Geografisch thema

Oostkerke

ID
14645
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14645

Beschrijving

Oostkerke is een pittoresk woon- en landbouwdorp met een oppervlakte van 1752 hectare (01/01/2003) en 645 inwoners (01/01/2005), gelegen in de West-Vlaamse Noordzeepolders. Sinds 1977 is Oostkerke opgenomen in de fusiegemeente Damme, samen met Hoeke, Lapscheure, Moerkerke, Sijsele en Vivenkapelle. De huidige noordwestelijke hoek van Oostkerke hoorde vóór de fusie tot het grondgebied van Dudzele. Ten zuidwesten grenst de gemeente aan de Brugse deelgemeenten Koolkerke en Dudzele, ten noordwesten aan Ramskapelle en Westkapelle, deelgemeenten van Knokke-Heist, en ten oosten aan Hoeke, Lapscheure en Damme.

De grondsamenstelling van Oostkerke bestaat uit vruchtbare poldergrond met voornamelijk klei en een deel zandafzetting. Het westen en zuidwesten van de gemeente behoort tot het Oudland, een vlak gebied met een uitgesproken microreliëf ten gevolge van inversieverschijnselen. De parcellering is onregelmatig van vorm, de bewoning is opvallend gebonden aan kreekruggen, de natte gronden van het Oudland bepalen het gebruik als weiland. Het noordelijke en noordoostelijk deel van Oostkerke, de dorpskern en de wijk Eienbroeke, maken deel uit van Middelland. De perceelstructuur is erg onregelmatig en lijkt op die van Oudland. De bebouwing bestaat uit regelmatig gespreide grote alleenstaande hoeves; het gebied wordt grotendeels gebruikt als akkerland. Enkel in de zuidoosthoek van Oostkerke is een deel Nieuwland van het Zwin te vinden, een dikke laag 12de-eeuwse en jongere afzettingen. Het is een bijzonder vlak terrein zonder bebouwing, met percelen die bestaan uit grote onregelmatige blokken. Opvallend is dat het bodemgebruik in de gemeente sinds de 18de eeuw niet is gewijzigd, zie kaart van Ferraris uit 1770-1778. Het grondgebied ten noorden van de Eienbroekvaart behoort tot de Watering Groot Reygaertsvliet, het gebied ten zuiden daarvan tot de Watering Sint-Baselishoek en de Watering Sint-Romboutswerve.

Oostkerke is een klein kerkdorp, opgebouwd rond de Sint-Kwintenskerk die circa 1100 werd gesticht. De dorpskern is gelegen in de oksel van de parallelle Leopolds- en Schipdonkkanalen en de Damse Vaart, ten noorden van de kruising tussen beide 19de-eeuwse kanalen, de z.g. 'Sifons'. De dorpskom heeft zijn landelijk karakter behouden, doordat de weinige drukke verkeersassen in de gemeente, niet door de dorpskern lopen. Het huidige weggennet wordt gedomineerd door de Koolkerke- en Westkapellesteenweg (samen de N 374) die Brugge over Koolkerke en Westkapelle met Sluis verbindt. Deze in het midden van de 20ste eeuw rechtgetrokken weg maakt de stad Brugge gemakkelijk bereikbaar. Aangezien Oostkerke zelf geen winkels telt, is dit voor de bevolking van groot belang. Een in de 19de eeuw aangelegde weg loopt langs de Damse Vaart en is vooral voor het toerisme belangrijk. De overige straten en wegen spelen een secundaire rol. Het zijn landwegen, nog niet allemaal geasfalteerd, die tot doel hebben de hoeves met elkaar te verbinden, de akkers en weiden bereikbaar te maken, of, zoals de Zaalkeetstraat, als dwarsweg tussen twee straten. De hoofdrichting, die we bij deze wegen aantreffen, is van zuid naar noord zie ontginning van de kustvlakte vanuit Brugge in de richting van de kustvlakte.

HISTORISCHE INLEIDING

Ontstaan van Oostkerke

De dorpskom van Oostkerke ligt op een verhoogde zandafzetting of op een kunstmatig opgeworpen vluchtheuvel en is mogelijk reeds in de 8ste eeuw ontstaan. Eerste vermelding als "Ostkerka" in een document van 1028, vermoedelijk in de betekenis van "kerk ten oosten van Dudzele". Andere betekenissen die in de literatuur naar voor geschoven worden, zijn "kerk ten oosten van de abdij van Eienbroek", "kerk van ose" (persoonsnaam) of "kerk met een ose" (over muur uitstekende bekapping). De parochie Oostkerke wordt voor het eerst vermeld in 1089, in een oorkonde van graaf Robrecht II. Dit document is opgenomen in het cartularium van de Sint-Kwintensabdij, waarmee graaf Robrecht II het tienderecht over het toenmalige Oostkerke verleent aan de abdij van Saint-Quentin en l’Isle, met “Dodinus de Orskirka” als getuige. Uit de oorkonde blijkt dat Oostkerke op dat moment reeds een bedehuis bezat, wellicht gebouwd op gronden die eigendom waren van Dodinus, de Heer van Oostkerke.
De legende wil dat de eerste kerk of kapel is gebouwd op het graf van Guthago, een prins uit Schotland, die in de 9de eeuw de bewoners van het kustgebied kwam bekeren. Hij zou de stichter van het tiendenhof van een Benidictijnerabdij te Eienbroek zijn. Toen bij zijn graf wonderen gebeurden, werd de eerste kapel van Oostkerke er opgericht. Circa 1100 bouwt men een ruime Romaanse kruiskerk nabij de kapel, de kern van de huidige Sint-Kwintenskerk. Deze wordt door de eeuwen heen verbouwd en aangepast, en heeft als een kerk met 17de-eeuws schip en monumentale gotische westtoren de 21ste eeuw gehaald, zij het heropgebouwd na de Tweede Wereldoorlog. Na de heiligverklaring van Sint-Guthago in 1159 wordt deze de patroonheilige van de kerk, later is dat Sint-Kwintinus, naar de abdij van Sint-Kwintens in Vermandois, die het patronaatschap over de parochie had. Door inpoldering groeit Oostkerke uit tot een grote parochie, waarin in de eerste helft van de 12de eeuw vier dochterparochies worden gesticht: In 1110 ressorteren de kapel van het eiland Wulpen (verdwenen), Lapscheure, Moerkerke en Westkapelle onder Oostkerke, wat in officiële documenten wordt bevestigd door Balderic, bisschop van Doornik-Noyon.
Een andere vluchtheuvel die op bewoning in Oostkerke wijst vóór de grote inpolderingen, is "Ten Doele", gelegen op de grens met Westkapelle. Een oude schaapsweg uit die periode is de Spegelsweg, vanuit de dorpskern de schorren in leidend. Deze weg zou bovendien de verbindingsweg zijn geweest tussen de bezittingen van de Heren van Oostkerke, een groot domein reikend van Sijsele tot Oostkerke.

Volle middeleeuwen: 11de-13de eeuw

Begin 11de eeuw wordt een grote ringdijk aangelegd, waarvan de Krinkeldijk en de Romboutswervedijk deel uitmaken. Deze dijk beschermt Oostkerke tegen overstromingen; vanaf dan is er te Oostkerke zowel in als buiten de dorpskern bewoning. In 1134 is er een grote dijkbreuk, waardoor het Zwin is ontstaan. Het gebied buiten de Krinkeldijk, het onbeschermde deel van Oostkerke, waarin de hulpkapellen van Moerkerke en Lapscheure liggen, wordt overstroomd. Het Zwin splitst de grote parochie van Oostkerke in twee; deze scheiding heeft de afsplitsing van deze parochies wellicht versneld. In de loop van de 12de en 13de eeuw ontstaan uit Oostkerke nog de hulpparochies Sint-Kathelijne en Onze-Lieve-Vrouw te Damme, Sint-Anna-ter-Muiden en Hoeke. Wanneer deze hulpkapellen zelfstandige parochies worden, is niet bekend. Een document van de Sint-Kwintensabdij uit 1324 vermeldt al de voornoemde plaatsen als zelfstandige parochies. In de acht dochterparochies behoudt de Sint-Kwintensabdij het tienderecht en het personaat.
De gebieden in het noordoosten en noordwesten van Oostkerke worden in de volle middeleeuwen volop uitgeveend. Het was in die periode dat het grootste deel van het wegennet werd gevormd. Deze wegen liepen zowel over kreekruggen als over poelgronden.

Late middeleeuwen: 13de-15de eeuw

De geschiedenis van de polderdorpen in de omgeving van Damme is onlosmakelijk verbonden met de evolutie van het Zwin. De bloei en ondergang van de Brugse haven worden weerspiegeld in de geschiedenis van de middeleeuwse dorpen langs het Zwin. Oostkerke heeft nooit een uitstraling gekend, die in de middeleeuwen kenschetsend was voor bvb. Damme en Lissewege of, in mindere mate, Hoeke. Al in het begin van de 13de eeuw ontstaat immers op zijn grondgebied een nieuw zeestadje, die de havenactiviteit grotendeels opslorpt: Monnikerede, voor het eerst vermeld in 1226. Het moederdorp Oostkerke wordt bescheiden op de achtergrond gehouden. Monnikerede lag op de samenloop van de "Monniker-ede", d.i. de "waterloop der monniken in het Zwin", een verbindingskanaaltje tussen het Zwin en de meer noordelijk gelegen Zwinnevaart. De monniken zijn de Cisterciënzers van de abdij Ter Doest in Lissewege, die hier een paar huizen bezaten.
In 1266 krijgt dit gehucht van Oostkerke eigen stadsrechten. Handelsrechten in het Zwin maken het stadje op korte tijd rijk; Monnikerede bezit een stadhuis, dat in 1462 afbrandt en heropgebouwd wordt, een vleeshuis, een eigen markt, een gasthuis met kapel enz. Het kan gezien worden als de voorhaven van Oostkerke. Het stadje wordt bestuurd door twee burgemeesters, vier schepenen, een griffier en een kolfdrager. Monnikerede heeft een eigen pastoor, maar blijft parochiaal onder de klok van Oostkerke. Het wapenschild toont drie horizontale strepen: groen voor een dijk, blauw voor het water en rood voor de lucht; een monnik staat klaar om in de boot te stappen. Het stadje is te situeren op de plaats waar de huidige Monnikeredestraat uitkomt op de Damse Vaart; bij de aanleg van deze vaart in het begin van de 19de eeuw verdwenen de laatste resten van de plaats van de kaart.

Het graafschap Vlaanderen is op burgerlijk gebied ingedeeld in 16 kasselrijen of landelijke besturen, waaronder de kasselrij Brugge of het Brugse Vrije. Het platteland van het Brugse Vrije is in 1317 verdeeld in 35 ambachten, bestuurlijke, rechterlijke en financiële instellingen, die onder toezicht stonden van het college van schepenen van het Brugse Vrije. In het tiendegebied van de Sint-Kwintensabdij zijn twee ambachten tot stand gekomen: Oostkerke en Moerkerke. Louis van Oostkerke koopt het ammanschap van Oostkerke in 1316 en sedertdien blijft het ammanschap van Oostkerke erfelijk in het bezit van de Heren van Oostkerke. Tot het ambacht van Oostkerke behoort oorspronkelijk het grondgebied van de latere parochies Oostkerke, Lapscheure, Sint-Kathelijne buiten Damme, Damme, Monnikerede, Hoeke en Sint-Anna-ter-Muiden. Het grondgebied van het ambacht Oostkerke wordt verminderd door het feit dat bepaalde delen stadsrechten verkrijgen ten voordele van de handel langs het Zwin, vb. Damme, Sint-Anna-ter Muiden, Monnikerede en Hoeke.

De status die met deze feodale functies gepaard gaat, wordt weergegeven in de residenties van de functiehouders. Vooreerst is er het Kasteel van Oostkerke als residentie van de Heren van Oostkerke, vanaf de 10de eeuw wellicht bestaande uit een motte met burcht, aan de rand van de dorpskern. De Heren van Oostkerke vervullen belangrijke functies als schepenen van het Brugse Vrije. In de 14de eeuw wordt het kasteeldomein uitgebouwd tot een belangrijke opperhof-neerhofsite. De amman van Oostkerke resideert op een ronde motte langs de huidige Westkapellesteenweg ("'t Wallant"). Op het gehucht van Mikhem kan eveneens een motte met donjon vermoed worden. Midden 13de eeuw wordt het bestaan van het Kasteel van Lembeke in documenten bevestigd: het is een motte met donjon, als versterkte post langs het Zwin. Vermoedelijk ontstond het uit een woning van Andries van Oostkerke, grafelijk baljuw van het Brugse Vrije.

In de late middeleeuwen zijn op Oostkerke drie molens gekend: een watermolen, de Eekemolen en de dorpsmolen. Deze laatste site bestaat nog steeds in de Eienbroekstraat. In de late middeleeuwen ontstaat een modeverschijnsel, waarbij hoeven bij wijze van statussymbool worden omringd met een walgracht. In Oostkerke zijn een vijftiental voorbeelden bekend, waar de hoeve met een vierkante walgracht is omringd. Vele hoevesites zijn tot op vandaag aldus te herkennen.

Nieuwe tijden: 16de-18de eeuw

Vanaf eind 14de eeuw begint de verzanding van het Zwin een belangrijke negatieve invloed te hebben op de handelsplaatsen langs de stroom. Er worden herhaaldelijk pogingen gedaan om de bootverbinding te blijven garanderen. Op het einde van de 14de eeuw gaan de schepen niet meer verder dan Sluis en moet de kanalisatie van de sectie Damme-Sluis dringend uitgevoerd worden. In 1421 is dit voltooid, met het graven van de z.g. "Zoute Vaart". Maar de door de zee gevoede Zoute Vaart verzandt op haar beurt en circa 1564 wordt parallel met deze gekanaliseerde oude Zwinarm een nieuw kanaal gegraven: de Zoete of Verse Vaart. Ook de Verse Vaart is niet in staat om alle zeeschepen te dragen.

De godsdienstoorlogen op het einde van de 16de en in het begin van de 17de eeuw dragen ook bij tot de teloorgang van de streek. De frontlijn tussen de elkaar bestrijdende Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden ligt van Knokke tot Sluis langs het Zwin. Ze brengen belangrijke wijzigingen aan in het grondgebied van de ambachten Oostkerke en Moerkerke en de heerlijkheid van Middelburg en hebben ook gevolgen op kerkelijk vlak. In Oostkerke worden de kerk en het Kasteel van Oostkerke door plunderingen vernield. In 1594 worden de ondertussen vervallen en ontvolkte havenplaatsen Monnikerede, Hoeke en Damme door Filips II samengevoegd.
In de 17de eeuw wordt langs het Zwin een hele reeks forten opgetrokken, die in 1622 door de Linie van Fontaine worden verbonden en versterkt; deze linie wordt tien jaar later uitgebreid met de Linie van Cantelmo. Op het grondgebied van Oostkerke wordt in 1628-1640 het Fort van Eienboecke gerealiseerd, om de bevoorrading van de militaire vestigingen te beschermen. Vanaf het midden van de 17de eeuw wordt gewerkt aan de heropbouw en het herstel van de streek. Midden 17de eeuw herstelt men de verwoeste kerk, waarbij gekozen wordt voor de barok; de kruisbeuk en de koorpartij van de vroegere kerk worden gesloopt, er wordt een sacristie gebouwd, de monumentale 13de-eeuwse westtoren wordt bewaard. De godsdienstoorlogen en de daarmee gepaard gaande overstromingen zorgen voor verlies van veel houtgewas. De Heren van Oostkerke leggen verschillende boomkwekerijen aan, onder meer ten noorden van de huidige Zuidbroekstraat, bij de huidige Krakeelboomgaardstraat en op hun kasteeldomein zelf. In 1662 wordt op de grond waarop het verdwenen stadhuis van Monnikerede heeft gestaan, een steenbakkerij opgericht: de zogenaamd "Beckaf careelstenen" kunnen via de Verse Vaart naar Brugge worden vervoerd. In de loop van de 17de eeuw worden nog verschillende andere steenovens opgericht in de paallanden van Monnikerede; na het opvullen van de Verse Vaart in 1792 en het graven van de Damse Vaart (circa 1815) gaat deze activiteit gewoon verder, zo was er onder andere een steenbakkerij op de grens met Hoeke en aan de Sifons tijdens de 19de en 20ste eeuw. In 1695 is Monnikerede gereduceerd tot een gehuchtje van zeven huizen.

Tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) wordt de garnizoenstad Damme verder versterkt. Aan Frans-Spaanse zijde wordt er al in 1702-1703 naar gestreefd om de greep op het kanalenstelsel te versterken en de verdediging van Brugge te verzekeren. De stadswallen worden uitgebreid met een hoornwerk in de richting van de grens met de Noordelijke Nederlanden (Sluis) naar ontwerp van ingenieur A. Lemercier de Senneton de Chermont en maarschalk de Vauban. Twee vooruitgeschoven forten worden gebouwd op het grondgebied van Oostkerke: het "Verbrande Fort" aan de kruising van de dijk van de Romboutswerve met de Monnikerede en het "Fort van Damme" op de linkeroever van de Reie op 1,3 km voor de stad, beide afgebeeld op de Ferrariskaart (1770-1778).
In de 18de eeuw worden verschillende grote bouwwerken uitgevoerd, die nu nog steeds behoren tot het belangrijkste erfgoed van Oostkerke. Zo wordt tegen de Krinkeldijk aan een mooie ontginningshoeve gebouwd en verschijnen enkele grote hoeves langs de parallelle assen Sabtsweg en Hoekestraat. Tevens wordt in 1786 op kosten van de tiendeheffers een nieuwe pastorie gebouwd, het laatste huis in de streek dat op een omwald erf is gebouwd.

Nieuwste tijden: 19de-20ste eeuw

In 1795 wordt Monnikerede opnieuw bij Oostkerke gevoegd, nadat het sinds 1594 samen met Hoeke bij Damme was gevoegd. In 1813 wordt alles wat van het vervallen Monnikerede overblijft, volledig van de kaart geveegd door de aanleg van de Damse Vaart. Dit kanaal wordt gegraven op initiatief van Napoleon, die een verbinding van Brugge met de Schelde beoogt. Het grootste deel van de voormalige markt van Monnikerede ligt onder de vaart. In 1815 komt na eeuwen oorlog eindelijk rust in Oostkerke.
In 1844 vraagt de gemeenteraad van Oostkerke de toelating om het oude wapenschild van de familie van Oostkerke te mogen gebruiken als gemeentewapen, namelijk drie zilveren wassenaars op een rood veld. Dit wordt toegestaan bij K.B. van 25 februari 1845.
In de tweede helft van de 19de eeuw wordt geïnvesteerd in openbare gebouwen en het wegennet. De houten dorpsmolen wordt door een stenen korenmolen op molenwal vervangen (1874) en er wordt een nieuwe molen gebouwd langs de Zuidbroekstraat (1854). De verbindingswegen tussen Koolkerke en Westkapelle worden circa 1895 rechtgetrokken tot een steenweg, door het gehucht Eienbroek. In 1868 wordt de gemeenteschool gebouwd, in 1898 wordt een katholieke school opgericht voor de Zusters Maricolen.

De Eerste Wereldoorlog vormt voor Oostkerke een langdurige bezetting van het dorp door de Duitsers, dit echter zonder veel verwoestingen, met uitzondering van het Kasteel van Oostkerke en enkele bruggen over de Damse Vaart en het Leopolds- en Schipdonkkanaal, die bijna volledig worden vernield. In 1922 wordt het kasteel heropgebouwd door de familie van der Borgt. Het interbellum brengt moderniseringen met zich mee: in 1925 en 1934 worden telefoonverbindingen getrokken, in 1929-30 wordt het dorp aangesloten op het elektriciteitsnet.
De Tweede Wereldoorlog had heel zware gevolgen voor het dorp van Oostkerke. In de periode tussen de bevrijding (september 1944) en de opruiming van de laatste Duitse weerstand (november 1944), wordt de ganse omgeving onder water gezet. De Franse troepen blazen de Sifons op, het Kasteel van Oostkerke wordt voor de tweede maal zwaar verwoest, de toren van de Sint-Kwintenskerk wordt opgeblazen, in zijn val het grootste deel van de kerk verwoestend. De bebouwing die zich rond de kerk concentreert, wordt voor het grootste deel mee vernield.
De heropbouw van het dorp na de Tweede Wereldoorlog bepaalt voor een groot deel het huidige pittoreske karakter van de dorpskern. Er wordt gekozen voor een romantische, historiserende heropbouw van kerk en gebouwen, waarbij de meeste gevels opnieuw werden witgeschilderd. In 1948 wordt een noodkerk ingezegend ten zuiden van de huidige kerk, in 1952-54 vindt de historisch getrouwe heropbouw van de volledige kerk plaats, waarvan de gotische toren was beschermd als monument.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

Tot voor de fusie onder Damme gebruikte Oostkerke geen straatnamen. De gemeente was verdeeld in verschillende woonwijken, de huisnummers waren over de ganse gemeente doorlopend. De wijken waren: Het Dorp, Wijk Eienbroeke, Wijk De Naaie, Wijk Bek(h)of, Wijk De Siphon, Wijk Den Driehoek, Wijk De Braambeierhoek, Wijk De Pereboom en Wijk De Langenhoek. Deze historische benamingen zijn nog steeds als toponiem aanwezig op stafkaarten.
De bewoning van Oostkerke is in de eerste plaats geconcentreerd in de dorpskern. We vinden de lage, witgeschilderde huizen in de straten rond de kerk, die met haar massieve westtoren de omgeving domineert. De meeste huizen zijn na de zware beschietingen in 1944 grotendeels heropgebouwd in historiserende stijl. Ten zuidwesten van de kerk bevindt zich het Kasteel van Oostkerke; de torens van kerk en kasteel bepalen de omgeving en symboliseren de kerkelijke en burgerlijke geschiedenis van Oostkerke. Het Kasteel van Oostkerke kreeg bij de heropbouw na de Tweede Wereldoorlog internationale uitstraling door de ontwerpen die de Nederlandse tuinarchitecte Mien Ruys (1904-1999) maakte voor het kasteeldomein.

Een tweede historische kern, waar we een bewoningsconcentratie aantreffen, is de Wijk Eienbroeke, ontstaan rond de Eienbrug. Dit is een oud en belangrijk handelscentrum dat eind 18de eeuw aan belang verloor, maar door de toenemende axialiteit Koolkerke-Westkapellesteenweg in de tweede helft van de 20ste eeuw, veel bewoning heeft bij gekregen. Vooral de westzijde van de Koolkerkesteenweg raakt stilaan volgebouwd. Aansluitend hierbij, aan de Heytegemstraat, werd een nieuwe verkaveling aangelegd.
Buiten het dorpscentrum bepalen de alleenstaande grote hoeven, verspreid over het landschap, het beeld. Kleine groepen woningen zijn geconcentreerd rond oude herbergen, bij bruggen of knooppunten van wegen, en vormen daar de kern van de eerder genoemde wijken. Boerderijen zijn eerder zeldzaam op de uitgeveende gronden en op de nog steeds natte poelgronden in het zuidwesten. Een groot aantal belangrijke boerderijen vinden we terug op de vroegste kaarten, voorzien van een vierkante omwalling. De vruchtbare poldergronden zorgden voor specifieke bouwvormen, onder meer de grote bergschuren, waarvan een aantal aanwezig waren in Oostkerke, evenwel allemaal verdwenen. Hetzelfde geldt voor de rosmolens, waarvan Oostkerke er vijf bezat. In de inventaris die Devliegher opmaakte in de jaren 1970 worden ze nog allemaal vermeld, anno 2005 is er maar één meer bewaard op een hoeve op de Sabtsweg, zij het zonder binnenwerk.
De hoeves vertonen de typische regionale kenmerken van de Noordzeepolders. Het gaat om hoeves met losstaande bakstenen bestanddelen, witgekalkt en voorzien van een gepekte plint, gevat onder pannen zadeldaken. Vele hoeves gaan terug op oude sites, voorzien van een vierkante omwalling. Tot de 18de eeuw zijn de boerenhuizen meestal gekoppeld aan een stalvolume, en komt het courant voor dat de opkamertraveeën door de hoge kelder onder een hogere nok zijn gevat. De bakhuizen en schuren bevinden zich los van het boerenhuis, op het erf, waarbij in de schuur vaak een wagenhuis wordt geïncorporeerd. Bij 19de-eeuwse hoevegebouwen blijft het baksteenmetselwerk meestal onbeschilderd en wordt, voornamelijk in de tweede helft van de 19de eeuw, werk gemaakt van een verzorgd (sier)metselwerk.
Tijdens de naoorlogse periode veranderen vele landelijke hoeven en woningen van bestemming. Mee profiterend van het toeristische succes van Damme en de omgeving van de Damse Vaart, worden velen omgevormd tot zomerverblijven, weekendhuisjes en restaurants.

  • BALLEGEER J., Molens in de Zwinstreek, in Rond de poldertorens, jg. 47, nr. 2, 2005, p. 62-66.
  • DE KEYSER R., Zo was Oostkerke, Oostkerke, s.d., s.p.
  • DE KEYSER R., Het kasteel van Oostkerke, Oostkerke, 1984.
  • DE KEYSER R., 900 jaar Oostkerke. 1089-1989, Brugge, 1989.
  • DE SMET J., Monnikerede. Een verdwenen zeestad van het Zwin, Brugge, s.d.
  • DEVLIEGHER L., De Zwinstreek, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 4, Tielt, 1970.
  • DEVLIEGHER L., Rosmolens in de Westvlaamse kuststreek, Brugge, 1976.
  • RAU J., Het Damme van toen en omgeving, Brugge, 1981.
  • DENDOOVEN L., Dorpen in de Brugse vlakte, Lissewege, 1956, p. 12-14.
  • HILLEWAERT B., Archeologische inventaris Vlaanderen. Band II: Oostkerke-bij-Brugge, Gent, 1984.
  • TERMOTE J. en ZWAENEPOEL A., Forten en verdedigingswerken in het Oost- en West-Vlaamse krekengebied, Brugge, 2004.
  • VAN POUCKE G., Archiefbeelden Damme, Gloucestershire, 2002.

Bron: CALLAERT G. & HOOFT E. met medewerking van SANTY P. & SNAUWAERT L. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Damme, Deel I: Stad Damme, Deelgemeenten Hoeke, Lapscheure en Moerkerke, Deel II: Deelgemeenten Oostkerke, Sijsele en Vivenkapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL17, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Hooft, Elise; Callaert, Gonda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Oostkerke [online], https://id.erfgoed.net/themas/14645 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.