Asse 2 ()

Deels verstedelijkte gemeente met een oppervlakte van 2 787 ha, gelegen aan de noordelijke grens van het Brabantse plateau. Asse bestaat trouwens uit meerdere heuvelruggen die samenkomen in het hoger gelegen centrum; bijgevolg is de omgeving vrij heuvelachtig. De heuvelrug waarop het centrum als hoogste punt van de gemeente ligt, vormt bovendien de scheiding tussen het Denderbekken en het Zenne-Rupelbekken. Het is die strategisch belangrijke hoogteligging die bepalend zal zijn voor het ontstaan en de verdere evolutie van de gemeente als transitplaats op een belangrijk wegenknooppunt.

Hoewel de benaming Asse vermoedelijk van Keltische oorsprong is, klimt de oudst gekende vermelding als "Ascum" slechts op tot de elfde eeuw in de "Vita Berlindis". Los daarvan verwijzen diverse bodemvondsten naar pre-Romeinse menselijke aanwezigheid en naar het belang van Asse in de Gallo-Romeinse periode. De silexvondsten onder meer in de omgeving van Borchstadt en op het Steenveld in Asbeek dateren uit het neolithicum (circa 2300 tot 600 voor Christus). Bij de Romeinse inval in 57 vóór Christus bestond het primitieve Asse vermoedelijk uit enkele Nervische woonkernen die met elkaar verbonden waren door wegen die op de hoogtekammen liepen; op enkele kouters na was het grootste deel van het grondgebied bedekt met een uitgestrekt woud. De Romeinen die het belang van de gunstige strategische ligging op een hoogte inzagen verkozen Asse als centrum van de noordelijke pagus in de Civitas Nerviorum: in de wijk Kalkoven ontwikkelde zich een vicus die niet alleen belangrijk was als militair en administratief centrum, maar ook als verkeersknooppunt en zijn grootste bloei kende in de tweede eeuw; buiten de vicus waren er ook al woonkernen in Morette en Asbeek. Naast de al bestaande wegen werd vermoedelijk in het midden van de eerste eeuw een rechtstreekse verbinding met Bavai, hoofdplaats van de civitas, gerealiseerd, namelijk de huidige Edingsesteenweg. In de vierde eeuw werd de vicus Asse gedeeltelijk verwoest door de Franken; in de loop van de vijfde tot de zevende eeuw kwamen Frankische landbouwers zich in de omgeving vestigen; verschillende hoeven groeiden uit tot woonkern, getuige hiervan -gemtoponiemen als Krokegem, Huinegem, Walfergem, Relegem en Kobbegem. Zele-toponiemen als Bekkerzeel verwijzen naar een tweede golf van Frankische landverhuizers een paar eeuwen later. Ten tijde van de kerstening, waarschijnlijk vanaf de zevende eeuw, werd in de onmiddellijke omgeving van de oude Romeinse nederzetting de Sint-Martenskerk gebouwd die aan de basis lag van de latere moederparochie Asse.

Als belangrijk wegenknooppunt en omwille van de strategische ligging dicht bij Brussel op de grens met Vlaanderen wordt Asse opnieuw belangrijk in de loop van de elfde eeuw.
De heerlijkheid Asse bleef gedurende de hele middeleeuwen rechtstreeks in handen van de hertogen van Brabant, als opvolgers van de graven van Leuven. Het bestuur van Asse droegen de hertogen op aan de heren tot Asse die in ruil een deel van de rechterlijke inkomsten mochten innen; de heren verbleven in het Hof van Asse, een borcht nabij de huidige Sint-Martinuskerk, van waaruit zij de handelsweg Brugge-Keulen beheersten. Vermoedelijk kregen de inwoners van Asse in de dertiende eeuw, ten tijde van Hendrik I van Brabant (1190-1235), een vrijheidskeure. Dit was vooral te danken aan de groeiende economische bedrijvigheid en het toenemende verkeer. De oude nederzetting met de Markt als centrum barstte uit haar voegen: nieuwe woongelegenheden en een centrale ontmoetingsplaats drongen zich op. Ambachtslui gingen zich vooral vestigen langs de "Steenweg" in functie van de toegenomen transithandel Brugge-Keulen. Sommige auteurs koppelen de aanleg van een nieuwe markt, het huidige Gemeenteplein, dan ook aan het verwerven van de vrijheidskeure. Vanaf de elfde eeuw speelde ook de abdij van Affligem een belangrijke rol; zij verwierf immers een belangrijk deel van de gronden in Asse en richtte er verschillende abdijhoeven op.

In het begin van de zestiende eeuw (1505-1506) werd de hertogelijke heerlijkheid trouwens verpand aan de abdij, die zich ook manifesteerde als voornaamste tiendheffer en zich had opgewerkt tot één van de machtigste economische organisaties van het hele hertogdom Brabant. Naderhand kwam Asse aan Jean de Cotereau en na een korte onderbreking vanaf 1611 werd het opnieuw in pand gegeven aan Marie de Cotereau in 1626; vanaf 1649 definitief in handen van de familie de Cotereau. In 1663 werd de heerlijkheid Asse verheven tot een markizaat dat naderhand in het bezit kwam van het geslacht de Taye, gevolgd door de familie van der Noot tot het einde van het ancien régime.

Op het einde van de elfde eeuw schonken de graven van Leuven de kerk van Asse aan de pas opgerichte (1083) abdij van Affligem te Hekelgem; ze bleef in het bezit van deze abdij tot in 1533 toen ze door de toenmalige abt Carolus de Croy aan het Pauscollege van Leuven werd geschonken. Deze toestand bleef behouden tot het einde van het ancien régime. De abdij van Affligem manifesteerde zich trouwens ook als voornaamste tiendheffer, één vijfde van de totale oppervlakte van Asse was in haar bezit.

Juist omwille van de strategische ligging op de grens van het hertogdom Brabant en het graafschap Vlaanderen, werd Asse in de loop der geschiedenis meermaals het slachtoffer van vijandelijkheden en werd het herhaaldelijk in brand gestoken en/of verwoest. Desondanks bleef het vanaf de twaalfde tot het einde van de achttiende eeuw een belangrijk centrum voor de ontginning van Lediaanse zandsteen; de uitbating van steengroeven was een kostbare onderneming die aanvankelijk bijna enkel door abdijen werd gestimuleerd en gefinancierd, in dit geval door de abdij van Affligem die onder meer groeven ontgon op de Putberg te Asbeek. De eerste vermelding van steenontginning vinden we bij Beda Regaus, kroniekschrijver van Affligem, die spreekt over gehouwen steen voor het bouwen van de Romaanse basiliek en het Domus Regia in de periode 1085-1120. De exploitatie van de steengroeven kende een eerste bloeiperiode tijdens de twaalfde eeuw en verliep ongeveer parallel met de groei van de abdij. Over de uitbating in de dertiende en veertiende eeuw is weinig bekend, de vijftiende eeuw bracht een heropbloei, in de zestiende eeuw raakten de groeven uitgeput en de zeventiende eeuw werd gekenmerkt door een laatste heropleving. In Asse werd op meer dan vijftig plaatsen steen gedolven; aangezien de abdij diverse patronaten verwierf had zij ook bouwverplichtingen ten opzichte van meerdere kerken; hiervoor werd bij uitstek zandsteen uit de eigen groeven aangewend; een mooi voorbeeld hiervan is de gotische Sint-Martinuskerk. Hieruit blijkt overduidelijk dat de aanwezigheid van de abdij van Affligem een enorme impact had op de bloei en de ontwikkeling van Asse.

Nadat er een einde was gekomen aan de steenontginning werd de landbouw nagenoeg de enige productieve bedrijvigheid, vooral in functie van de bevoorrading van de nabijgelegen hoofdstad; geleidelijk ontwikkelde de gemeente zich onder meer tot Brabants centrum van de hopteelt, de streek rond Asse kreeg bekendheid als het "hopkwartier"; tussen de heuvels van het Brabantse plateau was er immers voldoende beschutting tegen weer en wind; de hopteelt was echter zeer arbeidsintensief en rond 1900 kregen de telers het steeds moeilijker; de vraag naar zware bieren die met inlandse hop werden gebrouwen nam steeds verder af; bijgevolg verminderde het hopareaal met een derde in de periode 1880-1910 en tijdens het Interbellum verdween de hopteelt nagenoeg helemaal uit het landschap en werd massaal overgegaan naar groente- en fruitteelt. Ofschoon in het begin van de twintigste eeuw nog een landbouwgemeente bij uitstek, kwam ook in Asse de industrialisatie op gang na de Tweede Wereldoorlog.

Vandaag heeft Asse zich ontwikkeld tot een langgerekt straatdorp aan de transitbaan van Brussel naar Gent, met gunstige verkeersverbindingen. De gemeente vormt trouwens het dienstverlenende centrum voor de omgeving en bezit de daarbij horende infrastructuur waaronder een belangrijk onderwijsprogramma en een ziekenhuis. Daarnaast zijn er een vijftal regionale bedrijvenzones, alle gelegen in de deelgemeenten; zone 1 "Researchpark" (Pontbeek) en zone 3 "Doornveld" liggen op Zellik, zone 2 "Relegem" is gedeeltelijk op Relegem en gedeeltelijk op Zellik gelegen, zone "Mollem" ligt net ten noordoosten van Asse-centrum (1967) en industriepark Broekooi of zone 4 deels op grondgebied Kobbegem, deels op Zellik; de eerste vestiging gebeurde hier al in 1957. Belangrijk in deze context is de onmiddellijke nabijheid van de Brusselse Ring, die de gemeente in het uiterste zuidoosten (grondgebied Zellik) doorsnijdt en directe aansluiting geeft met de E 40 Brussel-Oostende. Op het einde van de Mollemseweg rechts (links van nummer 78) bleef tot op heden de artisanale steenbakkerij De Brandt actief; ze ontstond in 1953 en is één van de laatste in Vlaanderen.

De historische, thans verstedelijkte kern wordt gedomineerd door de Sint-Martinuskerk die door haar ligging op het hoogste punt van Asse een baken vormt voor de verre omgeving. Het administratieve centrum wordt gevormd door het Gemeenteplein met de inplanting van het gemeentehuis (nummer 1) en het Vredegerecht (nummer 27). Sterk beeldbepalend zijn hier het recent gerestaureerde Gasthuis en het voormalige, thans leegstaande zwartzusterklooster (Weverstraat nummer 1) die beide een belangrijke rol speelden in de lokale geschiedenis. Buiten enkele fraaie herenhuizen aan de Markt, de westzijde van het Gemeenteplein, de Nieuwstraat en de as Stationsstraat-Weverstraat-Steenweg die kaderen in de ontwikkeling van Asse als handelscentrum, vertonen de straatwanden in de kern een vrij heterogeen karakter met eenvoudige, vaak ook kleinschalige rijhuizen uit de negentiende en de twintigste eeuw; vooral de zogenaamde wijk "Schipper" ten westen van het centrum wordt gekarakteriseerd door een kleinschalige arbeidershuisvesting vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw; opvallend zijn hier ook de sterk hellende straatniveaus die stijgen naar het centrum toe, als verwijzing naar de heuvelruggen die samenkomen in het centrum.

Op het gebied van woningbouw onderging Asse vooral in de laatste decennia een sterke verkavelingsdruk door de nabijheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; het landelijke gebied rondom de historische kern werd in de tweede helft van de twintigste eeuw geleidelijk ingepalmd door nieuwe woonwijken: ten noordoosten van het centrum, meer bepaald in de Tuinwijkstraat en omgeving, werd in de late jaren 1970 een tuinwijk van 110 sociale woningen opgericht door de bouwmaatschappij Providentia; ze bestaat uit gekoppelde eengezinswoningen met voortuintjes en gegroepeerde garageboxen. Ook ten zuiden van het centrum in de omgeving Langeuzel, Mosdal, Grobbe is er sociale woningbouw waaronder eengezinswoningen en bel-etagewoningen uit de tweede helft van de twintigste eeuw; de omringende straten als Smoutberg, Meersstraat, Vijverstraat en Waalborre vertonen een meer residentiële bebouwing uit het laatste kwart van de twintigste eeuw; dit is ook het geval voor de zone ten noordwesten van het centrum (omgeving Klein Veldeken) die nog gestaag wordt uitgebreid.

Al van in de middeleeuwen kende Asse een groot aantal gehuchten, meestal ontstaan op verkeersknooppunten of in de omgeving van steengroeven: Asbeek, Koudertaveerne, Krokegem, Tenberg, Terheide en Walfergem. In de achttiende eeuw is er ook sprake van Terlinden en Waarbeek en in de twintigste eeuw komen ook Buda, Zittert, Pullewouwe en Morette tot ontwikkeling. Terheide werd in 1864 al erkend als zelfstandige parochie, terwijl Asbeek, Krokegem en Walfergem, respectievelijk in 1938, 1950 en 1956 kapelanijen werden van de moederparochie Sint-Martinus. Aangezien het nog steeds landelijke Asbeek en Terheide zich hebben ontwikkeld tot afzonderlijke entiteiten met een eigen parochiekerk worden zij ook hier als gehucht van Asse behandeld; hun beschrijving volgt na deze van het centrum; de straten van de andere gehuchten werden in alfabetische volgorde behandeld bij het centrum met vermelding van de wijk of het gehucht waartoe zij behoren.

  • Asse in oude prentkaarten, samengesteld door Heemkring "Ascania", Zaltbommel, 1973.
  • DE FERRARIS J., Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden. Opgenomen op initiatief van graaf de Ferraris (1771-1777), heruitgave Pro Civitate, Brussel, 1965.
  • DE GRAVE D., Geschiedenis der gemeente Assche, Gent, 1900.
  • DE MAEYER J. e.a., Geuren en Kleuren. Een sociale en economische geschiedenis voor Vlaams-Brabant. 19de en 20ste eeuw, Leuven, 2001.
  • DE SEYN E., Geschied en aardrijkskundig woordenboek der Belgische gemeenten, 2 delen, Turnhout, s.d., p. 53-54.
  • HASQUIN H., Gemeenten van België. Geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek 1. Vlaanderen-Brussel, Brussel, 1980, p. 50-52.
  • OCKELEY J., Kaartboek van de abdij Affligem 1717-1752, Brussel, 2003.
  • OCKELEY J., Leven aan de bron. Een inleiding tot de geschiedenis van Asse, Asse, 1965.
  • VAN NIEUWENBORGH J., Geïllustreerde inventaris van het kunstpatrimonium in Asse. Deel III. Asse, Asse, 1984.
  • VAN OVERSTRAETEN J., Gids voor Vlaanderen, Antwerpen, 1966; herwerkte uitgave o.l.v. VANDEPUTTE O., 1995, p. 114-116.
  • VERBESSELT J., Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13e eeuw. Deel V. Tussen Zenne en Dender IV, Pittem, 1966, p. 7-66.
  • WAUTERS A., Histoire des environs de Bruxelles, Boek 3-B, Heruitgave van de originele tekst van 1855, Brussel, 1972, p. 280-383.

Bron: KENNES H. met medewerking van VAN DAMME M. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Asse, Deelgemeenten Asse, Bekkerzeel, Kobbegem, Mollem, Relegem en Zellik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB6, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Asse [online], https://id.erfgoed.net/teksten/121973 (geraadpleegd op ).


Asse 1 ()

Gemeente waarvan de oorsprong, zo niet tot de Nervische tijd, dan toch tot de Romeinse periode opklimt, laatstgenoemd trouwens door talrijke bodemvondsten aangetoond. Het dorpscentrum, lang gesitueerd rondom de Markt niet ver van de Kerk, verschoof zich naar de in 1704 aangelegde steenweg Brussel-Gent, waar zich het drukke, handelsattraktieve straatdorp ontwikkelde. Vanouds reeds was Asse trouwens een knooppunt Van belangrijke wegen naar Aalst. Gent, Dendermonde, Merchtem, Mechelen, Vilvoorde, Brussel en Edingen.

De bebouwing in het centrum wordt gekenmerkt door enkele interessante burgerhuizen uit de 18de en 19de eeuw, in de gehuchten met nog overwegend agrarisch karakter, door vierkanthoeven met historische oorsprong en door recentere langgestrekte hoevetjes.

  • ASCANIA, passim.
  • DE GRAVE D., Geschiedenis der gemeente Asse, Asse, 1900.
  • LINDEMANS J., Toponymie van Asse, Tongeren, 1952.
  • LINDEMANS J. en anderen, Bijdragen tot de geschiedenis van Asse, overdruk uit Eigen Schoon en de Brabander, 1928.
  • VERBESSELT J., Asse, het ontstaan en de ontwikkeling, in Eigen Schoon en de Brabander, 1965, p. 173-191, 247-287, 319-388, 391-426; 1966, p. 1-22, 121-144.

Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs:  De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Asse [online], https://id.erfgoed.net/teksten/120013 (geraadpleegd op ).