De deelgemeente Beernem is sinds 1977 de hoofdgemeente van de fusie met Oedelem en Sint-Joris. Beernem telt 7068 inwoners (1/1/2007) en heeft een oppervlakte van circa 2791 hectare. Het vormt binnen de fusie het tweede uitgestrekte gebied met het grootste inwonersaantal. Beernem ligt 13 kilometer ten zuidoosten van Brugge. Beernem grenst ten noorden aan Oedelem, ten oosten aan Sint-Joris, ten zuiden aan Maria-Aalter (Oost-Vlaanderen), Ruiselede en Wingene en ten westen aan Hertsberge en Oostkamp.
Fysisch-geografische gegevens
Het grondgebied behoort fysisch-geografisch tot Zandig Vlaanderen, en meer specifiek tot het Westelijk Houtland. De ondergrond bestaat uit lemige zandgronden die dateren uit het Eoceen (40 tot 70 miljoen jaar oud). Het landschap is zacht glooiend met hoogteverschillen die variëren van 7 meter boven zeespiegelniveau nabij de wijk "De Gevaerts" in het westen tot 26 meter in het zuiden nabij "Het aanwijs". De drempel van de Sint-Amanduskerk ligt op 12 meter. De beekstelsels met kleine, smalle valleien, wateren in essentie centraal af naar het Kanaal Gent-Oostende (zadeldal tussen het vroegere stroomgebied van de Zuidleie en de Hoge Kale). De Miseriebeek ontwatert de zuidelijke helft. De Lijsterbeek en de Biezemoerbeek monden vanuit het noorden in het kanaal uit. Een beperkt gedeelte watert noordwestwaarts af via de Bornebeek (vormt gedeeltelijk de grens met Hertsberge). Bebossing komt uitgesproken voor in de zuidelijke helft tegen de grens met Hertsberge en Wingene, waar zich de kern van het historische Bulskampveld situeert (zie Algemene geschiedenis van de veldontginningsgebieden, p. 2). De helft van Beernem bestaat uit landbouwgrond, waarbij de vruchtbaarste gronden gelegen zijn ten noorden van het kanaal Gent-Oostende. Het gebied ten noorden van het kanaal werd steeds als landbouwgrond gebruikt, wat onder meer de (voormalige) concentratie van windmolens in de noordelijke helft verklaart. De zuidelijke helft van Beernem was lang ingenomen door bossen en wastines en de landbouwgronden werden er pas laat in gebruik genomen. De goedkope gronden werden ingenomen als uitgestrekte kasteeldomeinen. In de tweede helft van de 20ste eeuw ontwikkelt Beernem zich verder. Niet rond de dorpskern maar langs de lengteas noordoost-zuidwest. Hierdoor raakt de gemeente opgedeeld in drie stukken door het kanaal, de spoorweg en de autosnelweg.
HISTORISCHE INLEIDING
Oudste geschiedenis
Over de oudste geschiedenis van Beernem is er weinig geweten. De oudste sporen werden in 1997 door het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium ontdekt bij een opgraving aan het kanaal Gent - Oostende. Ten noorden van het gehucht Gevaerts werden sporen van een Romeinse nederzetting en een - mogelijk bijhorend - grafveld aangetroffen. Op de Walakker, tussen de Larekouters en de Legeweg werden inheems-Romeinse nederzettingssporen gevonden. Het betreft de plattegronden van een vijftal houten constructies, namelijk woonstalhuizen met potstal en kleinere schuren of stallen. Het woonareaal werd langs noordoostelijke en zuidoostelijke zijde begrensd door een gracht. Op dezelfde site bevonden zich verder nog restanten van maalstenen, brokken natuursteen, tegulae-fragmenten, aardewerkscherven en een volledig weefgewicht in de nokstijl van de oudste constructie. Ongeveer 700 meter ten westen van de nederzetting, vlakbij de Lijsterbeek, werden twee Romeinse brandgraven met houtskool, verbrand bot en vaatwerk als grafgiften, aangetroffen. Vondsten vlakbij de Lijsterbeek konden duidelijk in verband gebracht worden met brandrestengraven. Aansluitend bij de gebruikelijke ritus ging het om crematiegraven. Beide complexen dateren mogelijk uit de (eind) 1ste - 2de eeuw. Er zijn geen duidelijk vastgestelde Romeinse wegen in de gemeente, maar de talrijke vindplaatsen doen vermoeden dat er zeker een wegennet was, weliswaar bestaande uit secundaire wegen.
In de 9de eeuw bezat de abdij van Elnone nabij Saint-Amand-les-Eaux het altaarrecht op het gebedshuis in Beernem, na een schenking door Lodewijk de Vrome (814-840). Diens zoon Karel de Kale bevestigde dit in 847. De oudste vermelding van een gebedshuis in Beernem dateert ook uit de 9de eeuw. Tijdens de afbraakwerken van de bestaande kerk in 1899-1900 werden vermoedelijke sporen van een romaanse kerk aangetroffen. Het lastenkohier spreekt over de "te behouden colonnen".
De parochie Beernem ontstond in de 10de eeuw en de eerste vermelding dateert van 847, namelijk "Berneham". Traditioneel stelt men dat de naam afkomstig is van het Germaanse "birnu", beer of modder en "hamma/ham", landtong in moerassig terrein.
12de - 15de eeuw
Beernem behoorde tot de bestuurlijke indeling van het Brugse Vrije. De belangrijkste heerlijkheid was die van "het Walsche(n)" of "heerlijkheid van Beernem", gelegen binnen de parochie en gesitueerd rond de kerk en de pastorie. De oudste heren van Beernem droegen in de 14de eeuw als familienaam van Beernem. Nadien kwam het in handen van de families van Lichtervelde, Claerhout, de Baenst, Matonte en van Ursel. De "Walschen" stond onder de roede van "de Oudsen". Het zuiden van Beernem ressorteerde onder de heerlijkheid "van de Nieuwen", reeds bestaande in de 14de eeuw en in het bezit van de familie van Ursel in 1746 samengevoegd met "de Walschen". De overige heerlijkheden op het grondgebied waren "Zotschore" nabij het huidige Hulstlo, Oostkamp en de proosdij van Hertsberge. De tiendeheffers waren de parochiepastoor namens de abdij van Saint-Amand en de heren van "de Walschen" en "de Nieuwen". De vierschaar met haar galg lagen nabij het Aanwijs. De heerlijkheid "Zotschore" lag, voor de grenswijziging in 1934 op Beernem, rond Miserie en een klein deel op Oedelem ter hoogte van Zuiddamme. De heerlijkheid "Zotschore" bevond zich zowel op de noordelijke als op de zuidelijke oever van het kanaal Gent - Brugge. Het "leen van zeven lijnen", was eigendom van de Burg van Brugge en te situeren aan de oostzijde van het kanaal Gent - Brugge.
In september 1242 kwam de Doornikse bisschop Walter de Marvis de parochiegrenzen van Beernem vastleggen. Dit kaderde vermoedelijk in de ontginning van het uitgestrekte Bulskampveld, het grootste heidegebied van het graafschap Vlaanderen dat zich uitstrekte over de gemeenten Bellem, Lotenhulle, Aalter, Beernem, Wingene, Ruddervoorde, Aartrijke, Lichtervelde, Zwevezele en Torhout. De benaming zou afgeleid zijn van het Germaanse "bulnas kampa", het veld van de stieren, en de oudste vermelding dateert van 1149. Als niet ontgonnen gronden waren de 'velden' oorspronkelijk eigendom van de Graaf van Vlaanderen en de dorpsgemeenschappen uit de omgeving konden er gebruiksrechten op laten gelden. Ten gevolge van de bevolkingsaangroei werden de veldgebieden op grote schaal voor ontginning prijsgegeven vanaf de 13de eeuw. Het waren kapitaalkrachtige instellingen zoals abdijen en stedelijke hospitalen, al of niet onder toezicht van bisschoppen, die poogden deze onvruchtbare gronden te ontginnen. De meeste ontginningen faalden echter omwille van het marginale karakter van de gronden en mede door de agrarische depressie die de late Middeleeuwen kenmerkt.
Het vermoedelijk oudste kasteel van Beernem bevond zich op het domein van het Larehof en werd al in 13de eeuw vermeld. Het was reeds vóór 1652 afgebroken. Volgens A. Ryserhove zou dit het kasteel van de eerste heren van Beernem zijn geweest, indien deze al een kasteel of buitengoed bezaten.
De geschiedenis van het kanaal Gent - Brugge gaat terug tot de 13de eeuw en is daarmee een van de oudste kanalen van Vlaanderen. Het kanaal ontstond toen tussen 1270 en 1280, de hoogtekam (een hoge zandrug) tussen Beernem en Sint-Joris werd doorgegraven. Hierdoor werd een verbinding gemaakt tussen de twee historische rivieren de Zuidleie en de Hoge Kale. De Hoge Kale vormde de bovenloop van de Durme. De Zuidleie was de bovenloop van de Reie en voerde water uit de streek tussen Beernem en Brugge af via het Zwin naar de Noordzee.
Het waren de Bruggelingen die met de kanaliseringwerken startten, in eerste instantie om (overigens tevergeefs) hun aan verzanding onderhevige Zwingeul te spuien. En anderzijds om Brugge van drinkwater te voorzien en de Reie in droge periodes met vaarwater te voeden. De waterweg die toen ontstond was primitief en bezat nog tal van sluizen en een kronkelend verloop in tegenstelling tot recente kanalen. In de periode 1330-1335 werd de Zuidleie vanaf het Minnewater tot aan de Moerbrug gekanaliseerd. Omstreeks 1360 besloot het Brugse stadsbestuur tot grootscheepse werken over te gaan en de bedding van de Zuidleie overal op de gewenste diepte en breedte te brengen.
In 1448 laat de stad Brugge een nieuwe houten brug over het kanaal bij de Gevaerts bouwen: "van eenre nieuwe houtene brugghe die ghemaect es over de Leye voor Lamsin Ghevaert, dat wylen te Bloumegheems hiet". In 1512 wordt "de Waelbrugghe" vermeld, deze lag 500 meter ten zuidoosten van het Laerekasteel en werd daarom ook Laerebrug genoemd. In 1540 werd daar een nieuwe sluis opgericht. Ook ter hoogte van Beernem Dorp (ter hoogte van de Bloemendalestraat) bevond zich in 1393 reeds een houten brug.
In 1452 was Beernem en omgeving onderhevig aan plundering en brandstichting naar aanleiding van het conflict tussen de Gentenaars en hertog Filips de Goede.
16de - 17de eeuw
Op de Grote Kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pourbus (1561-1571), gekopieerd door Pieter Claeissens, wordt Beernem afgebeeld als een landelijk dorp met bebouwing geconcentreerd langs de weg die loopt van de kerk van Beernem in de (westelijke) richting naar "Meerberghe". Hier staat een stenen gebouw met meerdere bouwlagen. Mogelijk is dit de hoeve "Oude Paterij", nabij het kasteel Drie Koningen. Sinds de aankoop in 1562 tot aan de Franse revolutie was deze hoeve ingericht als buitenverblijf van de Brugse ongeschoeide karmelieten. Bij het goed stond een kapel die reeds vóór 1755 afgebroken was. De Oude Paterij werd in 1970 zwaar verbouwd en vergroot. De weg lopende van dit goed tot aan de kerk vertoont langs beide zijden (noordelijk en zuidelijk) opvallend veel vertakkingen die mogelijk aangelegd zijn in het kader van de poging tot ontginning van het Bulskampveld. Verder is de bebouwing heel verspreid en zijn er nog twee opvallende, grotere sites. Namelijk deze van het "Laregoed" afgebeeld als twee stenen en een houten gebouw binnen een vierkante omwalling met daarbuiten nog een tweetal gebouwen. En de site genaamd "Oudenaerde", heden gekend als " 't Eeckhof". Volgens het schilderij vertoont de site een duidelijke opper- en neerhofstructuur: een stenen gebouw gelegen binnen een gesloten, vierkante omwalling met daarbuiten nog een stenen gebouw en twee houten constructies die door een tweede, ruimere omwalling omsloten waren. Deze tweede omwalling sloot aan op een opvallend duidelijk opgetekende beek die rechtstreeks uitmondde in de toenmalige Zuidleie. Op de site was ook nog een stenen brug over deze beek en een molen aanwezig. Het gebouw binnen de vierkante omwalling was later ook gekend als "Kasteel van de Steene". In 1968 werd het kasteel gesloopt en werd tevens de omwalling opgevuld.
Het Bulskampveld is op de kaart van Pieter Pourbus (1561-1571) nog steeds weergegeven als een woest heidegebied of wastine met verschillende waterplassen waarvan slechts een klein gebied in het zuidoosten reeds was omgezet in bruikbaar akkerland. Opmerkelijk is het regelmatig wegenpatroon dat doorheen dit gebied loopt, namelijk een centrale hoofdweg aanzettend aan het kanaal Gent - Brugge ter hoogte van de huidige Bloemendalestraat en verder lopend in westelijke richting. Deze weg is doorsneden door doodlopende wegen in noordelijke en zuidelijke richting. Aan de kruispunten die hierdoor worden gevormd zijn telkens kleine bebouwingskernen weergegeven. Omstreeks 1650 telde het Bulskampveld zo'n 10.000 hectare waarvan 70% schraal heidegebied was dat pas omstreeks 1750 echt systematisch ontgonnen zou worden.
Tussen 1578 en 1584 werd de kerk vernield door de geuzen in het kader van de godsdiensttroebelen en in 1644 werd ze in gotische stijl heropgebouwd. Een bestaande pastorie zou in 1584 vernield zijn en in 1608 heropgebouwd. In 1659 werd ze opnieuw vernield door Franse legertroepen. De huidige omwalde pastorie dateert uit het derde kwart van de 19de eeuw. Reeds verschillende eeuwen ligt een brug over de omwalling.
Naar aanleiding van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) werd langsheen het kanaal een fortengordel aangelegd, deel uit makend van de Staats-Spaanse Linies. Gedurende deze oorlog zijn door beide partijen veel militaire bouwwerken aangelegd. De linies bestonden hoofdzakelijk uit een verdedigingswal met voorliggende gracht soms uitgerust met redoutes en/of forten. Aanvankelijk schakelde men de bestaande bedijking in bij de verdediging en plantte men de forten of redoutes op de bestaande dijktracés in. Te Beernem was dit de dijkage langsheen het kanaal Gent – Brugge. De forten en/of redoutes fungeerden als wachtpost en/of uitvalsbasis terwijl de linies zelf dienden als inundatiewering, antipenetratiestelling en verbindingsweg of communicatielijn tussen de steden en/of forten onderling. De restanten van deze forten en wallen zijn nu nog nauwelijks te onderscheiden op het terrein. De forten waren onder meer gelegen ter hoogte van de Bloemendalestraat, de huidige Fortstraat en Gevaerts-zuid.
In de 17de eeuw leed de streek onder internationale conflicten en achtereenvolgens in 1650, 1659, 1668 en 1683 werden huizen geplunderd en plat gebrand.
Onder druk van de blokkade van de Westerschelde door de Nederlanders in het begin van de 17de eeuw wordt de idee voor het kanaal tussen Gent en Brugge hernomen. In 1613 geeft de gouverneur Alexander Farnese de toestemming aan de Staten van Vlaanderen tot het graven van het kanaal Gent - Brugge in de bedding van de Zuidleie. De Vlaamse steden Brugge, Gent en Oostende komen tot een eensgezindheid en het nodige land wordt onteigend en vergoed. De bestaande waterlopen, de Zuidleie of Brugse Reie tussen Brugge en Beernem, en de Hoge Kale tussen Sint-Joris en Gent, worden met elkaar verbonden. In 1621 wordt het kanaal Gent - Brugge geopend: de dijken tussen de verschillende stroken of onderaannemingen van het delven van de vaart, worden doorgestoken. Daardoor wordt de vaart over de volle lengte bevaarbaar tussen Brugge en Gent en komt er een einde aan de 300-jarige strijd tussen Brugge en Gent om een deel van het water van de Leie naar Brugge te mogen afleiden om het zeekanaal van Brugge te kunnen bevoorraden. Het kanaal was zeer kronkelend, vooral tussen Brugge en Aalter. Voor het graven van het kanaal moesten hoge zandruggen doorgraven worden, waardoor het kanaal nu diep in het landschap verzonken ligt. Vanaf 1623 wordt een trekschuit (de zogenaamde barge) getrokken door paarden op de jaagpaden ingelegd als verbindingsdienst tussen Brugge en Gent.
18de eeuw
Na de Spaanse Successieoorlog (1702-1713), onder het Oostenrijks Bewind, kent Beernem een periode van relatieve rust en vooruitgang, gekenmerkt door demografische expansie, economische ontsluiting en uitbreiding van het wegennet met onder meer de aanleg van steenwegen.
Onder invloed van het Oostenrijkse bewind deed zich een totaal andere ontginningsaanpak voor. Uit vrees voor een nijpend houttekort in Vlaanderen werden de 'velden' met speculatieve doeleinden op een systematische wijze verkaveld en omgezet tot bos. Aanvankelijk werd loofhout aangeplant en later (eerste helft 19de eeuw) werd overgeschakeld naar naaldhout omdat het door zijn snellere groei een vluggere recuperatie toeliet van het geïnvesteerde kapitaal. De Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgesteld door graaf de Ferraris tussen 1770 en 1778 toont Beernem als een landelijke gemeente met hoofdzakelijk verspreide bebouwing en een duidelijke dorpskern langsheen de Bloemendalestraat. De volledige zuidwesthoek van het grondgebied wordt op de kaart ingenomen door het Bulskampveld, aangeduid als "Biscopveld". In deze fase bestond het Bulskampveld nog als een dominerend wastine-areaal met een aantal beginnende ontginningskernen. Onder andere ter hoogte van het huidige kasteel Lippensgoed is Lambert Malfait iets voor 1770 gestart met de ontginning van het noordelijk deel van zijn eigendom waarbij bossen werden aangeplant. Na uitbreiding van de ontginningskern met 'zwart goed' van de Gentse Sint-Pietersabdij bouwde hij er een hoeve die hij rond 1800 tot kasteel liet ombouwen. Schoonzoon E. Bulteau erfde het domein in 1803 en ontgon het zuidelijk deel door de aanleg van dreven in dambordpatroon. De familie de Meeus kocht het domein in 1838 en liet omstreeks 1887 het huidige kasteel bouwen in neogotische stijl. Gelijktijdig werden een nieuw koetshuis, paarden- en koeienstallen gebouwd. In 1904 verwierf de familie Lippens het goed. In opdracht van de familie Lippens ontwierp landschapsarchitect E. Galoppin in 1906 het park rond het kasteel in landschapsstijl. De Provincie West-Vlaanderen kocht het Lippensgoed op 10 mei 1971 en stelde het op 18 maart 1972 open.
Een andere ontginningskern bevond zich rond de hoeve van den Bogaerde of Reigerlo uit 1784. Reeds voor 1750 zou gestart zijn met de ontginning, maar deze zou vooral in de tweede helft van de 18de eeuw op gang komen op initiatief van Andreas van den Bogaerde – Rotsaert (zie alliantiewapen boven voordeur) eigenaar van de hoeve. Op de Ferrariskaart (1770-1778) en de Chanlaire-Capitainekaart (1792-1796) is duidelijk te zien hoe het wastine-areaal rondom het goed werd ontgonnen.
In 1766 werd het kasteel van Beernem (zogenaamd "Kasteel van der Stegen-de Schrieck" naar de laatste adellijke bewoners) opgetrokken door baron de Vicq. In 1891 werd het kasteel uitgebreid. Na de verkoop van de volledige inboedel in 1953, kocht de congregatie van de Missionarissen van het Heilig Hart het pand aan in 1956 voor de vestiging van hun noviciaat en vormingshuis. De missionarissen behielden het park en bouwden er in 1961-1966 een nieuw klooster met noviciaat en retraitehuis. Een visvijver werd uitgegraven en er kwam een nieuwe toegang aan de Kasteeldreef. In 1970 werd het kasteel verkocht aan de toenmalige burgemeester G. Depré die in 1971 het hoofdgebouw liet slopen en een zijvleugel verbouwde als "Het Waterkasteel". Ten oosten daarvan bouwde hij het huidige landhuis met recuperatiematerialen van het oude kasteel.
Het domein "di Coilde" (zie Sint-Jorisstraat nummers 82-84) lag tijdens het ancien régime binnen de heerlijkheid "Zotschore/Hulstlo". In de middeleeuwen was er een jachtpaviljoen gevestigd. Het omwalde goed kwam nadien in handen van de familie de Blaeuwe die er een buitenverblijf bouwden. Op de kaart van Ferraris (1770-1778) wordt het domein weergegeven als een omwalde site met een opper- en een neerhofstructuur voorzien van een afzonderlijke omwalling. In 1986 werd het omgebouwd tot restaurant-kunstencentrum. De naam is afkomstig van de huidige eigenaars, familie Vancoillie.
Op de kaart van Ferraris (1770-1778) aanduiding van de volgende hoeves: zogenaamd "Giltshoeve", Akkerstraat nummer 55, " 't Groot Kerkegoed", "Hoeve Dobbelaere", zogenaamd "Beverhoutshoeve" en de voormalige "costerie".
Met de Franse revolutie op het eind van de 18de eeuw komt een einde aan het feodale systeem. Op 1 oktober 1795 worden onder meer het Brugse Vrije afgeschaft. Vlaanderen wordt ingelijfd bij Frankrijk onder het departement van de Leie. Kerkelijke goederen en gronden worden verbeurd verklaard en verkocht. Die gronden komen vaak in handen van rijke families, die er hun parken, kastelen, landhuizen en jachtdomeinen op aanleggen of bestaande domeinen verder uitbouwen.
19de eeuw
Vanaf het midden van de 19de eeuw, toen de plattelandsbevolking bleef stijgen en het kleinbedrijf toonaangevend was in de landbouw, werd een aanvang gemaakt met het ontginnen van de tot bos omgezette 'velden'. Dit proces zette zich versterkt door toen op het einde van de 19de eeuw kunstmest ter beschikking stond. Het omzetten van bos tot landbouwland gebeurde met het behoud van het 18de-eeuwse drevenpatroon op de meeste plaatsen (zie Hulstlo, Noendreef en Bulskampveld). De vroegere veldzones tekenen zich als zodanig in het actuele landschap af door de restanten van gemengde bos- en naaldhoutaanplanten en door een dambordvormig net van eiken- en beukendreven.
Net als in Ruddervoorde, Waardamme, Hertsberge en Oostkamp bleken de jonge ontginningslandschappen een ideaal terrein voor de grootgrondbezitters en hoge burgerij om kasteeldomeinen aan te leggen. Het kasteel Drie Koningen werd in 1802 gebouwd in neoclassicistische stijl. In het park liet de familie van Outryve in 1884 een neogotische kapel bouwen naar ontwerp van hun familielid Jean-Baptiste de Béthune. Ze werd eveneens gebruikt door parochianen die ten zuiden het kanaal woonden. De kapel werd in 1962 gesloten en in 1965 afgebroken, na de bouw van de nieuwe Maria Moeder Godskerk. Het kasteel van Reigerlo werd in 1846-1847 gebouwd door de Brugse bankier Felix Dujardin. Na het overlijden van de laatste adellijke eigenaar (de Madrid) werd het eigendom van het Bisdom Brugge die het als jeugd- en vakantiecentrum gebruikte. Thans is het kasteel in privé handen.
De oudste gebouwen van het Psychiatrisch Instituut Sint-Amandus is het voormalige kasteeltje van herenboer Louis Jacobsen. Dit gebouwd werd in 1853 geïntegreerd bij de gebouwen opgetrokken voor de 'Hervormingsschool van de Staat voor Meisjes' onder leiding van de kloosterzusters van de Congregatie van Onze-Lieve-Vrouw te Namen. Achteraan was een boerderij met moestuin, boomgaard en washuis. Voor de bezoekers werd een gasthof, "het Aanwijs" gebouwd. In 1891 werd de naam gewijzigd in Staatsweldadigheidsschool en in 1921 in Rijksopvoedingsgesticht.
Nabij de Wellingstraat en de autosnelweg bevond zich het kasteel Meerberg, gebouwd in 1892, en in 1948 ingericht als "hostellerie Meerberg". Na de aanleg van de autosnelweg in 1964 werd het afgebroken en vervangen door een nieuw landhuis.
In 1834 vaardigt de Belgische staat een wet uit die grote lijnen van de spoorwegverbinding van Luik naar Oostende, onder meer langs Oostkamp, vastlegt. Twee jaar later wordt door de hoofdingenieur-directeur het lastenkohier van het spoorwegtraject Brugge - Gent neergelegd en begint de aanbesteding. In de loop van 1838 wordt de spoorlijn Gent - Oostende, onder meer ter hoogte van Beernem, in gebruik genomen. Op die spoorlijn bevinden zich tussen Gent en Brugge drie stations met name Landegem, Aalter en Bloemendale ter hoogte van de huidige Wellingstraat. Het station "Bloemendale" bleef in gebruik tot aan de bouw van een nieuw station in 1891. Met de aanleg van de spoorweglijn in 1837-1838 ontstonden nieuwe wijken rondom het station. De bebouwing gebeurde in functie van het nabijgelegen station. Hier was een grote concentratie van horecazaken. Het voormalig "Hôtel l'avenir" op het huidige stationsplein is hier een laatste getuige van.
Nabij de spoorweg bevond zich sinds 1848 een eerste kasteeltje van de familie d’Hanins de Moerkerke wat in 1918 werd afgebroken. Het huidge kasteel Bloemendale dateert van 1878 en wordt toegeschreven aan de Brugse architect Louis Delacenserie. Het park was reeds aangelegd door de familie van Zuylen van Nyevelt, onder andere met een vijver en een boothuis met classicistische gevel. In het kasteelpark werden in de loop van de 20ste eeuw verschillende villa’s en buitenverblijven gebouwd voor familieleden van de kasteelbewoners.
In 1839 werd in opdracht van de gemeente een tehuis voor wezen en oude mannen gebouwd, wat in 1842 reeds tot leerwerkschool werd omgebouwd en in 1857 gesloten (zie Bloemendalestraat). De gebouwen werden in 1861 als gemeentehuis en -school in gebruik genomen. In 1874 werd de school uitgebreid met nieuwe lokalen. Het linkergedeelte van het huidige gemeentehuis is het oudst. De Rijkswacht nam er haar intrek in 1892. Op 30 augustus 1908 opende burgemeester de Vrière het vergrote neogotische gebouw als gemeentehuis. Naar aanleiding van de schoolstrijd wordt in 1879 de Vrije Katholieke School van de zusters van Onze Lieve Vrouw van Zeven Weeën van Ruiselede opgericht in de Rollebaanstraat. Begin 20ste eeuw beschikten de Zusters over circa 6 hectaren weiden, akkers, boomgaarden en moestuinen aan weerszijden van de Rollebaanstraat. Een bijhorende kloosterhoeve bevoorraadde de keuken. De school startte in 1879 met twee klassen voor de jongens en drie klassen voor de meisjes. Het gebouwenbestand werd verder uitgebreid en aangepast in de loop der jaren.
Van 1797 tot 1802 werd de Sint-Amandus kerk (zie Bloemendalestraat) tijdelijk gesloten. In 1836-1837 werd de kerk met de helft uitgebreid naar ontwerp van provinciaal architect Van Caneghem. Op 29 augustus 1836 werd de eerste steen gelegd. In 1851 wed een nieuwe sacristie gebouwd en wegens de bevolkingsaangroei diende in 1900 een nieuwe kerk gebouwd te worden. Architect René Buyck ontwierp een neogotische kruiskerk met westtoren. Op 29 september 1902 wijdde bisschop Waffelaert de totaal vernieuwde kerk in. In de kerk staat nog een doopvont van de vorige kerk.
20ste eeuw
In het begin van de 20ste eeuw vinden grote bouw- en verbouwcampagnes plaats. Het huidige neo-gotisch uitzicht van het gemeentehuis (zie Bloemendalestraat) dateert van 1905. De huidige Sint-Amanduskerk van Beernem is grotendeels het resultaat van een (ver)bouwcampagne in 1901 gebouwd naar ontwerp van de provinciaal architect René Buyck (Brugge).
Van 14 oktober 1914 tot 20 oktober 1918 werd Beernem bezet tijdens de Eerste Wereldoorlog. Bij de terugtrekking van de Duitse troepen werd de Louisabrug opgeblazen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Beernem bezet van mei 1940 tot 12 september 1944. De nieuwe Louisabrug werd opnieuw vernietigd: op 28 mei 1940 door Franse troepen en op 8 september 1944 door terugtrekkende Duitse troepen.
In 1904 wordt op de site van de familie de Vrière het oorspronkelijk bos gerooid en wordt een vlasfabriek bestaande uit twee rechthoekige volumes opgetrokken. In een van gebouwen is een portierswoning ondergebracht. In samenwerking met C. Vansteenkiste uit Wevelgem wordt hier voor het eerst een warmwater-roterij gebouwd, dit procédé werd nadien internationaal gelauwerd en overgenomen. Voordien werd vlas enkel geroot in bestaande waterstromen. In 1907 wordt een schuur als opslagruimte voor vlas gebouwd en wordt het achterste roterijgebouw uitgebreid. Na een korte periode van leegstand worden de gebouwen in 1909 aangekocht door de "Maatschappij Beernemsche Tricotfabriek". In 1927-1929 volgt de afbraak van het vooraan gelegen roterijgebouw en verdere uitbouw van het achterste fabrieksgebouw tot stoomweverij. De fabriek was toen de grootste werkgever van de gemeente. Tussen 1941-1965 wordt het oostelijke deel van de schuur gebruikt als noodkerk voor de nieuw gestichte parochie Heilige Maria Moeder Gods. Deze werd opgericht voor de bewoners van de nieuwe bewoningskernen ten noordoosten van het kanaal Gent - Brugge. Tot 1965 wordt de fabriek uitgebreid en komen de fabrieksgebouwen tot hun huidig volume. In 2006 wordt op het domein een schoolgebouw opgetrokken naar ontwerp van het architectenbureau Buro II (Roeselare). Het is de bedoeling om de thans leegstaande schuur te integreren en restaureren.
In de Sint-Andreaslaan werd in 1935 een Sint-Andreaskliniek opgericht in een bestaande villa door de zwarte zusters van Diksmuide. In 1938 werd het overgenomen door de zusters uit Ruiselede die op 17 april 1939 startten met de bouw van een moederhuis, ingewijd in 1940. In 1947 volgde een uitbreiding van de kliniek, thans een vestiging van de Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand De Zande.
Eind de jaren 1930 wordt begonnen met de aanleg van de snelweg Brussel - Oostende (E40). In 1937 zijn de werken al gevorderd tot aan het grondgebied van Beernem. Het gedeelte van de autosnelweg tussen Beernem en Oostkamp wordt in 1938 aanbesteed. Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden de werken echter stilgelegd en pas in de jaren 1950 hernomen. Hierdoor verdwenen een aantal belangrijke hoeves en worden een aantal straten en dreven onderbroken. De aanleg van de autosnelweg in combinatie met de reeds aanwezige spoorlijn waren sterk stimulerende factoren voor de explosieve ontwikkeling van de nieuwe woonwijken. Op initiatief van Jozef De Lille werden tussen 1930 en 1945 een aantal sociale woningen gebouwd in de gemeente Beernem. Deze woningen situeerden zich voornamelijk in wijken waar minder dure bouwgronden waren gelegen. Ze werden gebouwd in de wijk zogenaamd "Turkije" begrensd door het kanaal, de Sint-Jorisstraat en de Stationsstraat. De woningen staan in de volgende straten onder meer de Stijn Streuvelsstraat, de Guido Gezellestraat, de Waterstraat en de Weldadigheidsstraat.
Het psychiatrisch centrum Sint-Amandus is een historisch gegroeid gebouwencomplex. Vooral vanaf de jaren 1930 worden de reeds bestaande gebouwen uit de 19de eeuw uitgebreid onder meer in 1928 met een centraal gelegen administratief gebouw naar ontwerp van architecten Jozef Viérin en Antoine Dujardin. De kloosterkapel dateert van 1931. In de jaren 1960 wordt een bewonerskapel en een feestzaal gebouwd. Tot op heden worden nieuwe paviljoenen op het domein gebouwd.
Op 31 december 1940 werd de nieuwe parochie van de Heilige Maria Moeder Gods opgericht in de wijk Bloemendale (zie Sint-Hubertusstraat nummer 3). Er was nood aan een nieuwe parochiekerk door de toenemende bevolking in de nieuwe stationswijk. Door de Tweede Wereldoorlog kon pas op 5 augustus 1962 de eerste steen van de nieuwe kerk gelegd worden. De modernistische kerk naar ontwerp van architect Arthur De Geyter werd door bisschop De Smedt op 5 september 1965 ingewijd. Rondom de kerk wordt een nieuwe wijk aangelegd met onder meer een eigen school, sociale woningen en bejaardenwoningen. De belangrijkste opdrachtgever was de Interbrugse.
Het kasteel Hontzocht werd in 1938 gebouwd naar ontwerp van de Brugse architect Maurice Vermeersch en bouwheer baron de Giey - Parmentier. De volgende eigenaars, familie Seynaeve, voegden er een paardenmanège aan toe.
In de tweede helft van de 20ste eeuw groeit Beernem verder uit. Dit is duidelijk waarneembaar in de nieuwe wijken aan onder meer de Fortstraat en de straten ten noorden van de Bargelaan. De bevolkingstoename concentreerde zich in eerste instantie in de nabijheid van het station, waar ten noorden de wijken "Turkije" en ten zuiden de wijk Bloemendale ontstaan. Nabij het oude centrum van Beernem ontstonden woonwijken tussen de Kasteeldreef en de Rollebaanstraat en rond de gemeenteschool tussen het kanaal en Diksmuidse Boterweg.
Naar aanleiding van het Mariajaar 1954 worden op het grondgebied Beernem een groot aantal kapellen gebouwd zie Het Aanwijs, Meerbergstraat en Noendreef. Ook in de nieuw aangelegde straten worden nieuwe kapellen gebouwd zie Kardinaal Cardijnlaan.
Ook een aantal belangrijke infrastructuur- en wegenwerken vinden plaats. De Parkstraat wordt aangelegd in 1969-1970. De huidige Louisabrug dateert van 1968-1970, na de verbreding van het kanaal. De spoorwegbrug en voetgangerstunnel dateert van 1972-1973 en komt ter vervanging van de spoorwegovergang. Na de afbraak in 1971 van de jongensschool van 1873 werd de verbinding tussen de Bloemendalestraat en de Parkstraat mogelijk gemaakt. Het zwembad dateert van 1971. In 1986 wordt de gemeentelijke bibliotheek gebouwd. Het ontmoetingscentrum en cultureel centrum "De kleine Beer" dateert van 2005. Het industrieterrein Hulstlo dateert van 1979 en kent tot op heden nog een verdere groei.
Om het reëel gevaar van overstroming tegen te gaan wordt ter hoogte van Den Overzet een keersluis in 1995 gebouwd naar ontwerp van architect Hans Vandeweghe.
Tot op heden worden gronden verkaveld. Op de vrijgekomen gronden na de afbraak van het slachthuis in de Bloemendalestraat wordt in 1997 een nieuwe sociale woonwijk "Malehof" gebouwd. Ook de gronden tussen de Bloemendalestraat en de Parkstraat worden verkaveld. De laatste jaren doorbreken verscheidene nieuwbouwprojecten het straatbeeld en brengen een schaalvergroting teweeg.
RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED
De gemeentekern van Beernem is vrij centraal gelegen in de noordelijke helft van de gemeente. Vanuit de gemeentekern vertrekken enkele hoofdstraten naar de aangrenzende gemeenten, meer bepaald de Akkerstraat richting Brugge, de Scherpestraat richting Oedelem, de Hoornstraat richting Maldegem, de Wingene Steenweg richting Wingene en de Sint-Andreaslaan richting Sint-Joris.
De oudste dorpskern van Beernem situeert zich rondom de Bloemendalestraat. In deze straat bevinden zich de belangrijkste gebouwen zoals het gemeentehuis in neogotische stijl van 1905 en de Sint-Amanduskerk met uitzicht van 1901. De huidige dorpskern wordt getypeerd door een heterogeen karakter, gevormd door de grote schaalverschillen, het uitzicht en de functies van de bebouwing. De oudste bebouwing staat reeds weergegeven op de kaart van Ferraris (1770-1778). Die concentreert zich vooral rondom de Sint- Amanduskerk. Reeds weergave van de voormalige afspanning op de hoek van de Parkstraat (zie Bloemendalestraat nummer 2, beschermd als monument) en de zogenaamde "costerie" en de pastorie. Het dorpscentrum blijft grosso modo ongewijzigd tot in de 19de eeuw. De bebouwing weergegeven op het primitief kadasterplan van circa 1830 wordt verbouwd (onder meer optrekken met een bouwlaag) of vervangen door nieuwe volumes. De woningen, reeds afgebeeld op het primitief kadasterplan van circa 1830 zijn overwegend éénlaagswoningen met verankerde rode bakstenen gevel, soms opgevat als een eenheidsbebouwing zie onder meer Bloemendalestraat nummer 23, nummers 60-62. Verderzetting van dit type in de tweede helft van de 19de eeuw. Ook aanwezigheid van herenhuizen uit de tweede helft van de 19de eeuw, de ene meer uitgewerkt dan de andere zie Bloemendalestraat nummer 135 met vensteromlijstingen en rijk uitgewerkt hoofdgestel.
De bebouwing uit het begin van de 20ste eeuw illustreert verschillende stijlen. De woningen Bloemendalestraat nummer 26 en nummer 38 zijn imposante woonhuizen in neo-barokke stijl met overvloedig gebruik van natuursteen voor onder meer de typerende ornamentiek. De panden Bloemendalestraat nummers 116-120 sluiten qua stijl aan bij het gemeentehuis van Beernem. Het eclecticisme is in beperkte mate vertegenwoordigd zie Bloemendalestraat nummer 136. Tijdens het interbellum worden woningen gebouwd met weinig uitgesproken stijlkenmerken. Nog steeds tal van traditionele, bakstenen woningen opgetrokken in combinatie met gebruik van geglazuurde sierbakstenen. De modernistische woningen worden getypeerd door het materiaalgebruik, de volumewerking en het schrijnwerk. Een voorbeeld hiervan is onder meer Bloemendalestraat nummer 24.
Rond het stationsplein met station van 1891 komt een tweede bewoningskern tot stand, van de oude kern afgescheiden door het kanaal Gent - Oostende. Vooral in de jaren 1930 grote bouwactiviteiten met onder meer de zogenaamde "Lillewoningen". Kenmerkend is de historiserende regionalistische stijl. In de 20ste eeuw breidt het dorpscentrum zich verder uit. In de jaren 1950 worden nieuwe wijken aangelegd. Rondom de Heilige Maria Moeder Gods-kerk (zie Sint-Hubertusstraat nummer 3) naar ontwerp van architect Arthur Degeyter, ontstaat een nieuwe wijk met een eigen school en woningbouw. Helaas doorbreken de laatste jaren verschillende nieuwbouwprojecten het straatbeeld en brengen een schaalvergroting teweeg.
Buiten de dorpskern bevinden zich enkele historisch gegroeide woonconcentraties, zoals onder meer langsheen het kanaal Gent – Brugge ter hoogte van de Gevaerts, de Kasteelhoek, de Aardappelstraat en de Snauwhoek. Die staan weergeven op de kaart van Ferraris van 1770-1778. De bebouwing wordt hier gekenmerkt door eenvoudige boerenarbeiderswoningen van één à twee bouwlagen onder een pannen zadeldak. Het gevelparement is al dan niet bepleisterd en/of beschilderd.
Buiten het dorpscentrum bewaart Beernem nog een landelijk en agrarisch karakter door de talrijke aanwezigheid van akkerland en weiden. Over het ganse grondgebied zijn boerderijen en kleinschalige landelijke architectuur te vinden. Beernem bewaart enkele belangrijke historische hoeves waarvan enkele reeds staan afgebeeld op de kaart van Pieter Pourbus (1561-1571). Enkele nog bewaarde voorbeelden van historische hoeves zijn onder meer het "Laregoed", het "Eeckhof", het zogenaamd "Goed van den Bogaerde". Deze hoeves bestaan uit losse bestanddelen gegroepeerd rondom een meestal heraangelegd erf. Soms gaat het om omwalde sites met een typische opper- en neerhofsituatie die meestal is verdwenen. Andere sluiten aan bij de typologie van het langgeveltype waarbij de hoeve bestaat uit een woongedeelte en hierbij aansluitend de stallingen en schuur.
Op het grondgebied Beernem situeren zich een groot aantal kastelen. De 15de-16de-eeuwse kastelen met opper- en neerhofopstelling zijn weergegeven op de kaart van Pieter Pourbus (1561-1571). Maar hiervan is enkel het neerhof bewaard gebleven. In de 19de eeuw ontstaan een aantal nieuwe kasteeldomeinen die verschillende architectuurstijlen illustreren. Voorbeelden hiervan zijn het kasteel "Drie Koningen", beschermd als monument, gebouwd in 1802 met rijk uitgewerkte neoclassicistische gevels. Het kasteel "Bulskampveld" van 1893 illustreert de sobere neogotiek. Het kasteel "Bloemendale", Stationsstraat nummer 70, is gebouwd in 1878 naar ontwerp van architect Louis Delacenserie geïnspireerd op de Brugse baksteengotiek en de traditionele bak- en zandsteenstijl. Het voormalige "Zurkelkasteeltje", gelegen langs de Reigerlostraat werd gebouwd in 1847. Het kasteel "Reigerlo", in sobere neogotische stijl, dateert ook uit die periode en werd gebouwd in opdracht van de Brugse bankier Felix Dujardin. Het kasteel "Hontzocht" (zie Reigerlostraat nummer 6) van 1938 is een ontwerp van architect Maurice Vermeersch en is naar verluidt een kopie van een afgebrand kasteel in Lembeek. De meeste kastelen bewaren tot op heden hun historische parkaanleg en bijgebouwen. Het kasteel Bulskampveld is sinds 1973 in gebruik als provinciaal recreatiedomein.
Vanuit het zogenaamd kasteeltje van Louis Jacobsen is het Psychiatrisch Centrum Sint-Amandus (zie Reigerlostraat nummer 10) gegroeid tot een heus gebouwencomplex op een domein van 62 ha groot, gelegen langs de Reigerlostraat. De gebouwen zijn alle voorbeelden van baksteenarchitectuur met invloeden van de neo-Brugse, modernistische en expo-stijl architectuur.
Het industrieel-archeologisch erfgoed is in beperkte mate vertegenwoordigd in Beernem. Het belangrijkste voorbeeld is gelegen in de Stationsstraat. Hier staat de voormalige tricotfabriek, een bedrijvencomplex bestaande uit een imposante schuur aan de straatzijde en bedrijfsgebouwen opgetrokken in modernistische stijl (zie Stationsstraat nummer 79).
Beernem kent sinds de jaren 1960 enkele industrieterreinen gelegen langs de Sint-Jorisstraat en het kanaal Gent-Brugge.
In de "Landschapsatlas" vinden we op het grondgebied Beernem de ankerplaats Bulskampveld - Sint-Pietersveld.
Bron: GILTÉ S. met medewerking van BAERT S. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Beernem, Deelgemeenten Beernem, Oedelem en Sint-Joris, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL31, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Gilté, Stefanie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Aanwijs
Omvat
Aardappelstraat
Omvat
Akkerstraat (Beernem)
Omvat
Audenaerdemolen
Omvat
Beelkens
Omvat
Bloemendalestraat
Omvat
Blommeke
Omvat
Bulscampveld
Omvat
C. Marichalstraat
Omvat
Den Overzet
Omvat
Diksmuidse Boterweg
Omvat
Drie Koningen
Omvat
Fortstraat
Omvat
Gevaerts-Noord
Omvat
Gevaerts-Zuid
Omvat
Halvemaanstraat
Omvat
Heirweg
Omvat
Hoornstraat
Omvat
Hulstlo
Omvat
Kardinaal Cardijnlaan
Omvat
Kasteeldreef
Omvat
Kasteelhoek
Omvat
Kijkuit
Omvat
Legeweg
Omvat
Lijsterhoek
Omvat
Meerbergstraat
Omvat
Mexicostraat
Omvat
Miseriestraat
Omvat
Molenstraat
Omvat
Noendreef
Omvat
Omgeving Schuurlo
Omvat
Oude Vaartstraat
Omvat
Parkstraat
Omvat
Reigerlostraat
Omvat
Rokersdreef
Omvat
Rollebaanstraat
Omvat
Sint-Andreaslaan
Omvat
Sint-Hubertusstraat
Omvat
Stationsplein
Omvat
Stationsstraat
Omvat
Stationswijk
Omvat
Vaart-Noord
Omvat
Warande
Omvat
Waterstraat
Omvat
Wellingstraat
Omvat
Wingene Steenweg
Is deel van
Beernem
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Beernem [online], https://id.erfgoed.net/themas/14727 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Gemeente Beernem
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.