Geografisch thema

Sint-Huibrechts-Lille

ID
14666
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14666

Beschrijving

Oude schrijfwijzen zijn: lille (1257), tot lill (1465), tot lylle (1470), tot lyll (1478), tot lil (1498) en tot lyl (1603). Na 1600 wordt het Sint-Huibrechts-Lille, naar de nieuwe kerkpatroon, sedert de 16de eeuw tot midden 19de eeuw hier sterk vereerd. De naam is een samenstelling van lin, linne, moerassige plaats of linde, en loo, lo, bos.

Het grootste deel van de gemeente maakt deel uit van het Kempisch plateau. De Prinsenloop, waarvan de naam te verklaren is doordat de loop in de Kleine Prinsenwijer ontspringt, stroomt van zuid naar noord aan de westelijke grens van de gemeente. De Warmbeek, die in Erpekom ontspringt en bij Eindhoven in de Dommel uitmondt, doorkruist de gemeente eveneens van zuid naar noord. Vermoedelijk is Warmbeek een volksetymologische reïnterpretatie van Ware/Waarbeek, dat is grensbeek. Zes westelijke bijriviertjes monden in Lille uit in de Warmbeek: de Veurterloop, de Torbeek die het drooggelegde Kranenven draineert, de Pastoorsvenloop, de Bermsloot, de Dorperloop en de Leemkuilderloop, gegraven als afvoerkanaal voor de geïrrigeerde populieraanplanting ten zuiden van het Kempisch kanaal.

In mei 1999 kocht de Stichting Limburgs Landschap meer dan 12 hectare voormalige vloeiweiden in de Warmbeekvallei, waarna een vijftal hectare open weiland terug tot vloeiweiden werden omgevormd. Een twintigtal percelen aan weerszijden van de Warmbeek is nog bekend als het zogenaamde Elsbroek, een met kreupelhout begroeid moerterrein. Bij ontginning werd dit elzenbroek systematisch gekapt en omgezet in hooilanden.

Ten noorden van het Kempisch kanaal ligt het zogenaamde Venneke, ook wel Heuvels- of Pastoorsven genoemd, laatstgenoemde daar het sinds 1848 toebehoorde aan de kerkfabriek. Dit ven, in 1983 nog 1 hectare 11 are 91 centiare groot, werd eertijds naast vlasroot ook gebruikt als drink- en wasplaats voor hoofdzakelijk schapen. Het deed ook dienst als vis- en schaatsvijver. Geïsoleerde lage duinmassieven tot een hoogte van circa 3 meter duiken op ten zuiden van de Heikant en tussen de Warmbeek en de Hork. Tussen het kanaal en de Hork ligt een relatief duidelijk duinmassief. In 1820 bedroeg de gemene heidegrond nog bijna 50 procent van de oppervlakte. Vooral vanaf 1841 werden grote kavels verkocht, die daarna deels met dennen werden beplant, deels tot bouw- en weiland ontgonnen. In 1850 werd graaf de Theux de Meylandt eigenaar van bijna 200 hectare heidegrond om er wateringen van te maken, die hooi opleverden.

Eind 19de eeuw werd het hooiland geleidelijk vervangen door populieren, hetgeen tot op heden zo is gebleven. Ten zuiden van het Kempisch kanaal ligt nu nog een klein stuk watering, de zogenaamde Wetering Ceelen, en ten noorden, tussen de Broekkant en de Hork, het grotere stuk.

Lille telde vanouds vijf woonentiteiten: Aent Broeck, het Dorp, Hornick, het Venne en het Sande. Broek(kant) verwijst naar de ligging van de nederzetting naar de kant van het vroegere broek of moeras aan de Warmbeek. De Geuskens, een subentiteit van de Broekkant, is een afgezonderde nederzetting op de grens met Achel, afgeleid van de persoonsnaam Goeskens. De Horrik is een verbastering van Hornik, een afleiding van horn, dat is hoek. Het slaat op twee erven gelegen in een (uit)hoek van de gemeente op de grens met Hamont. De Venderstraat is een nederzetting aan weerszijden van een straat die door respectievelijk naar een vennenrijk gebied loopt. De subentiteit Heuvel duidt op een nederzetting gelegen op een lichte hoogte, op de grens met Achel en Neerpelt. De Zaan in de buurt van de Zandstraat verwijst naar een tegen een zand- of zavelgebied gelegen nederzetting. Subentiteiten zijn: Riet (afgezonderde nederzetting gelegen bij een rijt, een waterloop, namelijk de Prinsenloop), Smeel (een agglomeratie van een vijftal, vrij recent, in de 18de-19de eeuw opgetrokken huizen op het veld de Smeel) en Wijer (naar een nabijgelegen reeds vroeg gedempte wijer of visvijver).

De Heikant, genoemd naar een reeks erven gelegen naar de kant van een uitgestrekt heidegebied op de grenzen met Bocholt, Hamont en Kaulille, vormde feitelijk één geheel met de nederzetting de Broekkant. Het onderscheid tussen beide is van eerder recente datum (1796). Op de Heikant telt men bovendien vier subeenheden: Heikant, Fierkensheikant (de naam van een aantal nederzettingen wegens hun ligging bij het vroegere goed van Fierkens), Geerkens (twee erven afgeleid van de persoonsnaam Geerkens) en de Kompen (aanvankelijk één goed dat in 1619 werd verdeeld, genoemd naar ko(o)mp, een kom of kleine inzinking). De Atlas van de Buurtwegen (1845) duidt nog een laatste gehucht aan: Baekenschoor ten N.W. Een andere nederzetting is Henne(n)meeuwis, gewezen bezit van Jan (= Hennen) Meus.

Beperkte archeologische sporen duiden op prehistorische nederzettingen in de omgeving van vennen en Romeinse bewoning op hoger gelegen gebieden aan de rand van de huidige dorpsgrenzen. In 1909 werden in het dorp een 70-tal goudstukken en zilverstukken gevonden, uit de 14de tot 16de eeuw. Over het dorp loopt de antieke weg Tongeren-Bilzen naar Nederland.

Zeker van vóór 800 heeft de abdij en later kapittel van Sint-Servaas van Maastricht het groot domein bezeten van Lille, Achel en Hamont, dat mogelijk oorspronkelijk toebehoorde aan de Heilige Hubertus. In 1232 werd een akkoord gesloten tussen het kapittel en de proost over beider inkomsten van het domein. In 1257 werd een voogdijreglement ingevoerd, omdat de voogd, Willem van Bokstel, heer van Grevenbroek, zich allerlei voorrechten toeëigende. De uitspraak was als volgt: de profijten van de gewone en buitengewone rechtszittingen behoren voor twee derden aan het kapittel, voor één derde aan de voogd. Ook duidde het kapittel schout en schepenen aan en hief jaarlijkse cijnzen op de meeste gronden. Op 29 april 1309 kwam er een volgende uitspraak in dit geschil, waarbij de voogd Willem II van Bokstel de rechtsheer werd en het kapittel voor een cijns- of laathof zorgde, dat als belangrijkste functie had de cijnzen te innen. Op 20 juli 1338 verkochten de kapittelheren aan Willem III van Bokstel al hun bezittingen in de dorpen Oyen, Hamont, Achel en Lille, met uitzondering van het patronaat der kerken van Achel en Lille. Later kwam de heerlijkheid, aanvankelijk een allodiaal goed, toe aan de familie van Hamel (1360-80), van Arckel (1380-1401), van Bergen (1488) en van Bocholt (1553) die het domein in 1585 verkocht aan de Bisschoppelijke Tafel van Luik. Sinds 1401 deel uitmakend van het graafschap Loon en het bisdom Luik, bleef Grevenbroek een afzonderlijke heerlijkheid met een eigen drossaard en werd het domein op 14 juni 1776 door de prinsbisschop in pacht gegeven aan barones de Hubens, die zich vrouwe van Achel en Lille mocht noemen maar enkel over beperkte heerlijke rechten beschikte.

Hamont, Lille en Achel vormden één schepenbank in het drossaardsambt van Pelt-Grevenbroek, die in Hamont resideerde. Voor hoger beroep kon men terecht bij het Hof van Vliermaal, dat vanaf de 15de eeuw te Hasselt zetelde.

In het ancien régime werd de gemeente bestuurd door twee burgemeesters en één of twee schatheffers of schatzetters, die allen slechts één jaar in functie bleven. De belangrijkste taak van deze schatzetters was de inning van de grondbelasting en het opmaken van de jaarlijkse balans van inkomsten en uitgaven. Teuten die in het buitenland handel dreven en tot burgemeester werden verkozen, konden een plaatsvervanger aanwijzen.

De oorspronkelijke jaarmarkten werden vervangen door een wekelijkse markt, die in 1883 van vrijdag naar donderdag werd verschoven. De op 3 november gehouden Sint-Hubertusmarkt, waarop klederen en ijzerwaren werden verkocht, bestond reeds vóór de 19de eeuw. In 1858 werd een botermarkt ingericht, die tot 1883 elke vrijdag plaatshad. De oorspronkelijke veemarkt, eertijds jaarlijks drie in aantal, werd in 1883, door het tanende succes, afgeschaft.

De oudst bekende vermelding van een gemeentelijk verdedigingswerk of schans dateert uit 1638. Ze verloor waarschijnlijk in de 18de eeuw aan fysieke betekenis in situ, daar ze niet voorkomt op de Ferrariskaart (1771-77). In de Atlas van de Buurtwegen (1845) is de Lilse schans wel vierhoekig aangeduid, meer bepaald in het gehucht Broekkant. Hoogstwaarschijnlijk werd de omgrachting door de nabije Warmbeek gevoed. Ook op de tot 1 januari 2001 bijgewerkte kadasterkaart komt het verdedigingswerk in dezelfde vorm voor en wordt aldaar toponymisch met Schans Wal aangeduid. De schuttersgilde Sint-Sebastiaan werd waarschijnlijk rond 1400 opgericht. In het begin van de 18de eeuw waren er in het dorp zeker twee schutterijen: de al genoemde en die van de heiligen Monulphus en Gondulphus.

In 1645 was er reeds sprake van een gemeenteschool. In 1827-30 werd in de Dorpsstraat (huidig nummer 4-6) een nieuw schoollokaal gebouwd, dat in 1876 door een nieuwe gemeenteschool in de huidige Schoolstraat werd opgevolgd, waarin een naaischool werd ondergebracht en die later tot de vrije, in 1928 verbouwde, in 1952 uitgebreide jongensschool uitgroeide (verbouwing naar ontwerp van stadsarchitect K. Gessler (Maaseik) en uitbreiding naar ontwerp van architect F. Theuwissen (Lommel)), die thans ook niet meer bestaat. Ten gevolge van de schoolstrijd werd in 1879 een vrije katholieke school opgericht, die op 10 augustus 1885 de lokalen van de oude gemeenteschool in de Dorpsstraat betrok. Om de gemengde school ongedaan te maken, bouwde pastoor M. Vreven in 1895 een klooster met meisjesschool waar de dominicanessen van Onze-Lieve-Vrouw van de Heilige Rozenkrans van Lubbeek op 14 april 1896 hun intrek namen. Op 1 september 1975 fuseerde de vrije aangenomen lagere jongensschool met de meisjesschool, onder de benaming Vrije Gesubsidieerde Lagere Gemengde en Kleuterschool. In 1903 werd tevens een melkerijschool ingericht. Bij ministerieel besluit van 24 januari 1912 liet men toe een tijdelijke landbouw- en huishoudschool voor “jonge dochters” uit te bouwen, die onderdak vond in het huis Hesius op het dorpsplein.

Circa 1400 ontstonden er grenstwisten tussen Achel en Lille enerzijds en Neerpelt anderzijds over de Grote Heide, daarom Krekelheide genoemd naar krekelen, hetgeen resulteerde in een gewapend conflict tussen de heer van Grevenbroek en prinsbisschop Jan van Beieren, waarbij de dorpen Lille en Achel werden platgebrand. Bij decreet van 21 mei 1401 verklaarde de prinsbisschop het land van Grevenbroek ingelijfd bij zijn staten. Ook later waren er betwistingen tussen dito gemeenten, onder andere in 1657. In 1831 beslisten de gemeenteraden van Achel en Lille over te gaan tot de verdeling van de Lillerheide, de Heide bij de Geuskens en de Krekelheide. Lille en Neerpelt ruzieden ook om de grenzen in 1459, 1657, 1708, 1761, 1788 en 1791-92. In 1587 had het dorp zwaar te lijden van plunderende Hollandse ruiters. In 1632, 1721, 1726 en 1795 braken heidetwisten uit tussen Lille en Kaulille. In 1833 volgde een definitieve overeenkomst, waarbij Lille afzag van het vruchtgebruik op de onverdeelde gronden te Kaulille en daarvoor in ruil een deel van het zogenaamde Berenbroek (naar bere: modder, slijk en broek: moeras) kreeg. In 1636 brak de pest uit, mede als gevolg van de plunderingen en brandstichtingen van het leger van ruitergeneraal Jan van Weert. Op 28 januari 1641 staken Hessische ruiters tien huizen en negen schuren in brand en overvielen ze driemaal de inwoners. In 1648-1654 werd er weer door troepen geplunderd. Op 12 april 1651 staken Lorreinse troepen de toren van de parochiekerk in brand, waar vele inwoners een toevluchtsoord hadden gevonden. Om aan de vlammen te ontsnappen, sprongen verscheidene vluchtelingen van de toren en vielen te pletter. Buikloop woedde in 1676, 1702, 1794 en mogelijk in 1811, naast andere besmettingen als pest en tyfus. Inkwartieringen en leveringen waren er in 1693, 1712, 1713, 1742, 1747, 1752 en 1756. In 1726 maakte Hamont aanspraak op de Hork als zijnde schatplichtig aan Hamont. In het vierde kwart van de 19de eeuw nam de bevolking sterk toe door de groeiende industrialisatie en de stijgende welvaart in de Limburgse Noorder-Kempen. Op 7 oktober 1914 trokken 320 Uhlanen, Duitse verkenners te paard, doorheen de gemeente. In de nacht van 11 op 12 oktober 1933 brak de oude dijk door te Sint-Huibrechts-Lille, bij verbredingswerken aan het kanaal, waarbij tientallen hectare blank kwamen te staan en enkele huizen onder water liepen. In mei 1940 werd de brug over het Kempisch kanaal opgeblazen om de Duitse opmars te stuiten. Zes bommen van de R.A.F. troffen in december 1942 de Fierkensheikant. In 1944 werd de herstelde brug door de geallieerden tot ontploffing gebracht. Van 11 tot 19 september van dat jaar hielden Engelsen en Duitsers gelijktijdig Lille bezet. Op 14 en 15 september werd de kerktoren door de Duitsers beschoten en beschadigd. De dag daarop staken SS-ers op de Fierkensheikant de boerderijen Verbeek en Custers in brand. Drie boeren werden doodgeschoten. Ook de boerderijen van Stienaers en Vlassak werden door de Duitsers afgebrand. Op 18-19 september werd Lille door de Engelsen bevrijd. Ze legden meteen een noodbrug, een zogenaamde Bailey-brug aan aan de Oude Ramp, de huidige Oude Brugstraat. In 1970-71 waren er kleine grenscorrecties met de gemeenten Hamont, Achel, Neerpelt en Kaulille.

De parochie, gesticht door de Maastrichtse Sint-Servaasabdij, dateert van na 1039, het verheffingsjaar van de patroonheiligen Monulphus en Gondulphus, die in genoemde abdij fel vereerd werden, en werd meer bepaald opgericht tussen 1139 en 1338. De kerk was een kwartkapel. Van welke moederkerk Lille aanvankelijk een dochterkerk was, is niet geweten. Tot in 1559 maakte Lille deel uit van het aartsdiakonaat van de Kempen, dekenaat Woensel (Nederland) en na 1559 van het landdekenaat Beringen. Heden behoort de parochie tot het dekenaat Hamont. Het patronaat kwam eertijds toe aan de abdij, later kapittel van Maastricht, de tienden waren in handen van de pastoor en werden meestal volledig door de gemeente in pacht genomen. De uiteindelijke benoeming van de pastoors gebeurde evenwel door de landdeken van Woensel, respectievelijk Beringen.

De eerste sectie van het kanaal Bocholt-Herentals tot de Blauwe Kei (Lommel) werd aanbesteed in 1843 en het jaar daarop voor de scheepvaart geopend. De tweede sectie Blauwe Kei-Herentals werd in 1844 aanbesteed en in 1846 in gebruik genomen. Tussen 1930 en 1935 werd dit kanaal een eerste keer verbreed, een tweede maal in 1940-45 en een derde in de jaren 1980. Een tweetal betonnen bunkers bevinden zich ten zuiden van deze waterweg. De spoorlijn Mol-Hamont, ingehuldigd in 1879, passeerde eertijds Lille. Van het in 1905 van een tweede bouwlaag en een washuis met bakoven voorziene stationsgebouw, van de in 1900 vergrote wachterswoning en van de wachterskeet rest heden niets. Het station werd in 1967 afgebroken.

Op de Ferrariskaart (1771-77) en in de Atlas van de Buurtwegen (1845) wordt Sint-Huibrechts-Lille aangeduid als een kleine dorpskern met verspreide bebouwing in de gehuchten, die meer aaneensluiting vertoont naar het centrum toe. De laatste decennia ontstond in de kern nog meer verdichting door nieuwbouw, onder meer in volgende straten: Veurterstraat en Rikkaartstraat, Riesel, Voort, Steenovenlaan, Meerkesstraat, Hoevestraat, Kampstraat, Priestbos-straat, Veldstraat, Erkstraat en Paardskerkhofstraat, Korte Dijk en De Beerten.

Lille was steeds een vrij arm Kempisch landbouwdorp. Waren er in 1900 nog een honderdtal kleine landbouwbedrijven actief, met een piek van honderdvijftig in het interbellum, in 1998 bleven er nog maar vijentwintig boerderijen over. Werden vroeger vooral rogge, haver, boekweit en aardappelen geteeld, nu wordt er hoofdzakelijk maïs gewonnen. Tot op het einde van de 19de eeuw werden ook nijverheidsgewassen verbouwd zoals vlas en kool- of raapzaad. De veestapel van melkkoeien en varkens is in de loop der jaren wel enorm uitgebreid, ten koste van het akkerareaal. In de 16de tot 19de eeuw waren er, zoals overal elders in het land van Pelt, vele inwoners bedrijvig in de teutenhandel, die doorgaans met landbouwactiviteiten werd gecombineerd. Vooral koper en textiel werden door de Lilse “buitengaanders” in het buitenland aan de man gebracht. Ook waren er dierensnijders en werd klaverzaad verhandeld. De voornaamste teutenfamilies waren Ceelen, Kerkhofs, Klok, Linders, Reyners, Van de Weijer en Dries. Deze bedrijvigheid nam af midden 19de eeuw. In de tweede helft van de 19de eeuw waren Lilse Teuten bedrijvig als zogenaamde schupteuten. Ze gingen elders met de spade of de schup hun brood verdienen. In de eerste helft van de 17de eeuw was de familie Fierkens uitbater van de brouwerij De Drie Koningen op het Dorpsplein, die later respectievelijk in de handen van de familie Linders en Janssen overging. Het aanliggende huis “De Zwaan”, eertijds naast de kerk gelegen en circa 1952 verdwenen, was ook een brouwerij, die tot op het eind van de 19de eeuw werd uitgebaat door de familie Houben. In 843 was de stokerij van Wouter Houben actief. Vanaf eind 19de eeuw tot in 1907 werd door landbouwingenieur Hubert Stals de jeneverstokerij De Heidebloem uitgebaat, die met een stoomketel was uitgerust en verdween bij de verbreding van het kanaal. De gebouwen werden in 1910 en 1913 gesloopt. Op de plaats van het voormalige bedrijf in de Kanaalstraat, staat nu een woonhuis (nummer 17) met gewijzigde ordonnantie, dito muuropeningen en in zwarte dakpannen de inscriptie: DE JENEVERSTOKERIJ. Vanaf 1820 was op de Broekkant aan het Kempisch kanaal een stenen windmolen bedrijvig, die in 1908 werd afgebroken en met hergebruik van materiaal weer werd opgetrokken in de huidige Windmolenstraat. In de periode 1845-1965 was er op de Broekkant ook een watergraan- en oliemolen bedrijvig. In 1844 kreeg W.H. Kerkhofs van het gemeentebestuur de toelating een leerlooierij op te richten, die begin jaren 1920 verdween. J. Klok, wonende Dorpsstraat 13, was eveneens leerlooier. Dit familiebedrijf verdween ook omstreeks dezelfde tijd. In 1888 richtte Theodoor Spaas, zoon van Hendrik Jan, in 1853 de stichter van de Hamontse kaarsenfabriek, een wasblekerij op in de Dorpsstraat (huidig nummer 34), die in 1901 weerom naar Hamont verhuisde. Circa 1890 was een fabriek van matten en tapijten, toebehorend aan M. Slegten, wonende in de Smeelstraat, bedrijvig. Vanaf 1919 tot 1960 was in Lille de machinale klompenmakerij en houtzagerij Van den Akker-Linders actief, waarvan enkel de zagerij in 1960 overbleef, in 1975 nog uitgebreid door de aankoop van de firma Lavalith. Ook houthandelaar J. Peeters van de Kanaalstraat had een klompenfabriek. In 1919-29 was aan de zogenaamde Quatre Bras, het kruispunt van de wegen Neerpelt-Hamont en Lille-Achel, een vuurmolen in gebruik. De coöperatieve “Samenwerkende melkerij Sint-Isodorus”, later stoommelkerij en zuivelfabriek genoemd, werd op 6 mei 1892 opgericht en hield op te bestaan in het begin van de jaren 1970. Thans is het van gedichte muuropeningen voorziene gebouwencomplex op de begane grond volledig aangepast. Heden is het dorp een woonforenzengemeente, met vele pendelaars die onder andere in Overpelt, Hasselt, maar vooral in het Nederlandse grensgebied tewerkgesteld zijn. Sint-Huibrechts-Lille blijft voor heel wat materies, onder meer school en administratie, afgestemd op het naburige Neerpelt, waarmee het sinds 1977 fusionneerde.

Oppervlakte: 1317 hectare. Aantal inwoners (1976): 2.463.

  • Congregatie der zusters Jozefienen te St.-Niklaas (Waas). Beknopte geschiedenis (1814-1964), St.-Niklaas-Waas, ca. 1964, p. 116-119.
  • Het Liller Heem, 1983-2000.
  • De zeven torens, 2, 1987, p. 65-67 (i.v.m. de schansen).
  • BAUWENS-LESENNE M., Bibliografisch repertorium van de de oudheidkundige vondsten in Limburg, behoudens Tongeren-Koninksem (vanaf de vroegste tijden tot de Noormannen), in Oudheidkundige repertoria, r. A: Bibliografische repertoria, 8), Brussel, 1968, p. 337-338.
  • BUSSELS M., De bezittingen der abdij van St.-Truiden te Pelt, in Verzamelde Opstellen uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundigen Studiekring te Hassel, 1942-43, p. 251-257.
  • CLAASSEN A., Rekeningenboek van een Teutenfamilie uit Sint-Huibrechts-Lille, (Limburg, 59, 1980, p. 89-93)
  • DE BOT H., Stationsarchitectuur in België, 1, 1835-1914, Turnhout, 2002, p. 162, 165, prentbriefkaart op p. 163.
  • de SCHAETZEN M., Halsband van het gilde of de schutterij van de HH. Monulphus en Gondulphus te St-Huibrechts-Lille, (Het Oude Land van Loon, 7, 1952, p. 26-27)
  • HOLEMANS H. & SMET W., Limburgse windmolens in heden en verleden, Nieuwkerken, 1981, p. 16, 162-164 (afbn), 195, 202, 203, 204, 205.
  • HOLEMANS H. & SMET W., Limburgse watermolens. Kadastergegevens: 1844-1980, s.l., 198 p. 75 (afb.)
  • ISING A. e.a., Met vliegend vaandel en slaande trom. Ontstaan en ontwikkeling van de schuttersgilden en schutterijen in Brabant en Limburg, Hapert, 1986, p. 160.
  • JOOSTEN F. & VANDORMAEL D., Geschiedenis van het onderwijs te Sint-Huibrechts-Lille. De zusters Jozefienen. Een gouden jubileum (1928-1978), St.-Huibrechts-Lille, 1978.
  • MOLEMANS J., Historisch-naamkundige studie van Sint-Huibrechts-Lille, St.-Huibrechts-Lille, 1976.
  • PAQUAY J., De parochiënwording in Limburg, Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire de Limbourg, 36, 1921, p. 55, 85 (noot 3)
  • REMANS A., Bijdrage tot de geschiedenis van het land van Grevenbroek (17e eeuw), in Het Oude Land van Loon, 19, 1964, p. 65-98.
  • STALMANS L., Sint-Huibrechts-Lille in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1973.
  • STALMANS L. & JOOSTEN F., De windmolens van Sint-Huibrechts-Lille, St.-Huibrechts-Lille,1980.
  • VAN DE WEERD H., De invloed van de abdijen op de Kempen, in Verzamelde Opstellen uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundigen Studiekring te Hasselt, 3, Hasselt, 1927, p. 10.
  • VAN DE WEERD H., Geschiedenis der parochie en gemeente St-Huibrechts-Lille, (Limburg, 14, 1932-33, p. 229-231; 15, 1933-34, p. 1-4, 21-28, 41-46, 61-68).
  • VAN DE WEIJER M., Aantekeningen bij de geschiedenis van het geslacht “Van de Weijer” uit Sint-Huibrechts-Lille, (Het Oude Land van Loon, 18, 1963, p. 97-119)./li>
  • VAN DER EYCKEN M., DE BOT H. & SCHUERMANS J., 125 jaar spoorwegen in Noord-Limburg, s.l., 1991, p. 69-72 en passim, afbn. 37, 75-79, fign. 13-14, 20-23.
  • VANLOFFELD F., Van huyslieden tot schutten. Limburgse schutterijen, Maasmechelen, 1984, p. 22, 99-101 (afbn.)

Bron: PAUWELS D. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kanton Neerpelt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Pauwels, Dirk
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Broekkant

  • Omvat
    Fierkens-Heikant

  • Omvat
    Geuskens

  • Omvat
    Jos Verlindenstraat

  • Omvat
    Kanaalstraat

  • Omvat
    Klooster van de zusters Jozefienen

  • Omvat
    Kruisstraat

  • Omvat
    Langgestrekte hoeve

  • Omvat
    Lille Dorp

  • Omvat
    Peerderbaan

  • Omvat
    Postkantoor

  • Omvat
    Riet

  • Omvat
    Schutterijstraat

  • Omvat
    Smeelstraat

  • Omvat
    Twee opgaande linden als herdenkingsbomen

  • Omvat
    Windmolensite De Lilse Meulen

  • Omvat
    Zandstraat

  • Is deel van
    Neerpelt

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Huibrechts-Lille [online], https://id.erfgoed.net/themas/14666 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.