Geografisch thema

Seminariekwartier

ID
14691
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14691

Beschrijving

Afbakening en historische achtergrond

Dit kwartier van 49 hectare ligt tussen de ombuigende Reie met de Potterierei ten westen en ten noorden en de Kruisvest ten oosten; ten zuiden wordt het begrensd door de Peperstraat. Het gebied hing oorspronkelijk af van de buiten de tweede omwalling gelegen Sint- Kruisparochie die intra muros de Sint-Annakerk had als hulpkerk, verheven tot zelfstandige parochie in 1688. Het grootste deel van het kwartier behoort tot het Carmerszestendeel en alleen een strook ten zuiden van de Carmersstraat maakt deel uit van het Sint-Janszestendeel.

In dit kwartier lagen ook de meeste intra muros enclaves van de heerlijkheid van Sint-Donaas, en meer precies van "Het Prootsche" als onderdeel ervan gerelateerd aan de Proosdij. De "Oostproostsche" omvatte de omgeving van de Jeruzalemstraat, de zone ten noorden van de Snaggaardstraat en ten oosten van de Speelmansstraat en de buurt ten zuiden van de huidige Stijn Streuvelsstraat; enkele grensstenen ingewerkt in huisgevels in de eerstgenoemde gebieden herinneren hieraan, evenals de aangepaste benaming "Oost-Proosse" voor een nieuwe woonwijk van 1972, tussen de Peterseliestraat en de Kruisvest.

Typische bestanddelen in de stadsstructuur tijdens het ancien regime

De druk bevaren Reie speelt hier, net zoals in het Sint-Gilliskwartier, een bepalende rol voor de scheepvaart en de nering en hantering. Archeologische vondsten wijzen op een vroege occupatie aan de beide oevers - de Potterierei en de Langerei - en op de aanwezigheid van welvarende pottenbakkerijen in de 13de-14de eeuw met een eigen kapel op de plaats van het latere hospitaal. Zoals gebruikelijk, en ook elders in de stad, ligt deze vanaf 1276 vermelde liefdadigheidsinstelling voor aankomende zieken en passanten buiten de eerste omwalling van 1127-1128; ze wordt pas later opgenomen in de tweede omwalling van 1297-1300 en is vanaf 1319 gekend als "Het Hospitaal van de Potterie". Een analoge evolutie valt het karmelietenklooster te beurt dat net buiten de Carmersbrug lag, op het hoekpand van de huidige Elisabeth Zorghestraat. Zoals voor andere bedelorden staat het bij de stichting in 1256 buiten de eerste omwalling; het maakt dan deel uit van de heerlijkheid Voormezele. In 1275 wordt het opgenomen in het uitgebreide Brugse schependom en later in de omwalde stad.

Het kwartier biedt verder nog onderkomen aan religieuze instellingen: onder meer het refugium van de Duinenabdij - of het Duinhof - neemt vanaf de 14de eeuw een domein in aan de Snaggaardstraat, het Klooster van Bethanië vestigt zich vanaf 1460 tegen de vestingen de Carmersstraat. Anderzijds komt de Gilde van Sint-Sebastiaan een terrein toe aan de "Langhen Rollewegh" in 1454.

De kaart van Marcus Gerards (1562) geeft een goed beeld van het kwartier met zijn oostelijke Kruisvest gemarkeerd door acht windmolens; in de nabijheid ligt het nauwkeurig uitgetekende "Hospice ter Columna" met zijn voorbouw, kapel en binnenplaats, gelegen op het trapezoïdale pand tussen de Bapaumestraat en het einde van de Langestraat; gesticht in 1362 wordt het vanaf 1490 gebruikt als godshuis van de "wagenaers en brouwersknechten".

Het nog bestaande gebogen tracé van de straten tussen de huidige Potterierei en de Kruisvest - Rolweg, Carmersstraat en Snaggaardstraat - is op deze kaart reeds vastgelegd, net als dat van de erop uitlopende haakse straten die rechthoekige bouwblokken vormen ten noorden van de Carmersstraat en onregelmatige ten zuiden ervan.

Het zuidwestelijke deel valt op door de smalle pandenindeling met aaneengesloten huizenbouw die in haar huidige vorm teruggaat tot de 16de-17de eeuw. Doorgaans gaat het om diephuizen, uitzonderlijk afwisselend met breedhuizen. Tuinen zijn vrij klein aan de westzijde en vergroten systematisch naar het noorden en naar het noordoosten toe.

De oostelijke en noordelijke delen van het hele kwartier vertonen in de richting van de Kruisvest, grotere panden met hovingen en landerijen. In deze buurt zijn enkele historische hoeven bewaard waarvan de hoeve Stuyvenberghe aan de Peterseliestraat reeds vermeld wordt in 1335. Nog bestaande gebouwen als de herbestemde "Hoeve Cortvriendt" aan de Oliebaan en "Hemelrijck" aan de Snaggaardstraat, klimmen op tot de 16de-17de eeuw. Een gelijktijdig voorbeeld van een hoveniershof met een latere bloemenkwekerij ligt aan de Rolweg, voorheen bekend om de tuinnijverheid: het gaat om Guido Gezelles geboortehuis, dat sinds 1927 als museum is ingericht.

Het dicht bebouwde zuidwestelijke gebied groepeert voornamelijk burgerhuizen en ook een aantal brouwerijen zoals bij de Carmersbrug "Den Arent" (1540-1978) en "De Drie Zwanen" (1540 -1923), op een hoekpand van de Carmersstraat. Voorts voorziet de buurt in huisvesting voor de arbeiders betrokken bij handel en nijverheid aan de Reie. De hoofdstraten zijn doorgaans afgelijnd door huizen met twee bouwlagen, de zijstraten door kleine, lage woningen en tuinmuren. Op de kaart van Marcus Gerards (1562) is niet meteen duidelijk in welke mate de verstening van de houtbouw al doorgetrokken is. Wel blijkt dat na de grote brand van 1412 die in de wijk Stuyvenberge, ten oosten van de Potterierei, een 120-tal huizen vernielde, het Stadsbestuur de dakbekleding van meer brandbestendig materiaal aanmoedigde door te interveniëren in één derde van de kost, zie de "subsidie van de derde tegel". Strodaken verdwenen hiermee uit het landschap in de loop van de 16de-17de eeuw; het verbod op houten gevels kwam er pas vanaf de 17de eeuw: ook hiervoor zijn toenmalige teksten voorhanden die wijzen op hun vervanging door baksteenbouw met het behoud van de oudere algemene structuur.

In dit kwartier, dat geen eigen parochiekerk had en aangewezen was op de kloosterkapellen, tekenen zich bij Marcus Gerards wel een paar privékapellen af. Op de hoek van de Korte Pijndersstraat en de Rolweg valt de Eramus- of Sint-Raaskapelle op, gebouwd die vernield werd tijdens de godsdiensttroebelen.

Anderzijds ligt op een functionele plaats aan de Potterierei, als aanlegplaats voor hun boten, de Schippers- of Sint-Clemenskapel die opklimt tot circa 1420 maar in de loop van de 17de eeuw voorzien is van een haakse vleugel waarin een godshuis is ondergebracht. Twee andere 16de-17de-eeuwse godshuizen lagen tot 1923 aan de Elisabeth Zorghestraat en de Rijkepijndersstraat.Twee bewaarde oude godshuizen liggen in de Balstraat, aan de rand van het Seminariekwartier, in de onmiddellijke omgeving van de private Jeruzalemkerk en het Huis Adornes (zie Langestraatkwartier).

Na de godsdiensttroebelen nemen, vanaf het einde van de 16de en in de loop van de 17de eeuw, enkele religieuze gemeenschappen hun toevlucht in de veilige stedelijke omgeving, andere nieuwe orden vestigen er zich meteen. Het Seminariekwartier biedt, met zijn aanbod van grote en kleine percelen, de nodige mogelijkheden hiertoe en vertoont een groeiende concentratie van religieuze instellingen. Zo nemen de monniken van de in 1128 gestichte Duinenabdij van Koksijde in 1627 hun toevlucht in het Brugse huis van de abdij Ter Doest aan de Potterierei. Een jaar nadien beginnen ze met de oprichting van hun nieuwe abdij en integreren hierin het oude gebouw, waarvoor ze enkele huisjes, straatjes en gronden aankopen. Hun eigen "Duinhof " de aan de Snaggaardstraat hadden ze al in 1600 verkocht aan de cisterciënzerinnen van Spermalie. Die werden tijdens de godsdienstoorlogen uit de abdij van Sijsele verdreven en vestigden zich hier definitief in 1607, waar ze hun klooster opbouwden vanaf 1614. De Grauwzusters van Aardenburg krijgen in 1609 van Aartshertog Albrecht een woning aan de Carmersstraat met een aanpalend terrein dat tot aan de Rolweg reikt en als bouwgrond zal dienen voor hun nieuwe klooster.

Tot de nieuwe orden die zich in dit kwartier vestigen, behoren de reguliere kanunnikessen van Sint-Augustus die in 1629 hun intrek nemen in een verworven passantenhuis; aansluitend bouwen ze er hun kloostercomplex uit om er Engelse zusters op te vangen die moeilijkheden ondervonden in het anglicaanse Engeland. De benaming "Engels klooster" is nog steeds bewaard.

De grote ommuurde tuinen, boomgaarden en landerijen van deze kloosters en abdijen en andere instellingen bezorgden de randen van dit kwartier een bijzonder open en groen karakter dat nog grotendeels bewaard is ondanks latere aanpassingen.

Overgang naar de 19de eeuw en latere wijzigingen

Het einde van het ancien regime luidt in dit kwartier zoals elders het begin in van wijzigingen in het stratenpatroon van de binnenstad, en voornamelijk van de randgebieden aan de stadszijde. De ontmanteling van de vesten vanaf 1782 en hun aanleg als wandelzone na 1806 betekenen zowat het startsein. De Kruisvest komt als laatste aan de beurt in 1915 en behoudt haar dubbele gracht met Buiten Vest. De windmolens aan de oostzijde zijn echter al vroeger gesloopt, meestal bij de opkomst en de opgang van stoommaalderijen: zo verging het de "Speymolen" in 1811, de "Koelewey" en het "Draekenhoofd" in 1879, de "Schelle" in 1703, de "Grandmeere" in 1877. Alleen de nog bestaande "Sint-Janshuismolen" (1770) en de in 1903 omgewaaide "Bonne Chieremolen" zijn toen gespaard gebleven. Zoals al vermeld, wordt hun bepalende aanwezigheid vanaf het begin van de 20ste eeuw opnieuw naar waarde geschat: reeds in 1911 wordt uit Olsene (Oost-Vlaanderen) een standaardmolen overgebracht om de "Bonne Chieremolen" te vervangen; in 1970 komt hierbij de "De nieuwe Papegaai" uit Beveren-aan-de-IJzer en in 1994 de "Bosterhoutmolen" uit Meulebeke.

Aan stads- of westzijde wordt de Kruisvest afgeboord door de tuinmuren van de Sint-Jorisgilde aan de Stijn Streuvelsstraat, het huidige Guido Gezellemuseum aan de Rolweg, en door die van de Sint-Sebastiaansgilde aan de Carmersstraat. Ten zuiden, tussen de Bapaume- en de Langestraat, vervangt een huizenblok het voormalige "Hospice ter Columna" na zijn opheffing in 1786.

Aan de Peterseliestraat neemt vanaf 1869-1872 het toenmalige militair ziekenhuis gronden in van de Duinenabdij en het Engels klooster. Meer naar het noorden toe wordt tussen dezelfde straat en de promenade in 1972 "Oost-Proosse" doorgetrokken op het grondgebied van de voormalige heerlijkheid van de "Prootsche van Sint-Donaas"; de woonhuizen dateren er alle van de jaren 1970.

Onder het Frans Bewind worden ook in dit kwartier de religieuze instellingen opgeheven, verkocht als nationaal goed en nadien al dan niet herbestemd. Bethanië, aan de Carmersstraat, ondergaat dit lot al vroeger en wordt onder Jozef II als "nutteloos klooster" in 1784 gesloten; de gebouwen herbergen een tijdlang een kazerne, later een bedrijf, en worden uiteindelijk grotendeels afgebroken aan het einde van de 18de- begin van de 19de eeuw. Aan de Potterierei gaat het Karmelietenklooster na de verbeurdverklaring van 1796 eveneens onder de hamer en wordt aansluitend vernield. Het Engels Seminarie, gesticht door baron John Sutton, vriend en mecenas van A.W.N. Pugin en opdrachtgever van J. (de) Bethune, betrekt van 1858-1859 tot 1873 het pand dat zal uitgroeien tot het huidige Sint-Leocollege. Ook Spermalie aan de Snaggaardstraat wordt in 1796 afgeschaft, de gebouwen worden verkocht, ingericht voor textielverwerking en later, in 1840, opgekocht door een nieuwe zusterorde die er een onderwijsinstelling inricht voor kleuters en blinde en dove kinderen. De Duinenabdij evolueert in analoge zin: hier worden na de opheffing achtereenvolgens een militair hospitaal en een lyceum ondergebracht; vanaf 1834 komt het domein toe aan het heropgerichte bisdom Brugge en worden de historische en latere gebouwen tot op heden gebruikt als Groot Seminarie. Het complex met hovingen neemt nog steeds het blok in tussen de Potterie met de kerk en een gebouwencomplex ten westen, en de Oliebaan en de Peterseliestraat, respectievelijk ten zuiden en ten oosten, beide afgezet met doorlopende tuinmuren.

Het Engels klooster aan de Carmersstraat is het enige dat nog zijn oorspronkelijke bestemming heeft bewaard. Drie jaar voor de sekwestratie van 1797 vluchtten de kanunnikessen naar Engeland maar bij de verkoop konden ze via stromannen hun goed recupereren. Na hun terugkeer in 1802 volgen in de loop van de volgende eeuwen een aantal aanpassingen en uitbreidingen; onder meer het pensionaat zal samen met het schoolcomplex worden afgebroken in 1974. Het ensemble heeft grotendeels zijn oorspronkelijke afbakening behouden met kerk en gebouwen aan de Carmersstraat ten zuiden, tuinmuren en aanhorigheden aan de Oliebaan ten noorden en analoge elementen aan de Speelmansstraat.

De herbestemmingen als onderwijsinstellingen zijn tot op heden bepalend voor het kwartier, te meer omdat ze in loop van de tijd zijn uitgebreid qua leergangen en gebouwen en hierdoor het historische contrast tussen de groot- en kleinschalige bebouwing uitermate accentueren. Zo heeft het Spermalie-instituut er nog in 1986 klaslokalen, een didactisch hotel en een parking bij gekregen en heeft het ook de beschermde Hoeve Hemelrijck aan de Snaggaardstraat nr. 21 en de Hoeve Cortvriendt aan de Oliebaan nr. 4 laten restaureren om ze als restaurants van de hotelschool te gebruiken. Hierdoor neemt het instituut het bouwblok in tussen Carmersstraat en Oliebaan, ten westen afgebakend door Gotje en ten oosten door de tuinmuur aan Hemelrijk.

Het Sint-Leocollege, vroeger Sint-Leogesticht genoemd, heeft vanaf het einde van de 19de eeuw geleidelijk naburige huizen en een pakhuis ingepalmd aan de Potterierei en de Carmersstraat, ze aangepast of vervangen door nieuwe bouw in neogotische en later overmaatse neo-Brugse stijl. Het ensemble is inmiddels uitgegroeid tot een rechthoekig complex tussen de Potterierei ten westen, de Elisabeth Zorghestraat ten oosten, met een uitweg aan de Carmersstraat ten noorden.

Sociaal-religieuze instellingen als hospitalen en godshuizen werden zoals gebruikelijk tijdens het Frans Bewind overgenomen door de Commissie der Burgerlijke Godshuizen. Voor het Hospitaal van de Potterie was dat in 1797. De "historische" hoofdgebouwen bleven bestaan en de ziekenzaal en de pandgang zijn vanaf 1934 ingericht als museum. De uitbreidingen achterin die in de loop van de 19de en 20ste eeuw gebouwd en aangepast werden, herbergen nog een bejaardentehuis.

Naast de aanvankelijk nog bestaande godshuizen komen in 1908 aan de Peterseliestraat de nieuwe godshuizen "De Schipjes" erbij. Net zoals in het verleden nemen nu vier weldoeners het initiatief een ensemble van twaalf huisjes te bouwen rond een afgesloten binnentuin.

Het "middeleeuwse" stratenpatroon kent aanvankelijk weinig veranderingen. Met de plattelandsvlucht en de bevolkingstoename van de jaren 1830-1840 groeit evenwel de nood aan huisvesting. Bouwvergunningen van de jaren 1830 en volgende illustreren hoe hieraan wordt verholpen op verschillende manieren die in onder meer de Ropeerdstraat naast elkaar worden gehanteerd. Ommuurde tuinen worden er in 1835 vervangen door zes rijhuizen, de nrs. 46-56: bestaande lage huisjes worden hoger opgetrokken zoals de nrs. 4-6 terwijl een 16de-eeuwse eenheidsbebouwing met een geveltop in 1839 wordt verbouwd tot zes kleine woningen. In dezelfde straat stond ook sinds 1837 het Fort "Pruttelinge", één van de vele inpandige beluiken, die later, in casu na de Tweede Wereldoorlog, werden afgebroken. Van de andere vijf vermelde beluiken in dit kwartier is er slechts één bewaard, namelijk het "Fort Gent" aan de Carmersstraat nr. 140-142, tussen 1835 en 1836 opgetrokken door een kolenhandelaar op een braakliggend terrein. Het ensemble van één plus vier huizen is sinds zijn restauratie (na de verkoop van 1978) ingericht als één grote woning. De andere vier, namelijk "Het Heestertje" en "Het Steenen Poortje" aan Gotje, "De Stuiver" in de Haarakkerstraat en het "Fort De Poele" in de Elisabeth Zorghestraat, zijn grosso modo ontstaan tussen 1835 en 1845 en gesloopt tijdens het interbellum. Alleen "Het Heestertje" overleefde tot in de jaren 1960, toen het plaats moest ruimen voor de uitbreiding van het Spermalie-instituut.

Tijdens de tweede helft van de 19de eeuw werden bij opeenvolgende Koninklijke Besluiten enkele straten rechtgetrokken of rooilijnen gewijzigd zoals in de Peterseliestraat (1869) en de Oliebaan in het noorden van het kwartier en voorts in de Jeruzalemstraat (1870) en de Potterierei waar het huidige tracé het resultaat is van een viertal aanpassingen (1865, 1869, 1879 en 1939). Hoewel arbeiderswoningen in zekere mate in de zijstraten en aan het einde van de hoofdstraten zijn geconcentreerd, is vaak een heterogene bewoning tot stand gekomen.

Recentere ontwikkeling

Wijzigingen in de loop van de 20ste eeuw houden in een eerste fase verband met het vergroten of inbrengen van geïndustrialiseerde, traditiegebonden bestemmingen. In een tweede fase, na hun sluiting, worden hun terreinen voornamelijk ingenomen door woningbouw. Van oudsher liggen brouwerijen aan de Carmersstraat. Zo gaat de "Drie Zwanen" met bijkomende mouterij terug tot 1540 en blijft ze in bedrijf tot 1926; tien jaar later worden de bedrijfsgebouwen aan de Korte Pijndersstraat vervangen door een eenheidsbebouwing in historiserende stijl (nrs. 8-22). Andere is een korter leven beschoren, zoals de "brouwerij en Azijnleggerij Roelof ": hier gevestigd in 1835 verdwijnt ze reeds in 1853.

De "Aigle-Belgica" wordt opgericht in 1880 en gebruikt ook de sinds 1873 opgeheven kapel van de Schippers aan de Potterierei. Vanaf de jaren 1920 kent ze een merkwaardige expansie: in 1923 koopt en sloopt ze het godshuis Elisabeth Zorghe in de gelijknamige straat; tussen 1950 en 1968 groeit het complex uit tot het volledige bouwblok afgelijnd door de Elisabeth Zorghe-, de Snaggaard- en de Ropeerdstraat; vanaf de jaren 1950 tenslotte wordt de Rijkepijndersstraat overbouwd door haar loodsen en werkplaatsen.

In het Structuurplan van 1972 wordt de aanwezigheid van de brouwerij als "storend" ervaren en wordt aangestuurd op haar verwijdering uit de binnenstad. Wanneer de brouwerij in 1978 sluit, wordt kort nadien voorgesteld op het terrein aan de Elisabeth Zorghestraat een aantal woningen te bouwen met ondergrondse garage. Dit plan zal pas worden gerealiseerd na het slopen van de bedrijfsgebouwen in 1985. Gelijktijdig verdwijnen de andere van de Rijkepijndersstraat en worden ze in 1988, in de geest van het voorstel voor een mogelijke ingreep uit het Structuurplan, vervangen door een kleine, inpandige wijk van 26 woningen tussen de Carmers- en de Snaggaardstraat.

Van andere, alleszins weinig talrijke nijverheidsgebouwen rest vandaag alleen de wasserij met bijkomende hoge schoorsteen aan de Haarakkerstraat nr. 38. Het naburige pand herbergde een voormalige haringrokerij met rookschouwen die opvielen in het stadsprof iel. Na het slopen van het complex begin 2001 zijn ook hier de gronden ingenomen door huisvesting.

Huisvesting is al vroeger een leidmotief in de Brugse politiek die de ontvolking van de binnenstad wil tegengaan. Zo ontstaat in 1925 het Guido Gezellekwartier als nieuwe woonwijk op de geleidelijk bouwrijp gemaakte gronden van een hoveniershof tussen de Rolweg, de Peperstraat en de Kruisvest. De nagenoeg T-vormige stratenaanleg van de Hugo Verrieststraat en de Albrecht Rodenbachstraat wordt aan de oostzijde afgelijnd door de Stijn Streuvelsstraat. De voortuintjes van de huizenrijen geven aan het geheel de allure van een vereenvoudigde tuinwijk. Naar het de Kruisvest toe wordt het groen behouden, onder meer in de Guido Gezellewarande aangelegd in 1936 en in het domein van de Koninklijke en Prinselijke Hoofdgilde van Sint-Joris die hier sinds 1939 is gevestigd.

Aan de Stijn Streuvelsstraat worden reeds in 1923-1925 de "Godshuizen Paruitte Elisabeth Zorghe der Schippers" herbouwd op een perceel van 2500 vierkante meter dat 24 huisjes omvat gegroepeerd rond drie binnentuinen.

Latere verkavelingen in de Seminariewijk liggen ten noorden aan de oostzijde van de Peterseliestraat en aan de in het begin van de jaren 1980 aangelegde Duinenabdijstraat die tussen de Oliebaan en de Potterierei loopt.

Met zijn aantrekkelijke met bomen omzoomde Reie, die aansluit bij de Spinola- en de Spiegelrei en ook de Sint-Annarei en de Verversdijk, vormt het Seminariekwartier als het ware een verlengstuk van de "culturele as" die met een zekere buiging van zuid naar noord door de stad loopt. De scheepvaart is er sinds 1925 uit het stadsbeeld verdwenen, net als de geïndustrialiseerde en commerciële bedrijven. Attractiepolen zijn nu het Groot Seminarie, Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie met haar Museum, het Guido Gezellemuseum, het Museum van Volkskunde... ze liggen in een rustige, "gewone" buurt met gedifferentieerde woongelegenheden, echte buurtcafés en groen opgenomen tussen typische tuinmuren met steunberen en ezelsruggen.

Het voorheen zogenaamde "ongekende Brugge" geniet een groeiende belangstelling die vraagt om de nodige waakzaamheid. Typisch zijn reeds een aantal tot hotel herbestemde aaneengesloten herenhuizen, al dan niet vergezeld door nieuwbouw die aan strenge stedenbouwkundige voorschriften zijn onderworpen qua hoogte, materiaalgebruik, brandveiligheid... Bedoeling is hun leven te verlengen rekening houdend met hun eigen karakter en dat van hun onmiddellijke omgeving en het hele kwartier.


Bron: GILTÉ S., VANWALLEGHEM A. & VAN VLAENDEREN P. 2004: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Brugge, Middeleeuwse stadsuitbreiding, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 18nb Noord, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Gilté, Stefanie; Vanwalleghem, Aagje; Van Vlaenderen, Patricia
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Seminariekwartier [online], https://id.erfgoed.net/themas/14691 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.