is de daaropvolgende winter de strengste der eeuw, zodat de gemeente moest lenen om de noodlijdenden bij te staan. In 1805, 1806 en 1810 werden de gronden van de abdij van Thorn in Neeroeteren verkocht aan inwoners van de gemeente. De jaren 1845-46 werden gekenmerkt door misoogsten en ziekten aan gewassen; ook in 1847 had men nog te lijden van de gevolgen van de mislukte oogst en was men verplicht een lening aan te gaan.

Reeds begin 18de eeuw had Neeroeteren een eigen pastoor, wat op een onafhankelijke parochie wijst. Waarschijnlijk bouwden de abdissen van Thorn in Neeroeteren een stenen kerk, toen ze in het bezit van het gebied kwamen, mogelijk tussen 1000 en 1100. De inwoners van de gehuchten Opsolt en Neersolt onder Gruitrode en Maaseik, evenals die van Elen en Heppeneert (Maaseik) maakten deel uit van de parochie Neeroeteren. Twee derden van de tienden was in het bezit van de abdij van Thorn, één derde in dat van de pastoor. De abdij van Thorn bezat het begevingsrecht.

Circa 1240 werd in Neeroeteren een cisterciënzerinnenklooster, Godsberg, gesticht. Deze abdij bevond zich oorspronkelijk in Boutershoven onder Sint-Truiden. Ze werd naar Neeroeteren overgeplaatst omdat de locatie in Boutershoven niet gunstig was voor de ontwikkeling van de abdij. De graaf van Loon, Arnold VI, had een belangrijk aandeel in de stichting. Het klooster lag volgens de overlevering op de rechteroever van de Bosbeek. Arnold VI schonk aan het klooster zijn goederen in de plaats Wachteren en in Gebruggenbos, en een hoeve met watermolen en aanhorigheden. De graaf gaf de abdij ook de tienden van Gruitrode, Opoeteren en Houthuizen onder Dilsen. Toch kon de abdij zich ook in Neeroeteren niet handhaven; zij werd in 1275 opgeheven en verenigd met de abdij van Oriënten in Rummen (Brabant); de goederen van Godsberg ging over naar de abdij van Oriënten.

Van oudsher functioneerden vijf watermolens op de Bosbeek op het grondgebied van Neeroeteren: de meest westelijke was de Leverenmolen (Ketelstraat), dan kwam de thans verdwenen Gebruggenmolen (Ziepstraat), vervolgens de Kleeskensmolen of Oude Zagerij (Kleeskensmolenweg), de Neermolen (Langerenstraat), en tenslotte de Langerenmolen (Grotlaan). De oude smidse van Neeroeteren, een vakwerkgebouw van circa 1860, bevindt zich thans in het Openluchtmuseum van Bokrijk. In 1808 werd begonnen met het graven van de Zuid-Willemsvaart in Neeroeteren; de werken werden gestaakt in 1813, en hernomen onder het Hollands bewind in 1823; het kanaal werd geopend in 1825. Pas in 1844 kwam er een brug over het kanaal, in Geisteren, bij de aanleg van de weg van Hechtel naar Maaseik; in 1846-47 werd de Dorperbrug gebouwd. Het kanaal werd in 1935 verbreed en rechtgetrokken; vaste bruggen werden aangelegd, die de oorspronkelijke draaibruggen vervingen. In Neeroeteren functioneerden drie draaibruggen: in Voorshoven, in Geisteren en de Dorperbrug; vlak bij deze bruggen woonde de brugwachter; de brugwachtershuizen van Voorshoven en Geisteren bestaan nog steeds, dat van het dorp is verdwenen.

De steenweg Neeroeteren-Maaseik werd aangelegd in 1848. In 1849 werd de kiezelweg van Opoeteren naar Neeroeteren aangelegd, in 1855 de verbindingsweg van Neeroeteren met Rotem. In 1890 werd de tramlijn geopend tussen Leopoldsburg en Maaseik, die Neeroeteren aandeed en over het dorpsplein liep.

Neeroeteren is van oudsher een landbouwgemeente. Nog in de 18de eeuw bestond een groot gedeelte van de gemeente uit enorme heidegebieden. Deze gebieden waren gemene gronden, eigendom van de gemeente. Eén van deze gebieden was de Gruitroderheide (confer supra), een gemene bezitting van de omliggende dorpen, waarvan de eigendomstoestand zeer oud moet zijn, en opklimmen tot de stichting van de verschillende dorpen. Hoewel de gronden feitelijke bezittingen van de heren waren, werd het vruchtgebruik een soort verworven recht van de dorpelingen, en nog later werden zij als werkelijke eigendommen van deze gemeenten beschouwd. Een grensafbakening is reeds bekend van 1390; op dat ogenblik verbinden de drie dorpen, waarover deze heide zich uitstrekt, Gruitrode, Neeroeteren, Opitter en later Opoeteren, zich ertoe de Gruitroderheide te behouden en te beschutten tegen al wie hen het bezit ervan zou betwisten, en elkaar hierin hulp te bieden indien nodig. In een streek met weinig vruchtbare gronden waren deze heidegebieden van vitaal belang voor de bewoners: zij dienden als weidegebieden voor het vee, en leverden allerlei materialen voor veevoeder en brandstof. Twisten over de grenzen binnen deze heidegebieden met de buurgemeenten Maaseik, Opoeteren, Opitter, Tongerlo en Gruitrode sleepten eeuwenlang aan.

Deze geschillen, die begonnen in de 15de eeuw, kunnen in vier reeksen gerangschikt worden: de geschillen met de Drie Banken (Stokkem, Rotem en Dilsen) over de grenzen in de Bergerheide en de Neerheide, het vroegere Drie-Bankenbos; zij duurden tot 1821; de twisten met Gruitrode, Opoeteren en Opitter over de Gruitroderheide, met de uiteindelijke verdeling van het gebied in 1853, waarbij Neeroeteren in het bezit kwam van circa 830 hectare heide; de geschillen met Solt en Tongerlo over het gebruik van de heide bij het Voorshoven, waarbij de geschillen over de grenzen van het Solt in het begin van de 20ste eeuw nog niet opgelost waren; de geschillen met Maaseik, Wurfeld en Gremelslo over de grens in de Geisterse heide, aan de Schoorbrug en in de Schootsheide. De ernstigste moeilijkheden waren die met Maaseik over de heidegronden tussen beide gemeenten, die circa 1560 begonnen en bijna driehonderd jaar duurden.

De eerste gemene gronden werden in 1825 verkocht om de geweldige leningen die de gemeente in de loop van de 18de eeuw had moeten aangaan te kunnen aflossen. Met dit doel werden in 1827 ook de eerste dennenbossen aangeplant; in de loop van de 19de eeuw werden de heidegebieden grotendeels bebost: in 1859 werd begonnen met de bebossing van de Roderheide, waar 113 hectare met dennen beplant werden; in 1867 werden nog eens circa 595 hectare beplant; deze bossen werden door de gemeente beheerd en de opbrengst van het hout kwam ten goede aan de gemeentekas. De eerste grote verkoop van gemene gronden was in 1844, met 650 hectare. De wet van 25 maart 1847 had de ontginning van onvruchtbare gronden tot doel; de staat onteigende hiertoe circa 57 hectare heidegronden voor het aanleggen van wateringen (confer supra). Bij Koninklijk Besluit van 11 mei 1864 moesten de uitgestrekte moerassen tussen Bocholt, Beek, Bree, Tongerlo, Molenbeersel, Kinrooi en Neeroeteren drooggelegd worden; hiertoe moesten in Neeroeteren de heiden van Geisteren en Voorshoven verkocht worden, wat op veel weerstand van de bevolking stuitte; de gronden werden ten slotte in 1865 verkocht aan de Luikenaren E. Claes en W. Flechet; zij trachtten de gronden vruchtbaar te maken met stads- en straatmest, een onderneming die echter mislukte. In de periode dat de wateringen actief waren bood dit werkgelegenheid voor een vrij groot aantal vaste werkkrachten, in totaal circa 300, afkomstig van Neeroeteren, Rotem en Elen.

Thans is Neeroeteren voornamelijk een woonforensengemeente (70% van de beroepsbevolking). De aanwezigheid van grote bos- en natuurgebieden gaf aanleiding tot het ontstaan van een toeristische sector.

In 1964 werd de enclave Solt van Maaseik aan Neeroeteren overgedragen.

Het nederzettingspatroon van Neeroeteren vertoont een aaneenschakeling van een aantal woonkernen, de verschillende historische gehuchten, in de vorm van straatdorpen. Ook de dorpskern vertoonde oorspronkelijk dit patroon -Hoogstraat en Sint-Lambertuskerkstraat-, hoewel dit door de toenemende bebouwing niet meer duidelijk is. De verbinding tussen beide straten werd gevormd door het dorpsplein; door de recente ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog wordt dit gedeelte echter vrijwel niet meer als plein ervaren, vooral door het belang dat de Rotemerlaan, die het plein van zuid naar noord doorkruist, als doorgangsweg heeft gekregen. Op het dorpsplein bevonden zich sinds de jaren 1865-70 een kiosk en twee rijen linden, later vervangen door astanjebomen. Beide elementen verdwenen na de tweede Wereldoorlog, evenals het belangrijke huis Berben, gesloopt in 1964 voor de bouw van de Rijksmiddelbare school. Ook het hier gelegen huis Scholtissen, zo genoemd omdat het eigendom was van de familie Pendris, die eeuwenlang het ambt van scholtis of schout uitoefende in de gemeente, is thans verdwenen, gesloopt in 1913. Het gemeentehuis verdween na een brand in 1960. Tot het begin van de 20ste eeuw liep de Bosbeek open door het dorp, over het dorpsplein, de huidige Sint-Lambertuskerkstraat, en –nog steeds- door de Langerenstraat; pas in 1865 werd deze doorloop door het dorp ingemuurd.

De gemeente behield weinig elementen van de oude bebouwing; de bevolkingstoename had grote, recente wijken en lintbebouwing tot gevolg. De oudste bebouwing wordt gevormd door de langgestrekte hoeven en hoeven met losstaande bestanddelen uit de tweede helft van de 19de eeuw. Een bijzonder gaaf element is de belangrijke gotische Sint-Lambertuskerk met omringend kerkhof, en de nabijgelegen Neermolen, beide aan de hier nog open stromende Bosbeek. Interessant zijn ook de verschillende watermolens aan de Bosbeek.

Oppervlakte: 3.106 ha.

  • BAUWENS-LESENNE M., Bibliografisch repertorium van de oudheidkundige vondsten in Limburg behoudens Tongeren-Koninksem (vanaf de vroegste tijden tot de Noormannen),(Oudheidkundige repertoria, Reeks A: Bibliografische repertoria; 8), Brussel, 1968, p. 247-251.
  • BROUETTE E., De abdij van Boutershoven (St-Truiden) en haar verplaatsing naar Neeroeteren, (Limburg, 39, 1960, p. 234-249).
  • BROUETTE E., Abbaye d'Oeteren à Neeroeteren, in Monasticon Belge, Liège, 1976, p. 175-180.
  • BROUWERS L., De "Taaie Graaf" te Neeroeteren, (Kontaktblad voor Neeroeteren, 12, (3), 1976, p. 4-7).
  • CLAASSEN A., Merovingische vondst te Neeroeteren, (Limburg, 42, 1963, p. 384-385).
  • CLAASSEN A., De Bronstijd in Limburg, (Limburg, 50, 1971, p. 145-162).
  • COENEN J., De Oeter of Boschbeek, (Het Oude Land van Loon, 1, 1946, p. 173-174).
  • CUPPENS J., Drie eeuwen vrij lager onderwijs te Neeroeteren, Neeroeteren, 1975.
  • CUPPENS H. - SMET W., Limburgse watermolens. Molens op de Aabeek-Bosbeek en Itterbeek, St.-Niklaas, 1980.
  • DARIS J., Histoire de la bonne ville, de l'église et des comtes de Looz, vol. I, Liège, 1864, p. 484-485.
  • DARIS J., Notices sur les églises du diocèse de Liège, vol. 7, Liège, 1867-1899, p. 165.
  • DARIS J., Notices sur les églises du diocèse de Liège, vol. 14, Liège, 1867-1899, p. 141.
  • DRIESSEN R., Daar de Maas door deze gemeente stroomt, Genk, 1988.
  • DYCK A. H. VAN, Uit oude registers: Rekem, Meeuwen, Neeroeteren, Stokkem, As, Neerharen, Kinrooi, Leut, Boorsem, Maaseik, (Limburg, 35, 1956, p. 247-250).
  • FAASSEN J., In en om "het Stamprooierbroek".
  • GERITS J., Een armenhuis te Neeroeteren in de XIIIe eeuw, (Limburg, 45, 1966, p. 114-118).
  • GERITS J., Neeroeteren, dorp op de scheiding van Kempen en Maasland, (De Tijdspiegel, 24, 1969, p. 40).
  • GERITS J., De schuttersgilden van Neeroeteren, Neeroeteren, 1970.
  • GERITS J., Oude grafkruisen te Neeroeteren, (Periodiek Kontaktblad voor Neeroeteren, 8, (1), 1972, p. 7-8).
  • GERITS J., Neeroeteren in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1972.
  • GERITS J., Neeroeteren-Thorn, Neeroeteren, 1972.
  • GERITS J., Kleine monumenten te Neeroeteren, (Kontaktblad voor Neeroeteren, 12, (2), 1976, p. 24-27).
  • GEYSKENS B., in De Vlaamse Landschapsatlas, OC-GIS-Vlaanderen, Brussel, 2001.
  • GRAUWELS J., De aartsdiakonale visitaties van het dekenaat Maaseik (1646-1726), (Het Oude Land van Loon, 38, 1983, p. 27-28).
  • HEYMANS H., Neeroeteren (Limb.): prehistorisch grafveld, (Archeologie, (1), 1977, p. 13).
  • HEYMANS H., De topografie van de Merovingische grafvelden in Belgisch Limburg en Maastricht, (Acta Archaeologica Lovaniensia, 17, 1978, p. 66-134).
  • HEYMANS H.,Watermolens te Neeroeteren, (Industrieel Erfgoed, 2, (6), 1984, p. 15-18).
  • KUNNEN M., Bokkerijders te Neeroeteren, (Ooters Jaarboek, 5, 1997, p. 111-118).
  • LAENEN M., Provinciaal Openluchtmuseum Bokrijk, Tielt, 1992, p. 23.
  • MAAS P.J., Coup d'oeil historique sur Neeroeteren à propos d'un sceau gothique de la même commune, (Bulletin de la Section scientifique et littéraire de la Société des Melophiles de Hasselt, 36, 1900, p. 26-63).
  • MAAS P.J., Une forme germanique de la propriété collective dans le Limbourg, Hasselt, 1905.
  • MAAS P.J., Geschiedenis van Neeroeteren, Roeselare, 1905-06.
  • MANDERS J. - VERHEIJEN M., Koren op de molen. Langs de Itter, Echt, 1992.
  • MARTENS N., Wandelgids voor Neeroeteren "Groen Vakantieoord", Neeroeteren, 1972.
  • MARTENS N., Een beekvallei te Neeroeteren: de Bosbeekvallei, (Koerier van de Stichting Limburgs Landschap, 9, (1), 1981, p. 8).
  • NAUWELAERS-WANDERS G., De scheepvaart in vroeger jaren, Neerharen, 1978.
  • PLUSQUIN J., Bespreking van enkele oude hoeven in Neeroeteren, Hasselt, 1984-85.
  • ROBYNS O., Is de kanaaldijk van Neeroeteren in 1830 doorgestoken of doorgebroken?, (Limburg, 2, 1920-21, p. 217-219).
  • SEGERS J., Neeroeterse plaatsnamen, Neeroeteren, 1969.
  • SEGERS J., Over Neeroeterse plaatsnamen, (Ooters Jaarboek, 1, 1985, p. 67-71).
  • VANHOLEN A., Op en aan het kanaal, (Ooters Jaarboek, 4, 1944, p. 56-59).
  • VANHOVE D., Algemene Geschiedenis van Neeroeteren, Hechtel, 1985-86.
  • WEERD H.VAN DE, Het landdekenaat Eyck. Hunsel. Kinroy. Molen-Beersel. Neeroeteren, (Limburg, 6, 1924-25, p. 130-137).
  • WIEËRS T., Wij zullen u met assen lonen! De Bokkerijders in het Maasland, Nieuwkerken, 1985, .
  • ZWIJZEN W., Enkele beschouwingen betreffende Georges Simenon en Neeroeteren, (Ooters Jaarboek, 1, 1985, p. 77-81).

Bron: SCHLUSMANS F. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kantons Bree - Maaseik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Bergerstraat

  • Omvat
    Betonnen jaagbruggen

  • Omvat
    Breeërweg

  • Omvat
    Canadastraat

  • Omvat
    Gietijzeren kruis

  • Omvat
    Hagedorenstraat

  • Omvat
    Hoogstraat

  • Omvat
    Kapel

  • Omvat
    Kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes

  • Omvat
    Ketelstraat

  • Omvat
    Kinrooierdijk

  • Omvat
    Langerenstraat

  • Omvat
    Langgestrekte hoeve

  • Omvat
    Langgestrekte hoeve

  • Omvat
    Mariapark met grot en kapel

  • Omvat
    Molenweg

  • Omvat
    Oeverbunker 37 Grensstelling Zuid-Willemsvaart

  • Omvat
    Ophovenstraat

  • Omvat
    Opoeterseweg

  • Omvat
    Oude Kuil

  • Omvat
    Plattenhofweg

  • Omvat
    Solterweg

  • Omvat
    St.-Lambertuskerkstraat

  • Omvat
    Villa met hooischuur

  • Omvat
    Voorshoventerweg

  • Omvat
    Watermolen Houbenmolen

  • Omvat
    Watermolen Kleeskensmolen

  • Omvat
    Watermolen Langerenmolen

  • Omvat
    Zandstraat

  • Omvat
    Ziepstraat

  • Is deel van
    Maaseik

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Neeroeteren [online], https://id.erfgoed.net/themas/14585 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.