Lampernisse is een deelgemeente van Diksmuide. Het is een landbouw- (voornamelijk op veeteelt gericht) en woondorp van 197 inwoners en een oppervlakte van circa 1362 hectare (gegevens stad Diksmuide 2003). In 1971 (eerste fusie) worden Lampernisse, Stuivekenskerke en Oostkerke bij Pervijze gevoegd. In 1977 nieuwe fusie van deze gemeentes met Diksmuide.
Lampernisse is gelegen in het noordwesten van West-Vlaanderen met als omliggende gemeentes Oostkerke, Kaaskerke, Pervijze, Stuivekenskerke, Oudekapelle, Nieuwkapelle (Diksmuide), Lo (Lo-Reninge), Alveringem (Alveringem), Zoutenaaie en Eggewaartskapelle (Veurne). Gelegen op 9 kilometer ten westen van Diksmuide en op 11 kilometer ten zuidoosten van Veurne.
Eerste vermelding van Lampernisse in 857 als "Lampannesse". In 1123 is de schrijfwijze "Lampernessa", in 1130 "Lampernissa", in 1142 "Lampernisse" en "Lampernes", in 1255 "Lampernesse", in 1632 "Lampernisse".
Het grondgebied van Lampernisse heeft een grillige structuur van een omgekeerde L. Tot Lampernisse behoort ook de 10 hectare grote "enclave van Lampernisse" (ook "Goudenhoek" en "Vlahoek" zie benaming op de stafkaart) geprangd tussen het grondgebied van Oostkerke, Oudekapelle en Kaaskerke. Dit heeft mogelijk te maken met het gegeven dat de parochie Oostkerke historisch een 'afsplitsing' van Lampernisse is.
Lampernisse is gelegen in het poldergebied. De weiden ten westen van de Oude Zeedijk (eerste vermelding in 1439 als "den ouden zeediic") behoren tot de Oudlandpolders, die ten oosten ervan tot de Middellandpolders. In de Middellandpolders vindt men mariene sedimenten van de duinkerketransgressie van de 3de tot de 8ste eeuw (zand en klei) en mariene sedimenten van de duinkerketransgressie van de 11de eeuw (hoofdzakelijk klei) en ook veen. In de Oudlandpolders mariene sedimenten van de duinkerketransgressie van de 3de tot de 8ste eeuw. De Oudlandpolders op grondgebied Diksmuide (Lampernisse en Oudekapelle), Alveringem (Alveringem) en Veurne (Zoutenaaie) zijn beschermd als landschap bij M.B. van 30.01.2002.
Het komgrondengebied van Lampernisse wordt doorsneden door een groot aantal waterlopen. De Molenvaart (naamgeving naar de Sint-Jansmolen) en de Oostkerkevaart doorsnijden Lampernisse van west naar oost. De Leerzevaart vormt deels de grens tussen Lampernisse en Alveringem. Het Eieleed (ook te Kaaskerke) - voor het eerst vermeld in 1710 als "Eyeleed" - vormt de grens tussen Lampernisse en Oudekapelle. Het Lampernissegeleed vormt de grens tussen Lampernisse en Pervijze. De Zaadgracht - eerste vermelding als "up de zaet gracht" in 1460 - loopt langs de Oude Zeedijk en vormt dus de grens tussen Oudlandpolders en Nieuwlandpolders. Voorts het Reigersvliet - voor het eerst vermeld als "Reingheersvliete" in 1366 -, de Grote Beverdijkvaart - voor het eerst vermeld als "Beverdijck vaert" in 1699 -, het Sint-Jacobsleed - voor het eerst vermeld als "St. Jacobsleed" in 1621-1638, de Vlavaart of Bertegatvaart (ook te Oudekapelle) - eerste vermelding in 1621-1638 als "Vlavaert" of "Bertegat" -, de Bovenvliet, de Oude A Vaart, de Grote IJzerbeek en de Kleine IJzerbeek.
Het oostelijk grondgebied van Lampernisse wordt doorsneden door de spoorlijnen Diksmuide-Veurne (aangelegd in 1858, nog steeds in gebruik) en Diksmuide-Nieuwpoort (aangelegd in 1868 en afgeschaft in 1974). Laatst genoemde spoorlijn speelt een belangrijke rol tijdens de Eerste Wereldoorlog, en is om die reden beschermd als monument bij M.B. van 10.06.1999 (zie onder Spoorlijn Diksmuide-Nieuwpoort).
Tot de Franse Revolutie behoort Lampernisse tot de kasselrij Veurne-Ambacht, meerbepaald de zuid-vierschaar. De parochie van Lampernisse maakt samen met de parochies Alveringem en Pollinkhove deel uit van de heerlijkheid het "Vrije van Sint-Omaars". Lampernisse behoort tot de Noordwatering van Veurne-Ambacht, een instelling die reeds in het laatste kwart van de 12de eeuw wordt vermeld. Het oppertoezicht van deze watering behoort toe aan de schepenbank van de kasselrij Veunre-Ambacht, terwijl het bestuur wordt waargenomen door de abten van Ter Duinen (Koksijde), Sint-Niklaas (Veurne), Lo en Eversham. De wateringen staan in voor de afwatering van de polders via een stelsel van kanalen met sluizen en dammen.
De huidige kustvlakte is het resultaat van de stijgende zeespiegel in de Holocene periode, die 10.000 jaar geleden begon met het afsmelten van het ijs van de laatste ijstijd. Hierbij wordt boven het toen bestaande valleivormige Pleistocene oppervlak sediment afgezet in een getijdengebied. In het zeewaartse gebied wordt zand afgezet, in het centraal gebied klei afgewisseld met veen, in het uiterst landinwaartse gebied enkel veen. Het centrale gebied - waarin Lampernisse ligt - wordt in de ondergrond ook gekenmerkt door de vroegere loop van de IJzer. In dit gebied komen in de loop van de opvullingsgeschiedenis regelmatig verlandingsfases voor, dit vanaf ongeveer 7500 jaar geleden waardoor zoetwatermoerassen ontstaan waarin veen accumuleert. Gedurende 2000 à zelfs 3000 jaar ontstaat op deze manier 'oppervlakteveen' (1,5 tot 2,5 meter dik).
Rond ongeveer 2000 jaar geleden komt de veengroei tot een einde door overstroming en circa 1500 jaar geleden is het gehele gebied opnieuw omgevormd tot waddengebied met zandwad en slikken, doorsneden door getijdengeulen. Deze getijdengeulen eroderen de onderliggende sedimenten en worden met zand opgevuld. Dit waddengebied vormt de begrenzing van de huidige kustvlakte. De ontwikkeling van dit waddengebied bovenop het veen is zeker geen catastrofale overstroming, maar gebeurt geleidelijk aan in landinwaartse richting. Het is dan ook goed mogelijk dat grote delen van het gebied reeds toegankelijk zijn tijdens de Romeinse periode (2de-3de eeuw na Christus). De bewoningsmogelijkheden lagen op de hoog opgeslibde zandafzettingen. Archeologisch onderzoek - de vondsten zijn schaars daar de meeste sporen overdekt zijn door een dik pakket klei en zand - laat vermoeden dat het gebied toch vrij dicht bewoond was. Mogelijk wordt er in deze periode naast veeteelt en veenwinning ook aan zoutwinning gedaan.
De geleidelijke ontginning van dit schorregebied (na de duinkerketransgressie van de 3de tot de 8ste eeuw) gebeurt vanuit de aangrenzende, reeds bewoonde zandleemstreek (Alveringem, Wulveringem, Vinkem, Fortem). Aanvankelijk gaat het om tijdelijke vestigingen (schaapsdriften), maar geleidelijk aan ontstaan op de zandige gronden vaste bewoningskernen, dit ten gevolge van verdere ontzilting en ontwatering van het gebied.
Lampernisse zou zijn ontstaan aan de noordwestelijke oever van een kreek gevormd door de transgressie van de 3de tot de 8ste eeuw. De naam van de parochie komt een eerste keer voor in 857 als "Lampannesse" in een charter van Sint-Bertinusabdij van Sint-Omaars (Noord-Frankrijk). Deze naam verwijst mogelijk naar het vroeg-middeleeuwse gebruik van de gronden als schaapsweiden: afgeleid van het Germaanse woord 'Lambinassu', op zijn beurt afgeleid van ‘lamba’ (lam) en later beïnvloed door de nevenvorm ‘lambiz’ (zie toponymisch woordenboek van Gysseling). Andere etymologische verklaringen zijn "lam-heernisse", of heernis (weide) voor lammeren, of "heernis van Lampo". Ook de oudste bewoning van de archeologische site "leenhof Ter Wissche" gaat terug tot de 9de en de 10de eeuw.
De eerste bewoners in dit gebied zijn vermoedelijk schaapherders of veeboeren die gebruik maken van iets hoger gelegen gebieden om vee op te laten grazen. Aanvankelijk gaat het om tijdelijke bewoning, maar door verdere ontzilting van het nieuwe gebied evolueren deze tijdelijke nederzettingen naar een meer permanente bewoning in de 11de eeuw. Mogelijk heeft een uitzonderlijke droogte aan het begin van de 10de eeuw de verlanding nog versneld. Illustratief voor deze schaapsteelt is dat de abdij van Mesen in 1080 een tiental schaapskooien op het grondgebied van Lampernisse bezat, in 1115 wordt er een schaapshoeve van de Sint-Vaastabdij van Atrecht (Noord-Frankrijk) vermeld.
Alnaargelang de periode waarin de slikken evolueren tot schorren, onderscheidt men in de westelijke kustvlakte het Oudland, het Middelland en het Nieuwland. Het Oudland (de gebieden ten westen van de Oude Zeedijk) wordt vermoedelijk reeds in de 10de eeuw door de Oude Zeedijk beschermd. Deze preventieve dijk tegen de instroom van zout- en brakwater vanuit de IJzergeul in landbouwgebieden, loopt van noordwest naar zuidoost van Oostduinkerke (Koksijde) over Avekapelle (Alveringem), Lampernisse (Diksmuide), Oudekapelle (Diksmuide) en Nieuwkapelle (Diksmuide) tot Lo (Lo-Reninge). Vermoedelijk damt men eerst de gevaarlijkste kreken af, waarna deze kleine dammen geleidelijk aan met elkaar worden verbonden. Dit verklaart het kronkelend karakter van deze dijk. Dijkdoorbraken zijn nog herkenbaar onder meer bij de Molenburg: de Molenvaart en de Grote IJzerbeek gaan terug op een erosiegeul achter deze dijkbreuk.
In de Oudlandpolders vindt na de indijking een inversie van het microreliëf plaats: de klei-op-veengronden (poel- of komgronden) klinken geleidelijk in waardoor ze lager komen te liggen dan de zandige opvullingen van de overstomingskreken (kreekruggen).
Er ontstaan nederzettingen op de zandige kreekruggen (hoger gelegen en stabieler) in het Oudland. Doordat deze bewoning zich ontwikkelt op de smalle kronkelende geulafzettingen, ontwikkelt zich een typisch lintvormig bewoningspatroon dat nog steeds te herkennen is in het landschap en in het lintvormige, langgerekte bewoningspatroon van de wederopbouwperiode.
Veelal zijn het abdijen die het Oudland ontginnen: zo bezit de augustijnenabdij van Zonnebeke in de 12de eeuw 25 gemeten land in Lampernisse en de abdij van Cambron (Henegouwen) in de 13de eeuw 265 gemeten. Ook adellijke grootgrondbezitters spelen hierin een rol.
De meeste hofsteden zijn ingeplant aan de rand van een kreekrug met aan de ene kant de akkers en aan de andere zijde de graasweiden. Op de dichtgeslibde kreken werden naast bewoning ook vaak wegen aangelegd. Dit verklaart het kronkelende en slingerende karakter van de huidige wegen.
Vanaf de 12de eeuw vormt zich een permanente bewoning in Lampernisse ten westen van de Oude Zeedijk. De vette gronden lenen zich ideaal voor landbouwuitbatingen. Tevens wordt begonnen met het uitvenen van de komgronden van Lampernisse. Door de slechte kwaliteit van het veen gebeurt dit te Lampernisse slechts op enkele verspreide percelen.
Een diploma van Karel de Goede aan de Sint-Pietersabdij van Lo vermeldt in 1113 Volcraven van Lampernisse als één van de eerst gekende heren. De heren van Lampernisse bewonen een burcht dichtbij de kerk. De site van deze burcht - vernield in 1538 - is mogelijk te identificeren als de hoeve " 't oud kasteel".
In 1123 bevestigt paus Callixtus II dat het "altare de Lampernessa" in het bezit is van het kapittel van Sint-Omaars (Noord-Frankrijk) (zie Parochiekerk toegewijd aan de Heilige Kruisverheffing).
Vanaf circa 1140 - na de duinkerketransgressie van de 11de eeuw - wordt overgegaan tot de bedijking van de IJzermonding en de beheersing van het binnenwater door sluizenaanleg. Ook Volcraven van Lampernisse speelt daar een belangrijke rol in. Hierdoor kan het Middelland ten oosten van de Oude Zeedijk worden ingepolderd. Onder invloed van abdijen zoals de Duinenabdij (Koksijde) worden nieuwe stukken land ingepolderd. De abdij van Cambron (Henegouwen) heeft zeker vanaf 1164 belangrijke bezittingen te Lampernisse (deze abdij zou herhaaldelijk in conflict treden met het kapittel van Sint-Omaars over de tiendenheffing).
Zo ontstaan nieuwe bewoningsgebieden die te ver van de moederparochie liggen. Deze zullen in de 12de en 13de eeuw uitgroeien tot nieuwe parochies. Circa 1180 laten de afstammelingen van Volcraven een kapel bouwen op het gewonnen schorrengebied (Oostkerke). In 1183 wordt het huidige Oudekapelle vermeld als "capella", gesticht door een zekere ridder Rainelmus, Reinelmus of Rellem, heer van Lampernisse. Deze heer zal in de 13de eeuw even zijn naam aan de parochie lenen ("Capella Domini Rainelmi" in 1222 of 1228). In 1244 wordt Oostkerke een onafhankelijke parochie.
In de 13de en 14de eeuw worden heel wat bedrijven voor veehouderij op de lager gelegen, minder geschikte komgronden ingeplant. Zo komt men tegemoet aan de vraag naar voedsel uit de omringende steden. Deze veehouderijen bestaan uit een hoeve omsloten door één of meerdere walgrachten.
Lampernisse wordt vermeld in een charter van 1224. Het oudste deel van de kerk (westtoren met middenbeuk en twee kleine zijbeuken) van voor de Eerste Wereldoorlog, dateert uit de 13de eeuw (zie parochiekerk toegewijd aan de Heilige Kruisverheffing). In 1250 komt er een duurzaam compromis tot stand over de tiendenheffing van gronden te Lampernisse, Oudekapelle en Zoutenaaie (Veurne) tussen het kapittel van Sint-Omaars en de abdij van Cambron (Henegouwen).
In de eerste helft van de 14de eeuw breken opstanden uit tegen Lodewijk van Nevers (gestorven in 1346), graaf van Vlaanderen en diens bondgenoot de Franse koning, dit omwille van de te hoge belastingen en heffingen. Bij de slag bij Cassel (23 augustus 1328), staan het Franse leger van koning Filips IV en de opstandelingen onder leiding van Nicolaas Zannekin, een herenboer uit Lampernisse, tegenover elkaar. Een mislukte verrassingsaanval kost Zannekin en zijn boerenleger het leven (gedenksteen tegen de buitenmuur van de kerk, Parochiekerk toegewijd aan de Heilige Kruisverheffing).
In de eerste helft van de 14de eeuw wordt het pseudobasilicale schip (13de eeuw) uitgebreid met een driebeukig koor als hallenkerk. Dit is grosso modo ook nog de configuratie van de kerk van voor de Eerste Wereldoorlog.
Tussen de 14de en de 16de eeuw worden de meeste hoevesites van de 13de en de 14de eeuw op de minder geschikte gronden opnieuw verlaten. Diverse factoren spelen hierin een bepalende rol: de repressie en inbeslagname van gronden na de Slag bij Cassel, de economische en bevolkingscrisis (onder meer epidemieën) van de 14de eeuw, en mogelijk ook de inklinking van het Oudland. Door het bestendig graslandgebruik zijn deze bewoningssites nog herkenbaar in het landschap, onder meer de sporen van walgrachten. Het Oudland van Lampernisse vormt dan ook een uitgesproken relictgebied voor de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis (zie paragraaf over landschappelijk en bouwkundig erfgoed).
De bezittingen van de familie Volcraven gaan halverwege de 14de eeuw over naar de familie de Crane, wellicht door het huwelijk van Maria Volcraven met jonker Sohier de Crane. In 1372 is André de Crane, Keurheer van Veurne-Ambacht, heer van Lampernisse.
In 1460, eerste vermelding van de Sint-Jansmolen of ook wel de "Lampernessemeulne" (Lampernissestraat nabij de Oude Zeedijk).
Tijdens de 16de eeuw wordt ook Lampernisse getroffen door een economische crisis en de godsdiensttroebelen. In 1538 wordt de burcht van Lampernisse (mogelijk te identificeren als de hoeve " 't oud kasteel") vernield. In 1565 wordt de site nog eens vernield door de Geuzen. In dat zelfde jaar brengen de Geuzen ook schade toe aan de kerk.
Bij de herindeling van de bisdommen in 1559 (het bisdom Terwaan wordt afgeschaft) wordt Lampernisse ingedeeld bij het bisdom Ieper.
Na de herovering van de kasselrij Veurne door de Spaanse landvoogd Alexander Farnese (1583), vindt een algemene uittocht van protestantsgezinden plaats naar Engeland, Duitsland en de Noordelijke Nederlanden. De Spaanse troepen leggen in 1584-1591 een verdedigingslinie ten westen van de IJzer en de Ieperlee aan om het achterliggende poldergebied te vrijwaren van de plundertochten van de hervormingsgezinden vanuit Oostende. Na de verovering van Oostende in 1604 verliest deze linie haar belang.
In de eerste helft van de 17de eeuw kent de kasselrij Veurne (waartoe Lampernisse behoort) een hoogconjunctuur. In 1639, octrooi voor het bouwen van de "Lettenburgmolen" nabij de Beverdijkvaart (zie Pervijzestraat).
Vanaf circa 1635 (oorlogsverklaring van Frankrijk aan Spanje) en vooral vanaf de inname van Veurne in 1646 komt een einde aan de economische bloei. De verdedigingslinie langs de IJzer wint opnieuw aan belang. In 1645 maken de troepen van de Graaf van Lamboy de streek onveilig: Oostkerke, Lampernisse en enkele andere parochies in de kasselrij Veurne verdedigen zich door alle bruggen over de kanalen af te breken. In 1650 wordt de kerk van Lampernisse geplunderd door legerbendes. Deze eerste fase van oorlogsgeweld wordt afgesloten in 1659 (Vrede van de Pyreneeën).
Het regime van Lodewijk XIV (1661-1715) wordt gekenmerkt door vijf opeenvolgende oorlogen waaronder de Zuidelijke Nederlanden en in het bijzonder de kasselrij Veurne meestal zwaar te lijden hebben.
In 1668 (Vrede van Aken) komt de kasselrij Veurne opnieuw onder Frans bewind. Lodewijk XIV laat de noordgrens van zijn rijk (de IJzer vormt de grens tussen de kasselrij Veurne en het Brugse Vrije, en dus ook van het bezette gebied) versterken door Vauban met de aanleg van een dubbele verdedigingslinie, de zogenaamde 'pré-carré'. Deze oorlogen gaan opnieuw gepaard met een ontvolking van de streek.
De Spaanse Successieoorlog teistert de kasselrij Veurne-Ambacht van 1706 tot 1713. Bij de Vrede van Utrecht (1713) doet Frankrijk afstand van de kasselrij Veurne ten voordele van de Oostenrijkse Nederlanden.
Op de Ferrariskaart (1770-1778) is Lampernisse weergegeven als een klein dorp gelegen aan het kronkelend tracé van de huidige Zadelstraat en een deel van de huidige Zannekinstraat. De landbouwgronden gelegen in het komgrondengebied - meestal natte weiden - zijn opgedeeld in grote percelen. De drogere percelen zijn met bomen omzeild. Opvallend zijn het groot aantal omwalde sites. De als monument beschermde hoeve "Bladelin" is weergegeven als een omwalde site.
In de 18de eeuw worden de spitsbogige vensters in de zijbeuken van de kerk gewijzigd (zie Parochiekerk toegewijd aan de Heilige Kruisverheffing).
In 1793 wordt Lampernisse door de Fransen geplunderd, de bezetter heft de parochie op en slaat de kerk aan. In 1795 worden de Zuidelijke Nederlanden als Franse Departementen bij de Franse Republiek ingelijfd. De kerk blijft gedurende de Franse bezetting gesloten. De parochianen moeten naar Oostkerke om de mis bij te wonen. Pas onder koning Leopold I wordt de eredienst opnieuw in de kerk van Lampernisse gehouden.
Van 1801 tot 1834 behoort Lampernisse tot het bisdom Gent, en sinds 1834 tot het bisdom Brugge.
Kaartenmateriaal uit de eerste helft van de 19de eeuw (Atlas der Buurtwegen, circa 1843 en de P.C. Poppkaart, circa 1850) toont aan dat de kerk (deels) en de pastorie (volledig) omwald is. Op de Atlas is ten westen van de dorpskom (Zadelstraat) nog het "Vieux Château" aangegeven (zie hoeve " 't oud kasteel",).
In 1846 telt Lampernisse 468 inwoners.
De tweede helft van de 19de eeuw is erg belangrijk voor de verkeersinfrastructuur. In 1857, aanleg van de steenweg naar Oostkerke (de bestaande weg wordt verhard) en circa 1893, aanleg van de steenweg naar Alveringem (vermoedelijk deels verharding van de bestaande weg). Vanaf 1858 wordt het grondgebied van Lampernisse doorkruist door de spoorlijn Diksmuide-Veurne (nog in gebruik), vanaf 1868 door spoorlijn nummer 74 Diksmuide-Nieuwpoort (afgeschaft in 1974).
In 1862 wordt een gedenksteen voor Nicolaas Zannekin in de noordelijke beuk van de kerk geplaatst (zie Parochiekerk toegewijd aan de Heilige Kruisverheffing).
In 1875 wordt een eenbeukige Onze-Lieve-Vrouwkapel in neoclassicistische stijl opgericht in de Vissersstraat nabij de gemeenteschool (beschermd als monument bij M.B. van 20.11.2001). Deze kapel - in de volksmond "keunekapel" - wordt tijdens de Eerste Wereldoorlog vernield en daarna getrouw heropgebouwd.
In 1898 vinden historiserende herstellings- en restauratiewerken plaats aan de kerk, dit naar ontwerp van de Veurnse bouwmeester Jaak Vincke. De vensters in de zijbeuken worden ontdaan van de 18de-eeuwse ingreep en opnieuw spitsboogvormig gemaakt (zie Parochiekerk toegewijd aan de Heilige Kruisverheffing).
Tussen 1890 en 1914 vinden de gemeenteraadszittingen plaats in opeenvolgende herbergen. Na de Eerste Wereldoorlog zal met subsidies voor oorlogsschade een gemeentehuis gebouwd worden.
Tot voor de Eerste Wereldoorlog is er naast de herberg "In de Paardenhandel" een aanlegkaai voor de trekboot die wekelijks tussen Lampernisse en Diksmuide vaart, dit onder meer voor koopwaar. Aan het begin van de 20ste eeuw is de dorpskom vrij gesloten: het doorgaand verkeer loopt ten zuiden van de dorpskom via de huidige Kortestraat (nu doodlopende straat) om ter hoogte van de kerktoren de circa 1893 gekasseide zandweg naar Fortem te vervoegen (de huidige Lampernissestraat). Een deel van de huidige dorpsstraat of Zannekinstraat bestaat dus niet voor de Eerste Wereldoorlog.
Voor de Eerste Wereldoorlog telt Lampernisse twee windmolens, met name de "Sint-Jansmolen" (1460) - een houten staakmolen in de Lampernissestraat nabij de Oude Zeedijk - en de "Lettenburgmolen" (1639) nabij de Beverdijkvaart (zie Pervijzestraat), met een typische inplanting op het kruispunt van een dijk of vaart met een straat.
Eerste Wereldoorlog (zie ook De Eerste Wereldoorlog en het IJzerfront onder de algemene inleiding)
Op 3 augustus 1914 weigert België om Duitsland de vrije doorgang te geven naar Frankrijk. Hierop valt Duitsland België binnen en rukt gestaag verder op. Tijdens de nazomer van 1914 vinden de eerste vluchtelingen te Lampernisse een onderkomen in de school.
De Duitse legers rukken verder op. Na de val van Antwerpen (10 oktober 1914) en Brugge (14 oktober), beslist Koning Albert om de linkeroever van de IJzer te versterken en bruggenhoofden op de rechteroever uit te bouwen. Een deel van de Derde Divisie wordt als reserve gestationeerd te Lampernisse. Tijdens de IJzerslag van oktober 1914 wordt het dorp overspoeld door gewonde soldaten (de vluchtelingen worden gedwongen om verder te trekken). De kerk van Lampernisse wordt gebruikt als hospitaal. De kunstschatten uit de kerk worden in veiligheid gebracht in de kapel van een hospitaal in De Panne.
Eind oktober 1914 wordt in verschillende fases de IJzervlakte tussen de spoorwegberm Diksmuide-Nieuwpoort en de IJzer onder water gezet (einde van de IJzerslag en van de korte bewegingsoorlog). Daarop wordt de komende vier jaar een stellingenoorlog uitgevochten waarbij de genoemde spoorwegberm de eerste Belgische frontlinie vormt. De in 1974 afgeschafte spoorlijn is in 1999 beschermd als monument (M.B. 10.06.1999) (zie Spoorwegberm voormalige spoorlijn Diksmuide-Nieuwpoort).
De Belgische linies lopen dwars door Lampernisse. Op 17 oktober 1914 laat generaal Foch weten dat een Franse brigade van de 89ste territoriale Divisie naar Zuidschote (Ieper) zou worden gebracht waardoor ook de Belgische Vijfde Divisie zich als reserve in Lampernisse kan opstellen.
Op 1 december 1914 treft een Duitse granaat de kerk; 45 Belgische soldaten die in de kerk schuilen, komen hierbij om. Op 7 november 1915 wordt de kerktoren, een mogelijk oriëntatiepunt voor de Duitse troepen, door de Belgische genie gedynamiteerd.
Een verlaten legerbarak op de baan Lampernisse-Alveringem wordt als noodkerk ingericht, iets later wordt deze barak verplaatst naar het kerkhof van Lampernisse. In december 1917 wordt op initiatief van koningin Elizabeth een houten barak tot toneelzaal ingericht.
De "Sint-Jansmolen" wordt in 1915 omvergetrokken door Belgische genietroepen. De "Lettenburgmolen" wordt door bombardementen vernield.
Vanaf 1916 worden een drietal chirurgische voorposten opgericht op twee tot vijf kilometer van het front, dit met het oog op een snellere medische verzorging. Eén ervan is de voorpost Sint-Jansmolen te Lampernisse, zone van (halve) rust (zie naamsteen aan de Oude Zeedijk zonder nummer). De andere voorposten waren gelegen te Oudekapelle (Diksmuide) en te Reninge (Lo-Reninge). De voorposten blijven ongeveer een jaar operationeel. Met de geplande offensieven in het vooruitzicht worden ze in de zomer van 1917 afgeschaft.
Het grootste deel van het dorp is vernield tijdens de Eerste Wereldoorlog, en moet volledig worden heropgebouwd. In het westen van de gemeente - verder van het front en het oorlogsgeweld gelegen - zijn een aantal oudere hoeves bewaard.
In 1920 wordt de noodkerk (gebouwd tijdens de oorlog) op het kerkhof vergroot en de bedaking vernieuwd (teerpapier). De kosten worden gedragen door het Koning Albert Fonds. In 1921 wordt deze kerk geschilderd.
Het dorp wordt naar vooroorlogs uitzicht heropgebouwd. Het betreft een straatdorp met bochtig tracé langsheen de Zannekinstraat.
In 1921-1923 wordt de verwoeste kerk heropgebouwd naar ontwerp van architect Jozef Viérin (Brugge), als een vrij getrouwe historische reconstructie naar vooroorlogs model op de oude grondvesten en deels met gebruik van oude materialen (Parochiekerk toegewijd aan de Heilige Kruisverheffing). De uiterste traveeën van de noordbeuk (pseudobasilicale schip), en de nog opstaande delen van het noordkoor en het hoofdkoor worden verstevigd en hersteld. Bij de westtoren worden de vooroorlogse imposante steunberen aan de noordzijde (die voorheen de massieve toren op de turfgrond ondersteunden) niet heropgebouwd omdat Viérin deze niet meer nodig acht en ziet als een toevoeging aan de oorspronkelijke toren. Inwijding van de kerk in 1925.
Ook de pastorie vlakbij de kerk en de gemeenteschool worden in de eerste helft van de jaren 1920 heropgebouwd naar ontwerp van architect Jozef Viérin.
Tevens wordt een gemeentehuis gebouwd met toelage van de Dienst der Verwoeste Gewesten. In 1925 in gebruik genomen, verliest het gebouw circa 1970 zijn functie. De toelage vormt een compensatie voor een gemeentezaal in de school die niet heropgebouwd wordt. Voor de oorlog had Lampernisse immers geen gemeentehuis, de gemeenteraad vond plaats in herbergen.
In de loop van de 20ste eeuw volgt een gestage ontvolking tot 197 inwoners in 2003.
Vanaf de Tweede Wereldoorlog tot heden
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt in de komgronden opnieuw turf gestoken, dit om te voorzien in huisbrandstof en op last van het gemeentebestuur. (Beperkte) schade aan de toren en het torenuurwerk van de kerk.
1957: proefgraving op een verlaten middeleeuwse bewoningssite door de Universiteit van Gent, het bleek om een 14de-eeuwse hoeve te gaan.
Circa 1960: de steenwegen naar Lampernisse en Oostkerke worden gebetonneerd.
In de jaren 1980 wordt een kleine Russisch-Orthodoxe kloostergemeenschap gesticht aan de Rousdammestraat. De kleine kerk "Parochie Moeder Gods, troosteres der bedroefden" wordt in 1988 gebouwd.
Tot 1971 (fusie met Pervijze) wordt tussen half september en eind november een wekelijkse veemarkt gehouden. Vandaar dat er voorheen tot elf café's waren. De voormalige herberg "IN DEN PAARDENHANDEL" (cf. Zannekinstraat nr. 10) met bijgaande stallingen verwijst nog naar deze veemarkt. Aan de kerkhofmuur bevinden zich ringen en kettingen om de dieren aan vast te maken.
Landschappelijk en bouwkundig erfgoed
De Oudlandpolders van Lampernisse (te Alveringem (Alveringem), Diksmuide (Lampernisse en Oudekapelle) en Veurne (Zoutenaaie)) zijn beschermd als landschap bij M.B. van 30.01.2002. De zeer sterk afwisselende ondergrond (zand, klei en veen) van de Oudlandpolders zorgden voor een typisch microreliëf. Door eigen gewicht en door ontwatering klonk het veen in - veel meer dan klei en zand - waardoor een inversie van het reliëf ontstond: de hogere en zandige gronden of de vroegere getijdengeulen worden 'kreekruggen' genoemd, de lagere gedeelten of vroegere veeneilanden 'komgronden'. Voorts vindt men in de Oudlandpolder overslaggronden (vooral in de omgeving van de Oude Zeedijk) en doorbraakgeulgronden, dit ten gevolge van dijkdoorbraken, en ook uitgeveende gronden. Deze polders worden hoofdzakelijk gebruikt als graasweiden en akkerland. De weiden zijn onregelmatig van vorm en worden begrensd door kronkelende grachtjes die ook dienst deden als veekering (en als afwateringskanalen).
De bruggen gelegen in het beschermd landschap werden vernieuwd in het kader van een landinrichtingsproject door de Vlaamse Landmaatschappij. De meeste van deze bruggen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed nog in hun oude toestand opgenomen.
Van groot archeologisch belang zijn de gronden van verdwenen bewoning. In zijn archeologische prospectie van Lampernisse (zowel Oudland als Middelland) traceerde Frans Verhaeghe (1972-1976) een aantal bewoningssites die teruggaan op de middeleeuwen. Van een drietal kon aangetoond worden dat er reeds bewoning was voor de 13de eeuw, in één geval was de bewoning voor 1200 reeds definitief verdwenen. Alle andere sites waren reeds bewoond in de late middeleeuwen. Binnen het beschermd landschap zijn 80 sites van verdwenen bewoning geprospecteerd, waarvan een 42-tal sites op grondgebied Lampernisse (voor een systematische beschrijving van alle sites wordt verwezen naar het inhoudelijk dossier bij de bescherming van de Oudlandpolders van Lampernisse). Archeologische sites worden niet systematisch besproken in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Binnen het beschermd landschap worden enkel de sites van het "leenhof Ter Wissche" en de nog bewoonde en bebouwde site " 't Oud kasteel" besproken. Buiten het beschermd landschap wordt de site met walgracht aansluitend bij de spoorlijn Diksmuide-Nieuwpoort behandeld (zie hieronder).
De voormalige frontlinie van de Eerste Wereldoorlog op de bedding van de voormalige spoorlijn nummer 74 Diksmuide-Nieuwpoort (aangelegd in 1868 en sinds 1974 buiten dienst) is beschermd als monument bij M.B. van 10.06.1999 (zie spoorwegberm, ook onder Kaaskerke, Pervijze en Stuivekenskerke), als belangrijke site van de Eerste Weredloorlog. Tevens zijn drie aanpalende * archeologische sites met walgracht bij hetzelfde M.B. beschermd als monument (zie Berkelhofstraat te Pervijze en Viconiastraat te Lampernisse).
In het westen van de gemeente zijn een aantal hoeves van voor de Eerste Wereldoorlog bewaard (18de-eeuws of ouder). De omwalling, het boerenhuis en de stalvleugel van de "Hoeve Bladelin", de kleine hoeve aan de Zadelstraat nummer 3 zijn beschermd als monument bij M.B. 20.11.2001.
Door zijn ligging in het frontgebied wordt de dorpskern van Lampernisse tijdens de Eerste Wereldoorlog volledig vernield. Het bouwkundig erfgoed wordt er dan ook getypeerd door de typische wederopbouwarchitectuur van de jaren 1920, geïnspireerd op de lokale baksteenarchitectuur.
De dorpskern wordt getypeerd door onder meer de kerk - als historische reconstructie van de vooroorlogse kerk - en de pastorie uit de wederopbouwpeiode. Ook de kerkhofmuur met kettingen voor de vroegere veemarkt is erg markerend. De eenbeukige Onze-Lieve-Vrouwkapel (1875, heropgebouwd na de Eerste Wereldoorlog) in neoclassicistische stijl in de Vissersstraat is bij M.B. van 20.11.2001 beschermd als monument.
De bewaarde wegwijzers, vermoedelijk opgericht tijdens de Tweede Wereldoorlog, typeren het open poldergebied ten westen van de IJzer (onder meer een aantal exemplaren aan de Oude Zeedijk).
Bron: MISSIAEN H. & VANNESTE P. met medewerking van GHERARDTS F. & SCHEIR O. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Diksmuide, Deel I: Deelgemeenten Diksmuide, Beerst, Esen, Kaaskerke, Keiem en Lampernisse, Deel II: Deelgemeenten Leke, Nieuwkapelle, Oostkerke, Oudekapelle, Pervijze, Sint-Jacobskapelle, Stuivekenskerke, Vladslo en Woumen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL18, onuitgegeven werkdocumenten.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Kortestraat
Omvat
Lampernissestraat
Omvat
Rousdammestraat
Omvat
Viconiastraat
Omvat
Visserstraat
Omvat
Vlastraat
Omvat
Zadelstraat
Omvat
Zannekinstraat
Is deel van
Diksmuide
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Lampernisse [online], https://id.erfgoed.net/themas/14631 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Diksmuide
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.