Ooigem is een woongemeente gelegen in de provincie West-Vlaanderen op circa 35 km ten zuidoosten van Brugge, circa 10 km ten noordoosten van Kortrijk en circa 32 km ten zuidwesten van Gent.
Ooigem is deels in de alluviale Leievallei, deels op de uitlopers van het zandlemige Hoogland van Hulste gelegen. Ten noorden wordt de gemeente begrensd door Oostrozebeke, ten oosten door Wielsbeke en Desselgem (Waregem), ten zuiden door Beveren (Waregem) en ten westen door Bavikhove (Harelbeke) en Hulste (Harelbeke). Samen met Sint-Baafs-Vijve in 1977 gefusioneerd met Wielsbeke. De gemeente Ooigem heeft een oppervlakte van 456 ha (2006) en telt 3651 inwoners (01/01/2006).
Dicht bebouwde dorpskern op het kruispunt van twee steenwegen, uitgebreid met verschillende woonwijken, onder meer ten oosten en ten noorden van het dorpscentrum. De Bavikhoofsestraat en de Wielsbeeksestraat vormen een tracé dat de gemeente van oost naar west doorsnijdt. De route Fabiolalaan - Oostrozebeeksestraat - Desselgemsestraat doorkruist het dorpje van noord naar zuid. Lintbebouwing langsheen deze invalswegen en langs overige secundaire en landelijke verbindingswegen. De gemeente telt twee bevaarbare waterlopen: ten noorden en oosten ligt het kanaal Roeselare-Leie, op de zuidgrens loopt de gekanaliseerde Leie. De voornaamste onbevaarbare waterlopen betreffen de Paddebeek en de Splenterbeek.
De gemeente Ooigem heeft voornamelijk een woonfunctie. Daarnaast is er ook agrarische en industriële activiteit. Traditionele landbouw, zowel akkerbouw als veeteelt. Tot de jaren 1960 van de 20ste eeuw gedomineerd door de vlasverwerkingsindustrie, waarvan nog talrijke materiële relicten. Thans veevoederbedrijven (Braet en Vanden Avenne) en spaanderplaatbedrijven (Unilin).
Aanwezigheid van onderwijs (vrije basisschool), sport en recreatie (sporthal Leieland), culturele voorzieningen (ontmoetingscentrum Leieland) en een uitleenpost van de Wielsbeekse bibliotheek.
Ooigem behoort fysisch-geografisch zowel tot de alluviale Leievallei als tot de uitlopers van het zandlemige Land van Roeselare-Kortrijk, meer bepaald van het Hoogland van Hulste. Het grondgebied draagt een zwak golvend reliëf van circa 10 m tot circa 22 m boven de zeespiegel. Topzone nabij de Keihoek, ten noordwesten van het dorpscentrum. Afnemend reliëf naar het zuiden toe, naar het brede valleigebied van de Leie. De beekstelsels met onder meer Paddebeek en Splenterbeek stromen zuidwaarts af en monden rechtstreeks uit in de vroegere meanders van de Leie of zijn afgeleid naar het Leiekanaal. De Leievallei met vochtige riviergraslanden en bosfragmenten wisselt af met licht geprononceerde kouterruggen met vruchtbaar open akkerland.
Opgravingen in 1981 duiden op het bestaan van een Romeinse nederzetting in het centrum van Ooigem, onder meer werden Gallo-Romeinse dakpanfragmenten aangetroffen. De etymologische verklaring van de dorpsnaam Ooigem zou echter van Frankische oorsprong zijn. Volgens Gysseling wijst het suffix "-gem" op een stichting door de Franken, in de periode van de 7de tot het begin van de 9de eeuw. Met het prefix "oy-/ooi-" wijst dit op: woonplaats der nakomelingen van Odo. Volgens P. De Brabandere vestigde deze Odo of Audo zich op de plaats van het latere kasteel van Ooigem. Deze Frankische inwijkelingen namen vermoedelijk delen van het reeds in cultuur gebracht kouterland van hun voorgangers over, de droge gemakkelijk bewerkbare gronden aan de Leieoevers. Zo ontstonden los van elkaar staande landbouwgemeenschappen in nabijheid van de Leie. In het jaar 964 wordt in een akte de schenking vermeld van een aantal parochies en bossen in het Methelawoud door Boudewijn Baldzo aan de Sint-Pietersabdij van Gent, voor de zielsrust van graaf Arnulf I van Vlaanderen. Het gaat om goederen die oorspronkelijk uitgebaat werden door de Gentse Sint-Baafsabdij, maar die werden verlaten na de Vikinginvasies in de 9de eeuw en later door de graaf geüsurpeerd. Verscheidene oudere literatuurbronnen linken het ontstaan van Ooigem aan het Methelawoud en beschouwen het huidige Ooigembos als laatste restant, maar deze vaststelling blijkt twijfelachtig. Een "forestum Methela" wordt vermeld in 10de- en 11de-eeuwse bronnen als bezit van de Gentse Sint-Pietersabdij. Dit woud en jachtdomein strekte zich uit ten zuiden van de Leie vanaf de Vijve (Gaverbeek) over Desselgem en Beveren tot Harelbeke en Wevelgem, en ten oosten tot een groot deel van Waregem en Nokere. Er is echter niets gekend over uitlopers van het woud op de linkeroever van de Leie. Het woud wordt voor het laatst vermeld in een akte uit 1038. In een oorkonde van de Gentse Sint-Pietersabdij uit 966 wordt gesteld dat het woud een beweiding van duizend varkens toeliet. De site van het kasteel van Ooigem heeft vermoedelijk een geschiedenis als castrale motte met circulaire walgracht. Volgens sommige bronnen wordt al in de 9de eeuw op de plaats van het huidige kasteel een castrum of burcht gebouwd als versterkte mote ter verdediging van Harelbeke, die de hoofdplaats was van de Vlaamse graven (forestiers). De versterking was op de meest strategische plaats gelegen, in de buitenbocht van de Leie aan de Ooigemse zijde, waarbij men een vergezicht had op schepen die stroomopwaarts gevaren komen.
De eerste vermelding van het toponiem Ooigem komt voor in een oorkonde uit 1037-1038, als "Otingehem" of "Onugehem", "itemque ecclesia appenditiaque Otingehem et forestum Methela". Latere schrijfwijzen zijn onder meer Odingehem (1038), Odenghem (1080), Odenghim (1135), Odegem (1190), Oyghem (1430), Ooigem (1903). Het toponiem komt voor in diverse eigennamen, vermoedelijk heren van Ooigem: Lambertus de Odenghem (1080), gebroeders Boudewijn en Gozewijn van Ooigem (1127). Archeologische studies, onder meer met vondsten van gebruiksaardewerk en Pingsdorfkeramiek, wijzen op het bestaan van bewoning in het centrum van Ooigem in de 11de en 12de eeuw. De kerk wordt gebouwd op een reeds bestaande begraafplaats. In een bisschoppelijke akte uit 1111 wordt voor het eerst het "altare van Ooigem" vermeld. Eertijds was Harelbeke vermoedelijk de primitieve of moederkerk voor het gebied Ooigem, tot de heer van Ooigem op zijn domein een kapel laat oprichten, die uitgroeit tot kerk. Het personaat van de kerken van Beveren, Desselgem en Ooigem komt tussen 1150 en 1158 in handen van de Sint-Pietersabdij, aan hen geschonken door Gerard, bisschop van Doornik, die het verkreeg van Theodorik, kanunnik van Harelbeke. Dit houdt in dat de abdij de pastoors ter benoeming kon voorleggen. De abdij was ook groot-tiendheffer in de parochie, wat de plicht tot onderhoud van de pastoor en het kerkgebouw met zich meebrengt. Vanouds behoort de parochie Ooigem tot het bisdom Doornik. Een eerste stenen kerkje ter vervanging van een houten exemplaar dateert uit het eerste kwart van de 13de eeuw, een driebeukige transeptloze kerk met middentoren in vroeggotische stijl, nog in de geest van de romaanse concepten.
Op burgerlijk-bestuurlijk vlak behoorde Ooigem tot het graafschap Vlaanderen, kasselrij Kortrijk, roede van Harelbeke. Het grondgebied van de huidige deelgemeente was verdeeld in diverse heerlijkheden, waarvan de belangrijkste de vrijheerlijkheid van Ooigem was, een allodiaal domein dat niet aan het grafelijke gezag was onderworpen en enkel afhankelijk van "God en de zon". De heerlijkheid bezat een zestigtal achterlenen, onder meer in Schuiferskapelle (Tielt), Pittem, Wevelgem, etc. De heerlijkheid bezat hogere, middelbare en lagere rechtspraak. Aangezien de kerk zich op grondgebied van de heerlijkheid van Ooigem bevindt, wordt het allodium ook als dorpsheerlijkheid beschouwd. Dit houdt in dat de heer van Ooigem onder meer inspraak had in de benoeming van koster, kerk- en armenmeester, en toezicht hield op de jaarlijkse kerk- en disrekeningen. Achterlenen op Ooigems grondgebied waren onder meer Poelvoorde, Mozebrouck, Kapellerijleen,... Andere heerlijkheden binnen de parochie Ooigem waren onder meer: heerlijkheid van Duyfhuyze, heerlijkheid Ter Beken of 's Voldersvelt, heerlijkheid van Drongen,... Rond 1260 komt de vrijheerlijkheid Ooigem in het bezit van de heren van Luxemburg. Vermoedelijk laten zij in de 13de eeuw te Ooigem een nieuw stenen kasteel bouwen.
Wellicht wordt het Ooigemse kerkje nog tijdens de 14de eeuw een eerste maal hersteld, waarbij de bovenbouw van de noordelijke, westelijke en zuidelijke middenbeukmuren wordt vervangen door baksteenmetselwerk.
Volgens de literatuur wordt een oude hofstede, bewoond door Gozewijn van Ooigem, in 1351 in beslag genomen ten gevolge van diens ontrouw aan de Vlaamse graaf, de medeplichtigheid aan de opstand van de Gentenaars tegen graaf Lodewijk van Nevers.
Op het einde van de 14de eeuw zou op het kasteel een brand gewoed hebben waarbij een vierde van het kasteel werd verwoest. Ook op het einde van de 15de eeuw is het kasteel van Ooigem in verwaarloosde toestand. De bezitter, familie van Luxemburg, hield er zelfs geen baljuw meer. Tijdens troebelen tussen de Gentenaars en de grafelijke macht wordt de omgeving geplunderd. Ook het kasteel wordt binnengedrongen en windmolen in het dorpscentrum wordt zwaar beschadigd.
In 1510 wordt de vrijheerlijkheid verkocht aan het Bourgondische geslacht de Gros. In het begin van de 16de eeuw laat Ferry de Gros, heer van Ooigem, de korenwindmolen volledig vernieuwen en het kasteel bewoonbaar maken. Een rekening van de heerlijkheid van Ooigem spreekt over vernieuwing van de molen in 1514 door meester-timmerman Olivier van der Cruusse.
Nog in de 16de eeuw wordt tegen de noordelijke zijbeuk van de kerk een laatgotische Onze-Lieve-Vrouwkapel aangebouwd. Tijdens godsdienstberoerten in de tweede helft van de 16de eeuw gaat de streek gebogen onder economische crisis, plunderingen en verwoestingen, onder meer de kerk ondergaat plunderingen en vernielingen. Hoewel reeds maatregelen werden genomen vanaf 1567, wordt het kasteel rond 1576 geplunderd door opstandelingen. Het akeligste jaar voor het dorp is 1583 wanneer het naast hongersnood, plundering en oorlog ook nog wordt geteisterd door pest. In 1594-1596 ligt het kasteel van Ooigem in puin.
Na het oorlogsgeweld wordt bij herstellingswerken aan de kerk op het einde van de 16de of het begin van de 17de eeuw het vroeggotische koor vervangen door een groter koor met driezijdige sluiting.
Vanaf de tweede helft van de 17de eeuw wordt omwille van de tiendenheffing het grondgebied van de parochie Ooigem onderverdeeld in vier gebieden: de "Oosthouck" of "Oostsplete", de "Leycant" of "Leysplete", de "Westhouck" of "Westsplete" en de "Pichouck" of "Piekhoop". Later (vanaf 1772) wordt nog een verdere onderverdeling gemaakt over zeven wijken, de West-, Oost- en Leysplete worden hierbij in twee gedeeld.
In het basiswerk Flandria Illustrata van de hand van Antonius Sanderus (1641-1644) wordt de heerlijkheid van Ooigem wel vermeld, maar het kasteel niet afgebeeld. Vermoedelijk laat de familie de Gros in de loop van de 17de eeuw het huidige kasteel in traditionele bak- en zandsteenstijl bouwen op de oude grondvesten.
Tijdens de Hollandse oorlog (1672-1678) moet de bevolking oorlogsbelasting en plunderingen door Franse soldaten ondergaan. In 1681 breken de dijken van de Leie en volgt een overstroming, waarbij onder meer de kasteelhoeve wordt overstroomd. In 1683-1684 wordt de streek geteisterd door Franse soldaten uit Harelbeke. In 1688 blijkt uit een bisschoppelijk visitatieverslag dat het plafond, de vloer, het dak, de klokkentoren en de kerkmuren dringend moesten hersteld worden, na schade opgelopen tijdens de oorlog. De Negenjarige Oorlog (1688-1697) zorgt opnieuw voor ellende. De kerk is in vervallen staat, er wordt geplunderd door zowel Spaanse als Franse troepen. In 1694 breekt een pestepidemie uit. Na de ontbinding van de Onze-Lieve-Vrouwkapelanie in 1683 wordt op het einde van de 17de eeuw onder impuls van pastoor Dominicus de la Court de kleine noordbeuk van de kerk afgebroken en vervangen door een grotere noordelijke zijbeuk in laatgotische stijl.
Tot het laatste kwart van de 19de eeuw zijn Ooigem en Desselgem enkel door een veerpont verbonden, gesitueerd op een doorwaadbare plaats ter hoogte van de bocht tussen het kasteel van Ooigem en het Munkenhof (Desselgem), ten oosten van de huidige Desselgemstraat. Het veer wordt op deze plaats onder meer aangeduid op een kaart uit 1764 en vermeld als "veir van Oijghem". De aanlegsteiger wordt "den aard" genoemd en is bereikbaar via een zijstraat van de Wielsbeeksestraat.
In het midden van de 18de eeuw opnieuw oorlogsellende en verblijfplaats van Saksische regimenten. In 1748 laat pastoor De Buus een nieuwe pastorie bouwen een eenlagig volume op de plaats van de vorige pastorie, ten noorden van de kerk. In 1771 worden in het dorp drie herbergen geteld: "'t Zwaantje" (Oostrozebeeksestraat), "Drie Koningen", tevens in dienst als schepenhuis (Sint-Brixiusplein) en de "Groene Lancier" (Bavikhoofsestraat).
Vanaf 1795 wordt Vlaanderen ingelijfd bij Frankrijk. In de nieuwe administratieve indeling wordt de parochie onderdeel van het "Département de la Lys", kanton Wakken. Dit luidt het einde in van het ancien régime en de traditionele machtsverhoudingen, bezits- en bestuursvormen.
Door kerkelijke herschikkingen behoort de parochie Ooigem vanaf 1802 tot het bisdom Gent. Na hervormingen in 1835 wordt de parochie aan het bisdom Brugge toegevoegd, aanvankelijk onder de dekenij Kortrijk, sinds 1941 onder dekenij Waregem. In 1853 wordt vastgesteld dat de Ooigemse kerk te klein is geworden en de zuidbeuk in bouwvallige staat is. De eerste plannen voor een herstelling en vergroting dateren nog van hetzelfde jaar, naar ontwerp van provinciaal architect Pierre Nicolas Croquison (°1806-†1887). De neogotische vergroting van koor en zuiderzijbeuk wordt gerealiseerd in de jaren 1856-1857. In 1876 wordt op de pastorie een verdieping bijgebouwd, onder leiding van architect Minne uit Kortrijk.
De 19de eeuw kent een groeiende aandacht voor onderwijs. In 1830 wordt in een bestaande woning een schooltje opgericht. Uitgegroeid tot een gemengde gemeenteschool wordt deze afgeschaft in 1884 na de eerste schoolstrijd wegens een gebrek aan leerlingen. Rond het midden van de 19de eeuw wordt door burgemeester Constant Verhaeghe een gemeentelijke weefschool gesticht, in een poging de linnenweverij te stimuleren. In 1865 wordt een kloosterschooltje opgericht door drie zusters uit het klooster van Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekte Ontvangenis die blijft voortbestaan als Vrije Meisjesschool.
Op de Popp-kaart (circa 1850) worden over het gebied verschillende hoeken aangeduid: "Leihoek", "Eeckhouthoek", "Reihoek", "Kruishoek" en "Hoolykenhoek".
In 1840-1844 worden verbeteringswerken aan de Leie uitgevoerd. In 1867-1871 wordt het kanaal Roeselare-Ooigem aangelegd, officieel geopend in 1872. De oorspronkelijke breedte bedroeg 14 m. Om het hoogteverschil met de lagergelegen Leie te overwinnen wordt een drietrapssluis gebouwd. Deze kanalisaties leidden reeds tot een grote stijging van het waterverkeer over de Leie. Naar het einde van de 19de eeuw toe komt een merkbare vertraging voor in de uitbouw en het onderhoud van de bevaarbare infrastructuur, mede door de opkomst van het spoor. In de tweede helft van de 19de eeuw worden "steenwegen van groot verkeer" aangelegd, onder meer een verbindingsweg tussen Oostrozebeke en Deerlijk, met de bedoeling het achterland een goede toegang te verlenen tot de Leie, de steenweg Gent-Kortrijk en de spoorweg. De planning en realisatie van de steenweg (Oostrozebeeksestraat - Desselgemsestraat) vindt plaats in de periode 1868-1872. Om een vlotte verbinding mogelijk te maken wordt het oude veerpont in 1872 vervangen door een nieuwe ijzeren brug naar ontwerp van ingenieur E. Cambier. De steenweg van Bavikhove naar Wielsbeke wordt in verscheidene fasen aangelegd, in 1867 wordt het tracé Wielsbeke-Ooigem verhard (Wielsbeeksestraat), in 1890 wordt het tracé Ooigem-Bavikhove voltooid (Bavikhoofsestraat).
Tussen 15de en 18de eeuw was Ooigem voornamelijk een landbouwgebied. De 18de eeuw wordt gekenmerkt door een bloei van de lijnwaadweverij, die echter op het einde van de eeuw is verdwenen. Vanouds wordt in Wielsbeke, Ooigem en Sint-Baafs-Vijve vlas geteeld en op traditionele wijze verwerkt, onder meer met dauwroting, putroting en Leieroting. Vanaf het midden van de 19de eeuw kende de vlasnijverheid een steile opgang doordat er geen verbod meer wordt gesteld op het roten in de Leie. Door de Engelse en Ierse vlaskopers werd de Leie "The Golden River" genoemd, vanwege zijn vermeende unieke rootkwaliteit van het Leiewater, wat eigenlijk voornamelijk te maken had met de trage stroming. Na de oogst wordt het gebundelde vlas in bakken of "hekkens" in de Leie te roten gelegd (om de bast van de vezel te weken). Na een bepaalde rootduur, afhankelijk van de weersomstandigheden, worden de bakken geleegd en het vlas in "kapellen" op droogweiden langs de Leie gezet, om te drogen en te bleken. Vaak wordt het vlas na drogen in grote schelven gestapeld, in afwachting op een tweede rootbeurt, waarna het opnieuw gedroogd wordt. Daarna wordt het vlas opgeslagen in schuren en moest het vlas worden gezwingeld (vezel van de bast ontdaan). Heel wat dorpelingen bezaten naast of achter hun woning of hoevetje een klein zwingelkot.
Er ontstond een scheiding tussen vlasbereiding en vlasverwerking: de vlasvezelbereiding bevond zich langsheen de Leie, de verwerking gebeurde vaak in Engeland. Rond 1900 beginnen door toenemende mechanisering de grote vlasfabrieken op te komen. Een eerste vlasfabriek werd gesticht in 1869 door burgemeester Bernard Verhaeghe (Vaartstraat). In de omgeving van de Leie bevinden zich te Ooigem in 1812 enkele kleine kalkovens die kalk van hoge kwaliteit produceerden. Al in 1587 wordt een plaats bij de Leie aangeduid als "calchoven".
In het begin van de 20ste eeuw (1904 of 1911) vestigen zich Franse zusters Benedictinessen van het Heilig Sacrament te Ooigem en richten er een opvoedingsgesticht voor meisjes op. De zusters, oorspronkelijk afkomstig uit Boulogne-sur-Mer, strijken neer te Ooigem nadat ze zich, als gevolg van de wet van Combes, verplicht zagen om Frankrijk te verlaten. De zusters legden zich toe op onderwijs; binnen het klooster was een pensionaat ondergebracht. In 1961 verlaten de zusters Ooigem voor Rumbeke. Het meest recente kloostergebouw uit 1946-1947 is pas in begin van de 21ste eeuw onder de sloophamer verdwenen.
Tijden het 20ste eeuw kent het openbaar vervoer een ontwikkeling als nieuw verkeersmiddel. In het eerste decennium wordt de Buurtspoorweg Kortrijk-Ooigem-Wakken aangelegd, in 1929 een openbare busdienst Tielt-Kortrijk. In 1937 wordt het kanaal Roeselare-Leie verbreed tot 24 m, met een diepgang van 2,80 m. Aan de aanlegplaats bij de Zwaantjesbrug (ter hoogte van Oostrozebeeksestraat) wordt een nieuwe kaaimuur gebouwd.
In 1913 wordt het dorp voorzien van elektriciteit en elektrische verlichting door de maatschappij "Société d' Electricité de l'Ouest de la Belgique".
Het Leiedorpje heeft te lijden onder de Eerste Wereldoorlog. Door Duitse beschietingen in oktober 1918 worden stukken van de toren, het dak en het Onze-Lieve-Vrouwaltaar vernield. Voorlopige kerkdiensten gingen door in de kapel van het klooster van de Benedictinessen. Tijdens hun terugtocht wordt de Leiebrug tussen Ooigem en Desselgem door Duitse troepen opgeblazen. Er wordt in de periode 1921-1922 een nieuwe stalen brug gebouwd, van het Vierendeeltype met verticale stijlen en gebogen liggers.
In 1934 worden aan de kerk ingrijpende herstellingswerken uitgevoerd.
In mei 1940 wordt het oprukkende Duitse leger tegengehouden aan de Leie door troepen van het Belgische 1ste Linieregiment. Er wordt gedurende drie dagen front gevormd aan de Leieoevers. Te Ooigem sneuvelden daarbij 71 Belgische soldaten, waaronder hun bevelhebber commandant Vincke. De kerk wordt zwaar beschadigd, onder meer de torenspits wordt afgeschoten. In 1941 wordt de toren voorlopig hersteld en afgedekt met betonnen plaat. In 1940 wordt de Leiebrug tussen Ooigem en Desselgem opnieuw opgeblazen, wanneer Belgische troepen stelling nemen achter de Leie. Tijdens de Duitse bezetting wordt ze nog in 1940 vervangen door een smalle houten brug, die in 1944 door de terugtrekkende Duitse troepen wordt opgeblazen. De voorlopige houten brug wordt meteen hersteld en blijft in gebruik tot 1966. In 1968 is de huidige boogbrug in gewapend beton voltooid.
In 1957 wordt de pastorie ten noorden van de kerk verbouwd tot gemeentehuis. Tussen 1944 en 1968 wordt het kerkhof verwijderd en wordt het kerkpleintje ten westen heraangelegd. In 1981 wordt de Sint-Brixiuskerk gerestaureerd. Naar aanleiding van de herstellingswerken word in 1981 in de kerk archeologisch onderzoek verricht.
In de tweede helft van de 20ste eeuw gaat het kleine dorpscentrum zich uitbreiden met een aantal nieuwe wijken, onder meer Tuinwijk. De wijk aan de Peter Benoitstraat is in 1951-1954 verkaveld door de Samenwerkende Maatschappij voor goedkope woningen "Mijn Huis" uit Harelbeke.
Tijdens het interbellum vindt in de vlasvezelbereidingsnijverheid een belangrijke evolutie plaats. Door de introductie van kunstmatige warmwaterroterijen wordt men minder afhankelijk van de Leie en het klimaat en weersomstandigheden. Ook het verwerkingsproces wordt gemechaniseerd door de ontwikkelijking van zwingelturbines. De vlasvezelbereiding verlegt zich van de kleine huis- en hoevenijverheid naar vlasfabrieken die steeds groter worden. In 1943 volgt een totaalverbod op Leieroten en is de omschakeling van Leieroten naar warmwaterroten compleet. In de vlasverwerking wordt in het begin van de 20ste eeuw gezocht naar een kunstmatige rootwijze, die de vlassers minder afhankelijk zou maken van het klimaat en de gebondenheid aan de Leie. Dit voornamelijk door de gebroeders Vansteenkiste uit Wevelgem, die vanaf 1905 het warmwaterroten in betonnen bakken perfectioneerden. Vanaf 1925 wordt in de streek meer en meer overgeschakeld van het Leieroten op warmwaterroten, wat de karakteristieke vlasfabrieken doet ontstaan. Wanneer het Leieroten in 1943 omwille van de hindering voor de scheepvaart en de sterke vervuiling verboden wordt, is de omschakeling totaal. Na de Eerste Wereldoorlog mechaniseren de gebroeders Vansteenkiste ook het zwingelproces door het ontwikkelen van de zwingelturbine die de oudere zwingelmolens of stermolens verving. Een vlasfabriek bestaat meestal uit een roterij met verwarmingsinstallatie en zwingelarij. Een rootput of -kamer is opgebouwd uit gewapend beton die kan worden afgesloten door een zware metalen deur met rubberdichting. Het afgewerkte vlas wordt gekocht door botekopers, die het vlas selecteren en in eigen magazijnen opslaan om door te verkopen aan de verzenders (commissionairs) die het vlas tot bij de spinnerijen brachten.
Uit een studie van 1941 met betrekking tot de vlasbereidingsnijverheid in Vlaanderen blijkt dat de gemeente 273 zwingelmolens, 12 zwingelturbines en 14 warmwaterroterijen met een totaal van 64 rootkamers telt. Er is een tewerkstelling van zes strovlasverhandelaars, vijf strovlascommissionnairs (facteurs), 12 vlasnijveraars (bezit zwingelturbine + warmwaterroterij), 19 vlasfabrikanten, 44 vlasverwerkers, zeven botekopers (opmaker van gezwingeld vlas), vier krotenverhandelaars, één vlasvezelafvalverhandelaar, één vlaskafzuiveraar, één lijnzaadzuiveraar, twee zaailijnzaadverhandelaars, één commissionnair in gezwingeld vlas en kroten en twee krotenverwerker-commissionnairs. Van de vlasnijveraars en -fabrikanten zijn vijf warmwaterroterij-exploitant en vier zwingelturbine-exploitant. In totaal zijn 436 arbeiders tewerkgesteld in de vlasvezelbereidingssector. Belangrijke industrie gaat zich in de tweede helft van de 20ste eeuw langsheen het kanaal vestigen: afdeling Unilin en veevoeders Braet en Vanden Avenne. Laatst genoemde met fabrieksgebouwen naar ontwerp van architect Bresseleers uit 1958-1962. Bij de aanleg van de Fabiolalaan met een nieuwe brug over het kanaal Roeselare-Leie wordt een stuk van de Oostrozebeeksestraat afgesneden en ontlast van het verkeer, de Zwaantjesbrug verdwijnt.
In 2000 wordt een grenscorrectie toegepast tussen Wielsbeke en Waregem. Ten gevolge van een kanalisatie van de Leie in de tweede helft van de jaren 1970 en het begin van de jaren 1980 kwamen immers bewoners van beide fusiegemeentes geïsoleerd te liggen in een zestal enclaves. Algemeen wordt de loop van de gekanaliseerde Leie als nieuwe gemeentegrens genomen, behoudens enkele uitzonderingen te Ooigem en te Sint-Baafs-Vijve. Op de grens met Ooigem blijft het Munkenhof (Desselgem) om historische redenen bij de gemeente Waregem en wordt de oude Leiemeander tussen het kasteel van Ooigem en het Munkenhof als gemeentegrens behouden.
Vrij dicht bebouwde woongemeente, ten oosten en ten zuiden respectievelijk begrensd door het kanaal Roeselare – Leie en de Leie. Grote dorpskern in het zuiden van de gemeente, ontstaan op het kruispunt van verbindingswegen, thans Bavikhoofsestraat – Wielsbeeksestraat en Oostrozebeeksestraat – Desselgemsestraat. Centraal het Sint-Brixiusplein met de overwegend neogotische Sint-Brixiuskerk onder meer gekenmerkt door bewaarde *vroeggotische toren en westgevel. Nieuwe woonwijken ten zuidwesten, en ten noorden en noordoosten van de dorpskern.
De centrale blikvanger is het historische kasteeldomein "kasteel van Ooigem", gelegen ten zuidoosten van de dorpskern op de linkeroever van een afgesneden Leiemeander, bestaande uit een omwalde site met 17de-eeuws kasteel met oudere kern, met neerhof en duiventoren, en met omringend kasteelpark. Reeds een sterke graad van bebouwing in het derde kwart van de 18de eeuw langs de Bavikhoofsestraat en in mindere mate ook langs de Wielsbeeksestraat, thans echter heterogene rijbebouwing met voornamelijk 20ste-eeuws uitzicht. Zeldzame resterende 18de- of 19de-eeuwse eenlaagsbouw langs het Sint-Brixiusplein. Verspreid over de gemeente nog enkele sporadisch bewaarde woningen van een of anderhalve bouwlaag uit het einde van de 19de of het begin van de 20ste eeuw. Waardevol relict van 19de-eeuws waterverkeer, in de *drietrapssluis tussen de Leie en het kanaal Roeselare-Leie. In de dorpskern, slechts enkele voorbeelden van neoclassicistische burgerwoningen van twee bouwlagen met gepleisterde gevel uit de eerste helft van de 20ste eeuw, onder meer in de Wielsbeeksestraat en de Oostrozebeeksestraat. Overige begin-20ste-eeuwse neoclassicistisch getinte rijbebouwing in baksteenbouw met gekleurde accenten, onder meer langs de Bavikhoofsestraat. Tijdens het interbellum kent de bebouwing een explosieve stijging. Er worden traditionele interbellumwoningen opgetrokken, veelal bakstenen volumes van twee bouwlagen onder zadeldak, vaak voorzien van banden in gekleurde baksteen, onder meer in de Bavikhoofsestraat en de Hulstersestraat. Enkele met een meer modernistische toets. Art-deco-invloeden terug te vinden in enkele woningen langs de Oostrozebeeksestraat en de Wielsbeeksestraat. Opvallend voor de interbellumperiode zijn de talrijke woningen met naastgelegen vlasschuren, voornamelijk gesitueerd in de Bavikhoofsestraat, Hulstersestraat en Meulebeeksestraat.
Resterend agrarisch gebied, voornamelijk ten noordwesten van de dorpskern, doorkruist door landelijke wegen aansluitend op de noord-zuid as Hulstersestraat. Enkele verspreide alleenstaande hoeves met voornamelijk 19de-eeuws gebouwenbestand, waarvan het boerenhuis soms opklimt tot de 18de eeuw of ouder, soms ook met vernieuwd of gewijzigd boerenhuis. Enkele (soms omwalde) sites komen reeds voor op de kaarten bij het landboek van Ooigem uit 1778, onder meer het "Hof ter Leiesplete" en enkele hoeves in de Keihoek en Oostrozebeeksestraat. Hoevebouw met streekeigen kenmerken: losstaande, voornamelijk 19de-eeuwse volumes in donkerrode baksteenbouw onder zadeldaken. Boerenhuizen al dan niet witgekalkt, in enkele gevallen voorzien van opkamer en/of aansluitende stal. Bestaande hoeves vaak uitgebreid met recente hoevegebouwen in functie van de uitbating. Ten zuidwesten bevindt zich het "Ooigembos" beschermd als landschap bij K.B. van 05/09/1978. Gelegen langs de Leie staat Ooigem in het teken van de vlasnijverheid, waarvan talrijke restanten het straatbeeld bepalen, voornamelijk daterend uit het interbellum. Over het gehele grondgebied staan verspreide resterende vlasschuren. Voormalige vlasfabrieken, meestal bestaande uit roterij, zwingelarij en en volgende vlasschuur, vindt men onder meer in de Bavikhoofsestraat, Leembosstraat, Oostrozebeeksestraat en Schaapdreef. Aanwezigheid van recente industrie, onder emer bestaande uit bedrijven die de omschakeling maakten vanuit vroegere vlasverwerkingsindustrie en het beeldbepalend veevoederverwerkingsbedrijf Vanden Avenne, gesitueerd aan het kanaal Roeselare – Leie (Oostrozebeeksestraat).
Thans heeft de gemeente vooral een woonfunctie/ residentiële functie.
Bron: SANTY P. & DEVOOGHT K. 2008: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Wielsbeke, Deelgemeenten Ooigem en Sint-Baafs-Vijve, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL36, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Santy, Pieter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
1e Linie-Regimentstraat
Omvat
Bavikhoofsestraat
Omvat
Beukenlaan
Omvat
Desselgemsestraat
Omvat
Eekhoutstraat
Omvat
Guido Gezellestraat
Omvat
Hulstersestraat
Omvat
Keihoek
Omvat
Kerkweg
Omvat
Kloosterdreef
Omvat
Kouterstraat
Omvat
Kruishoek
Omvat
Leembosstraat
Omvat
Meulebeeksestraat
Omvat
Oostrozebeeksestraat
Omvat
Peter Benoitstraat
Omvat
Pontweg
Omvat
Schaapdreef
Omvat
St.-Brixiusplein
Omvat
Vaartstraat (Ooigem)
Omvat
Verlorenhoek
Omvat
Wielsbeeksestraat
Is deel van
Wielsbeke
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Ooigem [online], https://id.erfgoed.net/themas/14730 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.