Geografisch thema

Desselgem

ID
15752
URI
https://id.erfgoed.net/themas/15752

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

Deelgemeente van 5.199 inwoners (01/01/2009) en een oppervlakte van 745 hectare gelegen ten westen van de gemeente Waregem. De deelgemeente grenst in het noordoosten aan de gemeente Sint-Eloois-Vijve (Waregem), in het oosten en zuidoosten aan de gemeente Waregem, in het zuiden aan de gemeente Deerlijk, in het zuidwesten aan de gemeente Beveren-Leie (Waregem), in het noordwesten aan de gemeente Ooigem (Wielsbeke) en in het noorden aan de gemeente Wielsbeke. Desselgem is op 2 km van Beveren-Leie, op 5 km van Harelbeke en Wielsbeke, op 8 km van Waregem en op 10 km van Kortrijk gelegen.

HISTORISCHE INLEIDING

De gemeentenaam Desselgem is afgeleid van de Frankische naam Thrassald; Thras-walda betekent dreigende heerser. Thrassald geeft zijn naam aan de plaats Thrassaldingehem, wat vele eeuwen later Threslingim, Terslingem, Derselghem en tenslotte Desselgem zou worden.

Fysisch-geografische gegevens

Desselgem behoort fysisch-geografisch tot het Leie-Schelde-interfluvium met een noordelijke overgang naar de alluviale Leievallei. Het grondgebied draagt een zwak golvend reliëf van circa 10 meter tot circa 18 meter boven de zeespiegel. Het hoogste punt is gesitueerd nabij de Krekelhoek, ten oosten van het gehucht Spriete. Afnemend reliëf naar het noordoosten toe, naar het brede valleigebied van de Leie en naar de depressie van de Gaverbeek.

De bodemgesteldheid is overwegend licht zandlemig tot zandig. In de Leievallei en specifiek ter hoogte van de oude Leiemeanders is de bodem uitgesproken kleiig.

De Leie vormt in het noorden de grens met de gemeenten Ooigem (Wielsbeke) en Wielsbeke. De beekstelsels van de Ezelbeek (aan de grens met Beveren-Leie) en de Krekelbeek-Waalshoekbeek-Schoendalebeek (aan de grens met Waregem en Sint-Eloois-Vijve) met de Gewatbeek-Leemputbeek als belangrijkste vertakking op het grondgebied stromen rechtstreeks of via de vroegere Leiemeanders af naar het Leiekanaal. De centraal op het grondgebied gesitueerde Straatbeek, die rechtstreeks afstroomt naar het Leiekanaal en de hydrografische verbinding van de Leemputbeek, via de Hooibeek naar de Gaverbeek, zijn slechts vaag herkenbaar. De Leievallei met eertijds vochtige riviergraslanden wisselt af met licht geprononceerde kouterruggen met oorspronkelijk vruchtbaar open akkerland. Door de talrijke recentere woonuitbreidingen en andere ruimtelijke ontwikkelingen zijn deze kenmerken thans sterk vervaagd. Het zuidelijke deel van het grondgebied draagt een eerder vlak bulkenlandschap met een complexe afwateringsstructuur, dat vermoedelijk eerst in de 13de-14de eeuw wordt geoptimaliseerd. In het zuidelijke gebiedsdeel staat tot in de 12de eeuw het foreest 'Methela' of 'Medele', een grafelijk jachtgebied of houtreservaat dat zich uitstrekt over Harelbeke, Deerlijk, Beveren-Leie, Desselgem, Waregem (Potegem) en reikte tot Anzegem, Wortegem en Petegem.

Oudste geschiedenis en bewoning

De oudste bewoningsgeschiedenis van Desselgem werd in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van de Leie: rivieren vormen als het ware snelwegen in het landschap.

Uit verschillende vondsten uit de Steentijden is geweten dat de mens reeds duizenden jaren rondtrok door het landschap. Van echte dorpen of structurele nederzettingen is geen sprake, wat zich archeologisch uit in een bonte verzameling van vele kleine concentraties van vuursteen.

Op een aantal locaties op de hogere oevers van de Leie werden archeologische sporen en structuren waargenomen uit de Metaaltijden (Bronstijd, IJzertijd) en uit de Romeinse tijd, zoals aan de Grote Heerweg. Zo werden ter hoogte van de sluis van Ooigem meerdere sporen en structuren uit de IJzertijd en de Romeinse tijd aangetroffen. Zeker te vermelden zijn ook de Romeinse bewoningssporen die recent werden aangetroffen bij de opgraving op de Meierie.

Hoewel de staatnaam Grote Heerweg wellicht eerder middeleeuws van oorsprong is, wijzen de talrijke Romeinse vondsten er toch op dat het tracé teruggaat op een Romeinse weg. Het belang van deze weg en de Leieboorden in het algemeen blijkt onder meer uit de situering van de oude kern van Desselgem, die minstens middeleeuws van oorsprong is. De dorpsnaam Thrassaldingehem wordt voor het eerst vermeld in de tweede helft van de 10de eeuw maar de locatie suggereert een oudere oorsprong, in relatie met Ooigem.

In 2008 werd een archeologische opgraving uitgevoerd op de site van de Meierie; deze opgraving is de eerste en tot nog toe enige professionele opgraving die werd uitgevoerd in Desselgem of in één van de andere deelgemeenten van Waregem. Naast de reeds hoger vermelde Romeinse sporen werd een adellijke site aangetroffen die minstens twee fasen had en die dateert van de Volle tot Late Middeleeuwen.

Vroege middeleeuwen

Vanaf de 5de en 6de eeuw worden de in cultuur gebrachte akkers door Frankische inwijkelingen overgenomen. Bij de Frankische inwijkingen ontstaan op de grote en gemakkelijk bewerkbare gronden aan de Leie-oevers grote hofsteden, die later zullen uitgroeien tot domeinen en heerlijkheden. De voornaamste hofsteden die in de Frankische periode in Desselgem ontstaan, zijn Thrassaldingehem (latere "Munkenhof"), Teppingehem (latere Meierie) en Stenbeca (latere goed "Ter Petantie").

De nederzetting Thrassaldingehem ontstaat op deze vruchtbare gronden naast de Leie, ter hoogte van de huidige Munkenhofdreef, en wordt bewoond door een groep Franken onder leiding van Thrassald (Thras-walda betekent dreigende heerser). Thrassald geeft zijn naam aan de plaats Thrassaldingehem, wat vele eeuwen later Threslingim, Terslingem, Derselghem en tenslotte Desselgem zou worden.

Van Teppingehem, de latere verblijfplaats van de meier, weet men dat die toen morfologisch bestaat uit een opper- en neerhof, beiden omringd door een brede gracht. Het mottekasteel zal langzaam evolueren tot een agrarisch wooncomplex: mogelijk evolueert de Meierie in de late middeleeuwen van een mottekasteel naar een site met walgracht. Doordat de meier meestal verblijft in Harelbeke of in het gevolg van de Vlaamse graaf, plaatst hij een zetboer op de Meierie. Tot het oude domein Stenbeca zou een watermolen behoord hebben, die gelegen was ten oosten van de hofstede.

Ook het goed "Ter Linden" is één van de oudste hoeves van Desselgem, vermoedelijk ontstaan rond de 6de of 7de eeuw op de kouterlanden langs de Leie. Omstreeks de 7de eeuw is de streek gekerstend en wordt in de buurt van de hofstede Thrassaldingehem een eerste kapel gebouwd.

Na de invallen van de Noormannen maken de graven van Vlaanderen gebruik van het machtsvacuüm om hun macht en bezittingen uit te breiden. Omstreeks 950 schenkt graaf Arnulf I (889-965) van Vlaanderen, een deel van zijn bezittingen aan de Gentse Sint-Pietersabdij. De schenking omvat onder meer een uitgebreid gebied in de Leiestreek, waaronder bijna heel het huidige Desselgem (het gebied reikt van de Vennebeek in het westen van Beveren-Leie tot de Schoendalebeek tussen Desselgem en Sint-Eloois-Vijve, met inbegrip van Nieuwenhove en het Methelawoud en Sausele-bos in het zuiden). De schenking van Arnulf de Grote wordt in een oorkonde van 964 bevestigd door de Franse koning Lotharius II. In deze oorkonde worden de nederzettingen Thrassaldingehem (latere "Munkenhof"), Teppingehem (latere Meierie) en Stenbeca (latere goed "Ter Petantie") voor het eerst vermeld. Hoewel enkel deze drie hofsteden vermeld worden in de oorkonde van 964, maken mogelijk nog andere hoeves deel uit van de schenking van circa 950. Eén van deze hoeves is vermoedelijk het goed "Ter Linden". Ook het goed "Ten Zilverberge" is mogelijk reeds aanwezig in de 10de eeuw. Naast de hofstede wordt ook het eerste, lemen kerkje van Desselgem op het kouterhoofd ten zuiden van de hofstede het "Munkenhof" en in de akte vermeld zie "Thrassaldingehem cum ecclesia".

Dankzij die schenking van circa 950 wordt de Gentse Sint-Pietersabdij de grootste tiendheffer in Desselgem (en Beveren-Leie) en wordt de abdij de bezitter van het altaar (met inbegrip van het patronaatsrecht over beide parochiekerken), wat onder meer in 1111 door Balderik, bisschop van Noyon en Doornik, wordt bevestigd.

De monniken van de Sint-Pietersabdij kiezen het Thrassaldingehem als bestuurscentrum voor hun bezittingen in de streek. Voortaan zal de oude hofstede "Munkenhof" (benaming verwijst naar monniken) genoemd worden, terwijl haar oorspronkelijke naam zou overgaan op de ganse parochie. Het "Munkenhof" vormt het foncier van de ongeveer 1.400 hectare grote Sint-Pietersheerlijkheid, een belangrijk allodium dat zich uitstrekt over een groot deel van Beveren-Leie en Desselgem en verder nog gronden heeft in Waregem en Deerlijk. In de vroege middeleeuwen wordt het zuidelijke gedeelte van Desselgem nog steeds ingenomen door het Methelawoud. Ter hoogte van de huidige Kasteelstraat en Desselgem-Dries ligt het Laakbos, dat eigendom is van de Meierie.

11de-12de eeuw

Een 11de-eeuws document vermeldt dat Baldwinus, in de volksmond Baldzo geheten, de villa Traslingehem met haar aanhankelijkheden aan de Sint-Pietersabdij gegeven heeft. Baldwinus had de eigendommen door erfenis verkregen.

Onder Boudewijn V (1035-1067) wordt het graafschap Vlaanderen hervormd. Desselgem behoort tot het graafschap Vlaanderen, meer bepaald tot de kasselrij Kortrijk. Deze kasselrij is onderverdeeld in vijf roeden, waaronder de roede van Harebeke die verder is opgedeeld in 18 parochies (Harelbeke-Binnen, Harelbeke-Buiten, Sint-Eloois-Vijve, Waregem, Hulste, Ooigem, Bavikhove, Kuurne, Ingelmunster, Sint-Denijs, Zwevegem, Moen, Vichte, Otegem, Heestert, Deerlijk, Beveren-Leie en Desselgem).

De gronden rond de Leie worden al vrij vroeg bebouwd en in cultuur gebracht. Vanaf de 11de en 12de eeuw worden grote delen els- en hooilanden op het overstromingsgebied van de Leie gewonnen. Eveneens in de 11de en 12de eeuw wordt het Methelawoud in het centrale en zuidelijke gedeelte van Desselgem door de bevolkingstoename en de nood aan landbouwgronden ontgonnen. Op de vrijgekomen gronden ontstaan enkele grote hofsteden, zoals het goed "Te Mele", "Te Raden", "Ter Wedaghe" en "Ter Keysere".

Tot de 11de-12de eeuw maken de monniken van het "Munkenhof" gebruik van een watermolen op de Ezelbeek, gelegen op de grens met Beveren-Leie, voor het malen van graan. Vermoedelijk in de 12de eeuw (zeker vóór 1260) trekken de monniken een windmolen op tussen de Grote Heerweg en de Leie.

Reeds in de 12de eeuw is het grondgebied van Desselgem opgedeeld in verschillende heerlijkheden en lenen. De belangrijkste heerlijkheden die rechtstreeks of onrechtstreeks gehouden zijn van de Sint-Pietersheerlijkheid zijn de Meierie (met achterleen Malleerde), Wingene, Raden en Ter Linden (met achterleen Coppenolle en de Petantie). Een ander belangrijk achterleen is de dorpsheerlijkheid Beaulieu in Beveren-Leie. De heerlijkheid Leuke hangt af van het leenhof van de vrijheerlijkheid Ooigem en de heerlijkheid Steenbeke van de vrijheerlijkheid van Ingelmunster.

Aldus bestaat er van de 12de tot de 14de eeuw een dubbel gezag in de Sint-Pietersheerlijkheid. Om orde en wet te handhaven op haar bezittingen stelt de Sint-Pietersabdij meiers (vertegenwoordigers) aan. Als tegenprestatie krijgen zij de hofstede Teppingehem in leen, vandaar de latere naam "Meierie". Al snel komt het ambt in handen van de machtige heren van Harelbeke. De oudst gekende meier, Therekinus van Desselgem, leeft in 1111. Deze twee machtskernen - "Munkenhof" en Meierie - zullen een duidelijke invloed uitoefenen op de ontwikkeling van de parochie Desselgem. Ten zuiden van de huidige Nijverheidsstraat bouwt de meier van Sint-Pieters een tweede windmolen. De hofstede Stenbeca hangt vanaf 1136 af van de instelling Petantie binnen de Sint-Pietersabdij, waardoor de hofstede de benaming goed "De Petantie" of "Ter Pitantie" verkrijgt.

Wanneer omstreeks 1150 de afbakening van de parochie Desselgem plaatsvindt, wordt er een nieuw kerk gebouwd. Deze nieuwe, stenen kruiskerk wordt echter niet op de oorspronkelijke plaats nabij het "Munkenhof" opgetrokken, maar op de kruising van de Grote Heerweg en de Liebaardstraat halverwege het "Munkenhof" en de Meierie. Aan dit kruispunt bevindt zich ook herberg "Het Schip", tevens in gebruik als schepenhuis.

Circa 1157 worden Antonius en Walter Crispus als meier vermeld. Volgens Antonius Sanderus heeft een zekere Lambin(us) van Desselghem, meier van Desselgem, in 1189 een keure van Philips van den Elzas getekend. In 1197 wordt Balduinus van Desselgem vermeld en in 1215 ridder en meier Walter van Desselgem.

13de-15de eeuw

Vanaf het begin van de 13de eeuw tot rond 1630 is het meierschap in Desselgem in handen van de familie Halewijn. Door de afwezigheid van de eigenlijke heren namelijk de monniken van de Gentse Sint-Pietersabdij, gedraagt de familie Halewijn zich als officieuze heren van Desselgem. Vóór 1281 hebben de monniken het "Munkenhof" reeds verlaten, aangezien in de inventaris van de abdijbezittingen van 1281 wordt vermeld dat de hoeve verpacht wordt aan Heinric van Gavere. De monniken blijven wel beschikken over enkele vertrekken in de woning.

In 1260 wordt Willem (van den) Rade opgetekend als leenman van het Desselgemse "Munkenhof" en vermoedelijk bewoner van het goed "Ten Rade". In 1260 en 1281 wordt de bebouwing op de hoek van de huidige Liebaard- en Nieuwstraat vermeld als het huis van Wouter de Smet (geen expliciete vermelding als herberg).

In de 1309 worden twee windmolens vermeld in Desselgem. In 1358 is Walter van Halewijn meier van Desselgem. Vermoedelijk in 1382, bij de slag van Westrozebeke, verdwijnt de windmolen van de monniken van het "Munkenhof". In de 14de eeuw worden omvangrijke herstellingen uitgevoerd aan de vakwerkgebouwen van het "Munkenhof", wellicht eveneens als gevolg van de slag van Westrozebeke. In 1335 verwerft de Sint-Pietersabdij het goed "Ter Pitantie", het vroegere Stenbeca. In het laatste kwart van de 14de eeuw is het goed "Ter Keijsere" eigendom van Pieter Ackerman en bestaat het vermoedelijk in vakwerkbouw opgetrokken goed uit "1 goed weunhuus 1 scuere 3 quade stallen 1 poortkin ende 1 ovencot". Desselgem-Dries is lange tijd de dichtst bebouwde wijk van Desselgem. Langs de straat zijn kleine huizen gelegen, die bewoond worden door de loonwerkers van de Desselgemse pachthoeven, zoals de Meierie. In 1402 vermeldt men "der straeten die men noempt ten Drissche". Ook de nabijgelegen Kasteelstraat is één van de oudste straten van Desselgem.

In 1452 worden de hofstede "De Meierie" en de bijhorende windmolen verwoest tijdens de opstand van de Gentenaren tegen hertog Filips de Goede. Sindsdien blijven de gronden onbebouwd en worden gebruikt als landbouwgrond en weiland (de ophoging binnen de walgracht zal geleidelijk aan worden genivelleerd). Het goed "Ten Zilverberge" wordt voor het eerst vermeld in 1458 en is in dat jaar eigendom van Jan de Vollere of de Voldere. De oudst gekende houder van de heerlijkheid Te Mele is Daneel Mosscheroen in 1473 en in 1478-1479 komt Te Mele in handen van Mathijs van Doorne.

In de 15de eeuw zetelt de vierschaar of de schepenbank van de Sint-Pietersabdij op het plein bij de parochiekerk (vierschaarplaats). Daarvoor zetelde de vierschaar op het "Munkenhof". Personen die veroordeeld worden door de vierschaar op de dorpsplaats, worden via de toenmalige Ballingstraat weggeleid naar de galg van de Sint-Pietersheerlijkheid aan de huidige Pitantiestraat bij de grens met Sint-Eloois-Vijve. Tot 1500 is de dorpskern enkel bebouwd met de pastorie op de mote, de Sint-Martinuskerk en herbergen "Het Schip" en "De Croone".

16de eeuw

In de 16de eeuw wordt melding gemaakt van een schandpaal nabij de kerk, waarschijnlijk geplaatst tegen de kerkmuur. Op het pleintje ten noorden van de kerk staat lange tijd een meidoornboom waaronder alle openbare aankondigingen plaatsvinden.

Vanaf de 16de eeuw zijn er een aantal Desselgemse onderwijzers gekend, die les geven bij hen thuis.

De oudst gekende herbergier van de herberg op de hoek Nieuw-/Kasteelstraat is Jan de Jans, die in 1514 van Bernard de Voldere een brouwerij-uitrusting pacht. Deze herberg wordt in 1570 opgetekend als "Sinte Hubrecht".

Circa 1520 wordt langs de Grote Heerweg de korenwindmolen, een houten staakmolen, genaamd de "Molen op den Dam" gebouwd voor rekening van Triestram van Aken, pachter op het "Munkenhof". Niclaus van Aken († 1572), landbouwer op het "Munkenhof", bouwt in 1545 de herberg "De Drie Sleutels" op de hoek Grote Heerweg/Ooigemstraat. Herberg "De Drie Sleutels" wordt verpacht aan Alaert Duuc en wordt in baksteen opgetrokken, in tegenstelling tot de andere herbergen die opgetrokken zijn in vakwerkbouw.

Aan het kruispunt "Strate" of "Cruijsstraete" (Nieuw-/Leie- en Kasteelstraat) is reeds vroeg bewoning. Dit van oudsher belangrijke kruispunt verbindt de Leie met de oude heerweg tussen Kortrijk en Gent. Reeds in 1557 is herberg en hoeve "De Gulden Sterre" er gelegen (tegenover de 20ste-eeuwse herberg "De Sterre"). De herberg "In Sint Elooi" op de hoek met de Nieuwstraat/Leiestraat is vermoedelijk opgericht door Michiel Neerijnc, die vermeld wordt in 1570. Ook de herberg "Sinte-Hubrecht" ontstaat in de 16de eeuw aan het kruispunt "Straete". De herbergnamen "Sinte-Hubrecht" en "Het Schip" worden voor het eerst vermeld in 1570.

In de laatste decennia van de 16de eeuw breken onrustige tijden aan met het opkomende protestantisme, de Beeldenstorm en de reactie van de katholieke Spaanse vorsten. De ganse streek verpaupert en raakt ontvolkt door emigratie, ziekte en krijgsverrichtingen. De parochiekerk van Desselgem wordt grotendeels verwoest door de Gentse calvinisten (1579-1580). In 1598 wordt het "Munkenhof" platgebrand door vrijbuiters uit Oostende. Na de opstand van de Nederlanden tegen Spanje op het einde van de 16de eeuw blijken vele hoeves van de kaart te zijn geveegd en is het bevolkingsaantal drastisch afgenomen. Op het einde van de 16de eeuw wordt ook herberg "Het Schip" verwoest.

17de eeuw

Na het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) tijdens de regering van de aartshertogen Albrecht en Isabella, volgen de oorlogen elkaar opnieuw op: de oorlogen van de Franse koning Lodewijk XIV en de Negenjarige Oorlog (1688-1697). Het "Munkenhof" wordt door de Sint-Pietersabdij heropgebouwd in steen en is circa 1620 volledig hersteld. De figuratieve kaart van Desselgem, opgemaakt in 1620 door landmeter Lowijs de Bersacques, geeft "'t Muncke hof" weer met boerenhuis, duiventoren en landgebouwen. Op de figuratieve kaart van 1620 wordt de Sint-Martinuskerk weergegeven zonder toren (vervangen door een kruis). Het grootste gedeelte van de huidige straten (uitgezonderd recentere verkavelingen) staan reeds afgebeeld op de kaart van 1620. Buiten de dorpskern wordt er sterk verspreide hoevebebouwing weergegeven. Het goed "Ten Rade" wordt in 1620 weergegeven binnen een complex grachtensysteem met drie motes, waarvan één met boerenhuis en één met het neerhof met schuur en stal. Tussen 1620 en 1641 wordt de oude kruiskerk - door de bouw van de noordelijke zijbeuk - verbouwd tot een hallenkerk. Later in de 17de eeuw wordt de tweebeukige hallenkerk voorzien van een sacristie.

De Sint-Pietersabdij koopt in 1625 de Meierie opnieuw aan van graaf Ernest de Merode, gehuwd met Margriete van Halewijn. Hierdoor groeit de reeds aanzienlijke macht van de abdij nog verder. Circa 1632 herbouwt Mathieu de Boigne herberg "Het Schip" in de dorpskern. Antonius Sanderus vermeldt in 1641 dat de heerlijkheden Desselgem en Beveren behoren tot de Gentse Sint-Pietersabdij, op uitzondering van enkele landerijen waarvan de heer van Markegem eigenaar is. Sanderus stelt in zijn Flandria Illustrata (1641) het praetorium of het hof van de Sint-Pietersabdij van Desselgem ("Munkenhof") voor als een met water omringd hof met bijgebouwen; op de achtergrond wordt de tweebeukige parochiekerk zonder toren en de "Molen op den Dam" weergegeven.

Door de voortdurende invallen van de Fransen in de loop van de 17de eeuw, kan Desselgem niet verder tot ontwikkeling kan komen. Op de figuratieve kaart van de rentegronden onder Sint-Pietersheerlijkheid, opgemaakt door pastoor Gudwaldus van der Mariën in 1675, is de sterk verspreide hoevebebouwing in de gemeente dan ook maar in lichte mate toegenomen in vergelijking met het begin van de eeuw. In 1688-1697 woedt de Negenjarige Oorlog en in 1695 slaat een Franse legereenheid van 10.000 man zijn kamp op te Beveren en Desselgem, met opeisingen en plunderingen tot gevolg.

Op het einde van de 17de eeuw laat pastoor Cruijcke het stro en lemen huis op de mote nabij de dorpskern vervangen door een stenen pastorie (thans gemeentelijk park De Mote), waarbij de gronden er rond worden vrijgegeven voor het bouwen van huizen.

18de eeuw

Tijdens de Spaanse Successie-oorlog (1701-1714) worden onze gebieden in 1708 geteisterd door terugtrekkende Franse troepen. Na de Vrede van Utrecht in 1713 verbetert de economische toestand en begint een periode van relatieve rust en vooruitgang.

Onder het Oostenrijkse bewind wordt de steenweg van Kortrijk naar Gent aangelegd in 1716-1717. Oorspronkelijk wil men de oude en bochtige Grote Heerweg (tracé Grote Heerweg-Nieuwstraat-Schoendalestraat) heraanleggen als steenweg. De heer van Waregem, graaf van Moen, wil de steenweg echter door Waregem laten passeren en kan het kasselrijbestuur van Kortrijk beïnvloeden. Door verzet van de heer van Sint-Eloois-Vijve, baron de Plotho van Ingelmunster, wordt geopteerd voor een tussenoplossing en wordt er gekozen om de steenweg tussen Waregem en Sint-Eloois-Vijve te laten lopen. Kort na de aanleg ontstaan verscheidene herbergen langs de steenweg. Bij herberg "Het Pannenhuis" is een halte van de postkoets (diligence), die elke dag tussen de Grote Markt van Kortrijk en de Koornmarkt te Gent rijdt.

Het kosterhuis is gelegen op de hoek van de huidige Liebaardstraat en Mote, en wordt rond 1730 bewoond door Louis de Coster, die naast koster ook de functies van gemeentelijk ontvanger en ontvanger van de heerlijke renten van de Sint-Pietersabdij bekleedt. Vanaf de 18de eeuw verhuist de publieke aankondiger naar de "logie", een soort kiosk op het pleintje ten noorden van de kerk. Het kerkhof rondom de Sint-Martinuskerk is in de 18de eeuw omhaagd en beplant met bomen, totdat de bisschop in 1734 de toestemming geeft om de bomen te verkopen. In 1736-1737 vinden er ingrijpende verbouwingswerken aan de kerk plaats en wordt, na het slopen van de westgevel, de huidige voorgeplaatste westtoren op vierkant plattegrond gebouwd. De werken worden uitgevoerd door de Gentse meester-metselaar Bernard De Wilde en meester-timmerman Hendrick van Driesche. Tijdens de volgende decennia worden verscheidene werken uitgevoerd aan de parochiekerk: in 1748 wordt gewerkt aan de sacristie, in 1752 worden nieuwe ramen geplaatst en in 1769 bouwt E. Van Sassevelt een nieuw portaal.

Mogelijk worden de hoevegebouwen van het goed "Ten Rade" in het eerste kwart van de 18de eeuw versteend (zie voormalige jaarsteen "1724"). Volgens een bewaard jaaranker wordt herberg "Sinte-Hubrecht" in 1737 herbouwd in steen. Vermoedelijk worden de vakwerkgebouwen van het goed "Ter Keijsere" kort vóór 1760 versteend.

Op de figuratieve kaart van de Sint-Pietersheerlijkheid, opgemaakt door Joseph de Coster in 1764, staan de fonciergronden van het "Munkenhof" (ovaal kruis), de fonciergronden van de heerlijkheid van de Pitantie (rood kruis), de fonciergronden van de Meierie (zwart kruis) en de vrije gronden zonder heerlijkheid (zon) aangeduid. De figuratieve kaart van 1764 geeft in de dorpskern herberg "De Sleutel", herberg en smidse "De Croone" en herberg "Het Schip" of het schepenhuis van Desselgem weer. Op het pleintje tussen de kerk en de Liebaardstraat staat de "logie", waar verordeningen en afkondigingen afgeroepen worden. Buiten de dorpskern geeft de kaart van 1764 nog steeds verspreide hoevebebouwing weer.

In 1767 vraagt Pieter de Hulst of D'Hulst aan de abt van Sint-Pieters, dorpsheer van Desselgem, om herberg "Den Engel" te mogen oprichten in een door zijn moeder gebouwde woning van 1766 aan de steenweg Kortrijk-Gent. In 1770 vraagt Anna Storme, weduwe van Joos de Hulst, aan de abt van de Gentse Sint-Pietersabdij de toestemming om een windmolen om lijnzaad te persen en snuiftabak te malen, te mogen oprichten aan de zuidzijde van de steenweg, even ten westen van de huidige Waalshoekstraat. In 1772 bouwt Anna Storme aan de steenweg, bij herberg "De Engel", nog een grote koopmanswoning met verdieping. Tussen 1770 en 1834 verschijnt langs de dreef naar het "Munkenhof" een pakhuis. Het onderkelderde pakhuis met bakstenen vouten ligt bij het veer dat voor de verbinding over de Leie tussen Desselgem en Ooigem (Wielsbeke) zorgt. Een 18de-eeuws plan van het "Munkenhof" uit het Rijksarchief te Gent geeft de gebouwen in detail weer: de woning met brouwerij, gevangenis, schuur, paarden-, kalver-, koe- en schapenstallingen, kleine paarden- en veulenstal, wagenhuis, poortgebouw bij de omwalling en bakhuis. Het landboek van de parochie Desselgem, opgemaakt door Charles Philippe Minne in 1771, geeft grotendeels dezelfde situatie weer als de figuratieve kaart van 1764.

In het laatste kwart van de 18de of in de eerste helft van de 19de eeuw wordt herberg "De Drie Sleutels" herbouwd als een gebouw met verdieping met aan de noordzijde een brouwerij.

Tot aan de Franse revolutie blijft de abt van de Sint-Pietersabdij uit Gent één van de machtigste grondeigenaars in de streek tussen de Gaverbeek en de Leie. Met de Franse revolutie staan alle eigendommen van de Sint-Pietersabdij in Desselgem te koop. Alle eigendommen - waaronder het "Munkenhof" - worden opgekocht door Joannes Verhaeghe, landbouwer op het "Munkenhof" en vermoedelijk stroman van de abdijheer. De Sint-Martinuskerk komt met de Franse revolutie in handen van de gemeente. Tijdens de Franse periode wordt, terwijl de pastoor ondergedoken zit, een primaire school ingericht in de pastorie.

19de eeuw

Joannes Verhaeghe, pachter van het "Munkenhof" en opkoper van de eigendommen van de Gentse Sint-Pietersabdij op het einde van de 18de eeuw, wordt in 1801 de eerste officiële burgemeester van Desselgem. Herberg "Het Damberd" wordt volgens de literatuur opgetrokken tussen 1805 en 1814, vermoedelijk door molenaar Guillielmus Goemaere, eigenaar van de graanmolen op de Dam (Nieuwstraat). In de periode 1800-1815 wordt aan de westzijde van de huidige Liebaardstraat de "Plaatsemolen", een houten graan- en oliemolen, opgetrokken.

Sinds het begin van de 19de eeuw wordt in het huis van Julia Verhaeghe achter de Sint-Martinuskerk les gegeven aan arme jongens en meisjes. In 1815 geeft Ambroise Callens les in de school van het Bureel van Weldadigheid, gevestigd in een huis ten zuidoosten van de kerk geschonken door Joannes Verhaeghe. In 1818 bevindt het spinschooltje van Rosalie De Coninck zich op de Plaats. Bij gebrek aan leerlingen wordt in 1825 het spinschooltje van Isabella Callens ten zuidoosten van de kerk gesloten. In 1825 behaalt Angelus Vercruysse zijn bekwaamheidscertificaat en opent een schooltje aan de steenweg Kortrijk-Gent. In 1830 wordt de school voor jongens en meisjes vermeld van de zussen Virginie en Eulalie Dufort. Vermoedelijk is deze school gevestigd in het huis ten zuidoosten van de kerk, waar Isabella Callens tot 1825 had les gegeven. In 1832 bestaat de school uit twee klassen en wordt een kantwerkschool opgericht in een gebouwtje bij de pastorie.

De "Plaatsemolen" aan de huidige Liebaardstraat wordt circa 1834 herbouwd in steen. Door de hervorming van de bisdommen in 1834 behoort Desselgem tot het bisdom Brugge in plaats van tot het bisdom Gent. In 1835 verkopen de zusters Julie en Theresia Verhaeghe de goederen van de Gentse Sint-Pietersabdij, die hun vader Joannes Verhaeghe op het einde van de 18de eeuw had aangekocht. De opbrengst van de verkoop wordt gedeeltelijk besteed aan de verbouwing van de Sint-Martinuskerk.

De spoorweg tussen Gent en Kortrijk wordt in 1838-1839 aangelegd (opening en registratie in het kadaster in 1839).

In 1840 aanvaardt de kerkfabriek het ontwerp van de Gentse architect Persyn voor de kerkkoepel. Een ander ontwerp is van de hand van de Gentse architect Louis Roelandt en aangezien architect Roelandt betaald wordt, is hij vermoedelijk verantwoordelijk voor een gedeelte van het ontwerp. De uiteindelijke plannen voor de nieuwe kerk zijn echter opgemaakt door medepastoor Jan August Clarysse uit Watou en voorzien een nieuwe driebeukige, neoclassicistische kerk met behoud van de 18de-eeuwse voorgeplaatste westtoren. In 1841 wordt gestart met de afbraak van de bestaande en bouwvallig geworden hallenkerk. De werken worden toegewezen aan Albert Debacker uit Wakken. Het herbouwen van de kerk vindt plaats in 1841-1843 onder pastoor Pieter Vuylsteke en dankzij de steun van Theresia en Julie Verhaeghe. In 1842 wordt de kerk reeds in gebruik genomen (volgens het kadaster echter pas in 1845) en op 13 september 1843 ingewijd door Monseigneur Franciscus Boussen, bisschop van Brugge. De afwerking van het interieur vindt plaats in 1844.

In 1841 schenken de zusters Julie en Theresia Verhaeghe aan het Bureel van Weldadigheid een huis en bijgebouwen waar "te eeuwigen dage" aan arme Desselgemse kinderen gratis onderwijs moest verschaft worden (fondatie Verhaeghe). In 1846-1847 wordt in opdracht van Theresia Verhaeghe het huis waar les gegeven wordt ten zuidoosten van de kerk grondig uitgebreid. In 1849 krijgt Desselgem ook een leerwerkhuis, wat in de daarop volgende jaren zorgt voor een vermindering van het aantal werkloze arbeiders (het leerwerkhuis blijft zeker tot 1871 bestaan). Pastoor Vuylsteke geeft in 1849 les in de zondagsschool. In het midden van de 19de eeuw heeft Desselgem ook een weefschool, die mede door de expansie van de vlasnijverheid geen lang bestaan heeft gekend. De literatuur vermeldt dat pastoor Karel Nisse in 1853 twee nieuwe klaslokalen voor meisjes en een bewaarschooltje laat oprichten, met een gang als verbinding tussen het oude en het nieuwe gedeelte. In 1854 wordt in de kantwerkschool een lokaal vrijgemaakt voor de inrichting van een jongensschool; een nieuwe muur op de speelplaats moest de jongens en meisjes van elkaar scheiden. Tot 1854-1855 behoudt het spinschooltje van Rosalie De Coninck het statuut van aangenomen school (vermoedelijk een kleine bewaarschool).

De landbouw en thuisnijverheid (linnen) zijn tot circa 1850 de voornaamste bron van inkomsten. Daarna kent de streek en ook Desselgem de opgang van het roten van vlas in de Leie en van de vlasverwerking in het algemeen (hoewel het Leieroten vanaf 1800 van start ging, kent dit gebruik pas vanaf het midden van de 19de eeuw grote faam). De schepen op de Leie mochten in de 19de eeuw niet varen op schroefkracht, aangezien de schroeven het bodemslijk omhoog jagen en zo het rotende vlas aantasten, en dienen bijgevolg voortgetrokken te worden op de trakel of het jaagpad (Desselgem-Trakel). Door het Leieroten komt de vlasbewerking los van de hofsteden en worden er vanaf het derde kwart van de 19de eeuw volop nieuwe huizen en vlasschuren gebouwd op de Leiekant. Daarnaast heeft de bloeiende vlasnijverheid ook een grote invloed op de ontwikkeling van het dorp en het bevolkingscijfer. Parallel met verschijnsel van de opkomende vlasnijverheid, ontstaan ook heel wat herbergen op de gemeente.

In 1857 worden de schoolgebouwen achter de kerk omgevormd in een vrije meisjesschool en verhuizen de jongens naar de afzonderlijke gemeentelijke jongensschool aan de Liebaardstraat. De nieuwe, gemeentelijke jongensschool wordt in 1856-1858 gebouwd, dankzij een schenking van Julie Verhaeghe (1792-1867). De Zusters van de Heilige Jozef uit Ieper komen in 1857 op vraag van pastoor Nisse in de meisjesschool les geven en stichten er het klooster van Desselgem. In 1869 wordt het schoolhuis van de jongensschool hersteld en de school zelf vergroot. In 1868-1869 wordt de intergemeentelijke weg tussen Oostrozebeke en Deerlijk via de dorpskern van Desselgem aangelegd. Bij de aanleg van de weg wordt op Desselgems grondgebied het tracé Ooigemstraat-Liebaardstraat-Sprietestraat rechtgetrokken. In 1869-1870 krijgt Desselgem een treinstation met loskaai voor kolen en vlas op de spoorlijn tussen Kortrijk en Gent, naast de spoorwegovergang aan de Sprietestraat. Er wordt tevens een brug over de Leie tussen Ooigem (Wielsbeke) en Desselgem opgericht, ter vervanging van de veerdienst tussen het "Munkenhof" en het kasteel van Ooigem (Wielsbeke). Het plan van deze eerste Leiebrug, opgemaakt door ingenieur E. Cambier, wordt door de administratieve commissie van de weg Deerlijk-Oostrozebeke goedgekeurd op 24 april 1871 en uitgevoerd in 1872. Met de aanleg van de steenweg, de bloei van de vlasnijverheid, de bouw van de Leiebrug en het station, komt de wijk Spriete rondom het station en rondom het kruispunt van de Liebaardstraat/ steenweg Kortrijk-Gent tot ontwikkeling. Langs de steenweg zullen zich na verloop van tijd voornamelijk vlashandelaren en herbergiers vestigen.

In 1870 wordt het orgel van de augustijnenabdij van Zonnebeke naar de kerk van Desselgem overgebracht (orgel van 1680 vervaardigd door orgelbouwer Van Belle uit Ieper).

De Gentse senator Jules Lammens, eigenaar van het "Munkenhof" en van een deel van de kloostergebouwen achter de kerk, schenkt in 1879 een perceel bouwgrond aan de Nieuwstraat voor de bouw van een vrije jongensschool en een naastgelegen schoolhuis. Ondanks de Wet Van Humbeeck (1879), wordt de vrije jongensschool met steun van pastoor Nisse in 1879 in gebruik genomen. De school wordt echter met stenen bekogeld, wat meteen de schoolstrijd in Desselgem inluidt. Bij K.B. van 14 juni 1880 moet het Bureel van Weldadigheid de eigendomstitels van de fundatie Verhaeghe aan de gemeente overdragen, waarop de zusters de meisjesschool en een vleugel van het klooster moesten ontruimen. De zusters verhuizen tijdelijk naar een huis in de Nieuwstraat (later de onderpastorie), de schoolgebouwen worden "herbestemd" tot gemeentelijke meisjesschool en de woning van de gemeenteonderwijzeres wordt ingericht in het kloostergebouw (registratie in het kadaster in 1882). In 1899 worden de gebouwen terug omgevormd tot klooster. Rond 1890 bevindt de pastorie op de mote ten westen van de huidige Liebaardstraat zich in een erbarmelijke staat, waarop de toenmalige pastoor Fideel Van Steenhuyse financiële middelen vraagt aan de uitbaters van het "Munkenhof" voor de restauratie van het gebouw. Het verslag van architect Naert vermeldt dat de gracht rondom de pastorie ervoor zorgt dat de kelders onder water staan en de muren vochtig zijn. Op advies van architect Naert wordt een nieuwe pastorie gebouwd naast de mote. De oude pastorie blijft nog in gebruik tot 1894.

20ste eeuw

In 1905-1907 wordt de oude herberg "Het Schip" in de dorpskern gesloopt en herbouwd. De Sint-Martinuskerk, die reeds sinds 1890 sporen van verval vertoont, wordt in 1906 hersteld naar de plannen van provinciaal architect Jules Carette. In 1908 wordt de wijkschool Spriete, die in 1898 als gevolg van de bloei van de wijk vanaf de tweede helft van de 19de eeuw wordt gebouwd door de familie Delobelle, aangekocht door de zusters van de Heilige Familie.

In het begin van de 20ste eeuw zijn er verscheidene Desselgemse steenbakkers werkzaam als seizoensarbeiders in eigen gemeente of in Noord-Frankrijk. In 1910 telt men in Desselgem als voornaamste groep tewerkgestelden 92 zwingelaars in werkplaatsen en 291 personen die thuis zwingelen, daarnaast zijn er ook 132 kantwerksters. De kantwerkschool in Desselgem blijft bestaan tot circa de Eerste Wereldoorlog.

De "Plaatsemolen" bevindt zich in 1915 in puin en wordt in 1916 afgebroken. De Eerste Wereldoorlog zorgt voor een grote uitdunning van het aantal herbergen. Op bevel van de Duitsers worden vanaf 1916 alle herbergen in Desselgem gesloten, behalve herberg "In Transvaal" op de Dries, "Café du Commerce" op de Spriete, "In de Sleutels", "Het Damberd" en "De Vlaamsche Leeuw" op de Plaats. Deze laatste herberg wordt voorbehouden voor Duitse soldaten. In 1917 verdwijnt, op bevel van de Duitsers, de taxushaag rondom het kerkhof en worden het klooster en de schoolgebouwen ten zuidoosten van de kerk in beslag genomen voor de inkwartiering van soldaten. In datzelfde jaar laten de Duitsers in Desselgem drie vliegvelden aanleggen: één ten oosten van de Ooigemstraat (aan de Tienbunder), één in de buurt van de Radestraat en één nabij de Waregemstraat. Volgens pastoor Coussement is één van deze vliegvelden bestemd voor Pruisische piloten en één voor Beierse. Beschietingen op 16 en 17 oktober 1918 van zowel geallieerde als Duitse troepen brengen de dorpskern ernstige schade toe. De kloostergebouwen worden tijdens de bombardementen van het offensief van oktober 1918 zwaar beschadigd. De noordwestelijke gevel en de toren van de Sint-Martinuskerk worden door granaatinslagen beschadigd. Daarnaast blazen Duitse troepen de spoorwegverbinding op. Op 19 oktober 1918 laten terugtrekkende Duitse troepen de ijzeren brug over de Leie springen om de oprukkende Engelsen achter de rivier te houden. De Engelsen hebben vermoedelijk vrij snel daarna een noodbrug opgetrokken. In 1920 schrijven de gemeentebesturen van Desselgem en Ooigem (Wielsbeke), met behulp van de technische diensten van de arrondissementen Kortrijk en Roeselare, een aanbesteding uit voor een nieuwe brug over de Leie. De nieuwe brug wordt een ijzeren brug opgebouwd uit vierendeelliggers. De werken worden uitgevoerd van juni 1920 tot november 1922. Na de Eerste Wereldoorlog wordt er een herdenkingsmonument voor de militaire en burgerlijke slachtoffers opgericht tegen de kerkhofmuur.

In 1920 wordt het bedrijf Cerades opgericht (productie van cement- en granietvloeren) en wordt de grondslag gelegd van het vlasvezelbereidingsbedrijf van Hippoliet Goesaert en Zonen. In de omgeving van de Meierie wordt in de jaren 1930 een aarden velodroom uitgebaat op de weide langs het wegeltje van de Wijwaterput. De piste wordt in 1930 gegraven onder leiding van het bestuur van de muziekmaatschappij de Leiezonen, die beroep doen op verschillende plaatselijke steenbakkers. De aarden piste is 250 meter lang met 75 meter aan de lange zijden en 50 meter in de bochten. In 1935 moet de velodroom plaats maken voor het vlasbedrijf van Leopold Vanwijnsberghe. In 1936 beslist de gemeenteraad een nieuwe begraafplaats aan te leggen, waarbij men het oude kerkhof rondom de Sint-Martinuskerk wil aanleggen als een "openbare plaats". De ontruiming van het kerkhof zal echter pas van start gaan na de Tweede Werelodoorlog. In 1938 laat de vzw Parochiale Werken der Dekenij Kortrijk achter de jongensschool aan de Nieuwstraat een schoolgebouw optrekken, dat in 1967 bij de meisjesschool achter de kerk zal gevoegd worden.

In mei 1940 proberen de geallieerden de optocht van de Duitsers te stuiten door stelling te nemen achter de Leie en de Leiebruggen te dynamiteren. Doordat de verouderde stafkaarten van de Duitsers enkel het verloop van de Oude Leiearm weergeven en nog niet de nieuwe loop die sinds 1934 meer noordelijk ligt, worden de Duitse soldaten na het oversteken van de Oude Leiearm zonder beschutting beschoten vanaf de andere zijde van de Nieuwe Leiarm en vinden honderden Duitsers de dood tussen de Oude en de Nieuwe Leiearm. Als vergelding voor de grote verliezen houden de Duitsers een razzia onder de burgers in de Leiekant. In mei 1940 worden 45 gebouwen in de Desselgemse Leiekant in brand gezet. Ook de dorpskern van Desselgem wordt zwaar beschadigd. Zo wordt de Sint-Martinuskerk in mei 1940 opnieuw getroffen, waarbij een gedeelte van het dak en de gewelven instorten en zowel de gevels als de inboedel worden beschadigd. Nog in 1940 realiseert aannemer P. Cornelis een houten noodbrug ter vervanging van de in mei 1940 gedynamiteerde Leiebrug. In 1944 vernietigen de Duitsers de onder hun bezetting gebouwde noodbrug over de Leie en trekt de firma Socol uit Brussel een nieuwe noodbrug op, die in 1945 is afgewerkt. De "voorlopige" brug zou ruim twintig jaar gebruikt worden. Het klooster en de school worden geraakt bij bombardementen. De herstellingswerken en de uitbreiding met enkele klassen worden vanaf 1946 uitgevoerd door aannemer Gebroeders Declerck.

Uit een studie met betrekking tot de vlasvezelbereidingsnijverheid in Vlaanderen van 1941 blijkt dat de gemeente 305 zwingelmolens, tien zwingelturbines, twaalf warmwaterroterijen en 51 rootkamers telt met een tewerkstelling van zeven strovlashandelaars, drie strovlascommissionarissen, zes vlasnijveraars, 44 vlasfabrikanten, 91 vlasverwerkers, 43 botenkopers, twaalf kleine krotenhandelaar, één lijnzaadzuiveraar, vijf zaailijnzaadhandelaars, acht warmwaterroterij-exploitanten en acht zwingelturbine-exploitanten. In 1943 wordt het roten in de Leie bij wet verboden waarop men in de nabijheid van de rivier betonnen roterijen bouwt voor het kunstmatig roten van vlas met verwarmd water. Tot na de Tweede Wereldoorlog blijft de vlasbewerking nagenoeg de enige nijverheid die Desselgem kent. Nog in de jaren 1940-1950 worden verscheidene vlasfabrieken opgericht, onder meer aan de huidige Waregem-, Ter Linden-, Spriete- en Robijnstraat. Ook gaan in die periode verschillende weverijen van start; in 1944 richt Jozef Callens de weverij Calmatex op en in 1948 wordt de weverij van Omer Verstraete opgericht aan de Deerlijkstraat (in 1954 uitgebreid met een afdeling voor de fabricage van tapijten). Verscheidene bedrijven worden in diezelfde periode opgericht: in 1946 de p.v.b.a. Hippoliet Goesaert en Zonen (bedrijf opgericht in 1920 door Hippoliet Goesaert) en in 1948 de Sint-Martinuswasserij, bestaande uit drie cabines en erna uitgebreid tot een was- en zelfwasserij. In 1950 start Georges Goesaert met een eigen vlasvezelbereidingsbedrijf en wordt het confectieatelier C. Anckaert en Zoon opgericht, waar geborduurd bed- en tafellinnen wordt geproduceerd. Daarnaast wordt er ook een nieuwe industrie opgericht voor de fabricatie van samengestelde vlasvezelplaten (met vlaslemen als grondstof).

Het oude kerkhof rondom de Sint-Martinuskerk wordt in 1945-1946 ontruimd en door hovenier Aloïs Vandeputte omgevormd tot plantsoen, plein en parkeerplaats. Vermoedelijk wordt het herdenkingsmonument tegen de kerkhofmuur, bij de ontruiming van het kerkhof in 1945, verplaatst tegen de gevel van de Sint-Martinuskerk.

Het gemeentewapen van Desselgem wordt toegekend bij K.B. van 10 april 1954 en wordt omschreven als "van keel met drie sleutels van goud paals gewijs geplaatst, het schild geplaatst voor een Sint Martinus te paard, die een stuk van zijn mantel geeft aan een arme, neergeknield, staande achter hem alles van goud" (de drie sleutels verwijzen naar de Sint-Pietersabdij).

Onder burgemeester Georges Coornaert (1947-1964) wordt Desselgem sterk gemoderniseerd. Er komen heel wat nieuwe woningen en wegen bij. In de loop van de 20ste eeuw verliest Desselgem dan ook meer en meer zijn landelijk karakter (in 1929 wordt nog 91,6 % van de oppervlakte ingenomen door cultuurgrond en bos, in 1970 is dit nog 63,03 %).

Onmiddellijk na de toetreding in 1949 van Desselgem bij de huisvestingsmaatschappij Mijn Huis, gaat de maatschappij van start met de realisatie van 30 woningen aan de Leopold III-laan. In 1949-1950 bouwt de huisvestingsmaatschappij Mijn Huis aan de Leopold III-laan, Nieuwstraat en Kasteelstraat een woonwijk bestaande uit drie blokken van zes woningen naar de ontwerpplannen van architecten Louis Kindt en Jacques Bekaert. Mijn Huis bouwt in 1954 nog veertien woningen aan de Boudewijn-I laan naar ontwerp van de Kortrijkse architect Louis Kindt. In 1956-1957 laat de maatschappij de Albrecht Rodenbachwijk, een kleine woonwijk van 34 woningen, bouwen van de hand van dezelfde architect. De Kortrijkse architect Jean Demeere zou na het overlijden van Louis Kindt de werken verder opvolgen.

In 1957-1960 wordt een nieuw gebouwencomplex opgericht voor de lagere school achter de Sint-Martinuskerk, naar de ontwerpplannen van architect Leo Wydouw uit Hoboken. In 1959 telt de gemeente 1.000 huizen, de 80 landbouwuitbatingen inbegrepen. Op de wijk Spriete wordt de school in 1959 verbouwd en uitgebreid. De vlasnijverheid gaat in Desselgem circa 1960 aan belang inboeten, waardoor naar andere bedrijfstakken wordt overgeschakeld.

Ondanks het feit dat de houten brug over de Leie van 1945 slechts een noodbrug is, zal men pas in 1960 werk maken om een nieuwe brug te bouwen. Het ontwerp van ingenieur V. Stubbe van 1962 wordt goedgekeurd in 1964 en in mei 1968 heeft onderneming C. Monballiu de betonnen brug klaar. Het station van Desselgem wordt in de jaren 1960 afgebroken. In 1963 wordt de Stedelijke Basisschool Desselgem opgetrokken in opdracht van de gemeente (huidige Pompoenstraat). De Nieuwe Wijk wordt in 1965-1966 door de huisvestingsmaatschappij Mijn Huis gerealiseerd en bestaat uit 60 sociale woningen aan de Jozef De Costerstraat, Hendrik Consciencestraat, Pieter Pauwel Rubensstraat, Pieter Carlierstraat, Alfred De Taeyelaan en de Vlaslaan. Het Parochiaal Ontmoetingscentrum Desselgem (POC) wordt in 1969 aan de Nieuwstraat gebouwd door de vzw Parochiale Werken der Dekenij Kortrijk.

Circa 1970 wordt de Georges Coornaertdreef aangelegd. In 1971 laat Mijn Huis de Nieuwe Wijk van de jaren 1960uitbreiden met twee eengezinswoningen, een bejaardencomplex met vijf kleine gelijkvloerse woongelegenheden en drie appartementsgebouwen, ontworpen naar de plannen van architect Frans Vaneeckhout uit Roeselare. De sporthal van Desselgem "Leiestadion" wordt in 1973 opgetrokken. In 1973 bevindt de pastorie aan de Mote zich in slechte staat, waarop de pastoor verhuist naar een vrijstaand huis in de Nieuwstraat. De pastorie aan de Mote wordt opgeknapt en vanaf 1975 worden de gemeentediensten er ondergebracht.

In 1973 wordt naast de oude sluis ter hoogte van het kanaal Roeselare-Leie een nieuwe sluis voorzien die scheepvaart mogelijk maakt voor schepen van 1.350 ton. In 1975 wordt de Leie ter hoogte van Desselgem rechtgetrokken, waardoor het landschap sterk verandert. Hierdoor komen er zeven meanders aan de andere oever van de Leie te liggen. De vroegere meanders die van de rivier afgesloten zijn, worden gebruikt voor recreatie en toerisme. Daarnaast verdwijnen ook enkele hofsteden.

In het midden van de jaren 1970 laat huisvestingsmaatschappij Mijn Huis achttien huizen optrekken aan het IJzerland naar de ontwerpplannen van de Roeselaarse architect Frans Vaneeckhout. In de jaren 1970-1990 wordt het "Munkenhof" gerestaureerd onder leiding van de Beverse architect Etienne Ducatteeuw.

Wanneer in het midden van de jaren 1970 sprake is van een fusie tussen gemeenten, proberen Desselgem en Beveren-Leie om samen te blijven. Beide dorpsbesturen schuiven als naam voor de fusiegemeente "Munkenhove" naar voor, naar het "Munkenhof" dat eeuwenlang het bestuurlijke centrum was van beide dorpen. Op 1 januari 1977 vindt echter toch de fusie plaats tussen Desselgem en de gemeentes Beveren-Leie, Sint-Eloois-Vijve en Waregem onder Groot-Waregem. Rond 1977 worden aan de straten Alsteen en Baneik in opdracht van de huisvestingsmaatschappij Mijn Huis respectievelijk 32 en 24 woningen gebouwd naar het ontwerp van de Waregemse architect Lode Duthoy. Door het gewestplan Kortrijk en een BPA komt de Frankische site van de "Steenbeek" vanaf 1977 volledig in industriegebied te liggen. De site van de voormalige pastorie wordt vanaf 1978 aangelegd als gemeentelijk park De Mote (licht glooiend terrein met bewaarde watergracht).

In de jaren 1980 heeft de gemeente plannen om het hele blok met herbergen ("Het Gemeentehuis" en "Bavik") in de dorpskern te slopen voor een herinrichting van het dorpscentrum (niet uitgevoerd). De motte en de waterplas op het einde van de Kasteelstraat verdwijnen in de jaren 1980 met de aanleg van de Insektenwijk. Vermoedelijk in de jaren 1980 worden door de electrificatie van de spoorlijn, bruggen over de spoorweg Kortrijk-Gent gebouwd (Spriete- en Leemputstraat). In 1986 wordt besloten om de wijkschool de Spriete, sinds 1976 gefusioneerd met de centrumschool, te sluiten en één jaar later verhuizen de laatste leerlingen van de school naar het centrum, waardoor ook het klooster wordt ontruimd. Het deelgemeentehuis "OC De Mote" bij het gemeentelijk park De Mote wordt opgetrokken in 1987.

In 1994-1996 wordt aan de zuidzijde van de Schoendalestraat de nieuwe begraafplaats van Desselgem aangelegd. In juni 1997 wordt tijdens de militaire parade op de Markt te Waregem door de Zesde Artillerie de koepel van een M 109-tank geschonken aan Desselgem naar aanleiding van de 30ste verjaardag van de affiliatie tussen het Zesde Artillerieregiment en de Stad Waregem. In september 1997 wordt de koepel van de M 109-tank met kanon op een voetstuk geplaatst en omgevormd tot monument (Ooigemstraat).

21ste eeuw

Op het einde van de 20ste of in het begin van de 21ste eeuw wordt een tweede herdenkingsmonument opgericht tegen de gevel van de Sint-Martinuskerk. Wanneer er in 2001 beslist wordt om de in 1975 gekanaliseerde Leie als gemeentegrens te beschouwen, wordt er een uitzondering gemaakt voor de omgeving van de brug tussen Desselgem en Ooigem (Wielsbeke). De omgeving van het aan de andere Leieoever verzeilde "Munkenhof" blijft om historische redenen Desselgems grondgebied.

Eveneens in 2001 wordt in de dorpskern (Grote Heerweg/ Ooigemstraat) een appartementsgebouw gebouwd door Mijn Huis, naar de plannen van de Harelbeekse architect Jan Vanheuverzwijn-Valembois. Circa 2004-2005 wordt het goed "Ten Zilverberge" grondig gerenoveerd in opdracht van de bouwonderneming NV Charmette. In 2005 worden er 8.000 bomen en struiken aangeplant langs de Schoendalestraat, ter hoogte van de nieuwe begraafplaats van Desselgem. De gemeente Waregem beslist in 2005 om de oude zandwinningsput op de hoek Schoendale-/Pitantiestraat, die jarenlang in gebruik was als stortplaats, aan te kopen. In 2005 begint men met de aanleg van de stadsbosrand op de grens van Desselgem en Wielsbeke langs beide oevers van de Leie. Op het Briek Schotteplein, aangelegd in 2004, wordt in 2005 het kunstwerk ter ere van Briek Schotte ingehuldigd en in 2006 wordt er aan de zijgevel van de naastgelegen woning een grote kunstfoto van de wielrenner opgehangen.

In 2008 wordt de koepel van het oorlogsmonument aan de Ooigemstraat vervangen door de huidige Howitzertank M 108. De tank is geschonken door het departement artillerie te Brasschaat tijdens de viering van V-dag en dit ter bevestiging van de 40 jaar affiliatie met de Stad Waregem. De site van de Meierie wordt in 2008 dichtgebouwd met woningen; dwars over de grachten en de mote heen wordt de Halewijnstraat aangelegd. Tijdens de inventarisatieperiode zijn de glasramen van de Sint-Martinuskerk in restauratie (architect Germain Algoet uit Desselgem, glaswerken Mortelmans NV Wilrijk).

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

Gedecentraliseerde dorpskern vlak naast de grens met Beveren-Leie, ontstaan rond de * Sint-Martinuskerk, aan de kruising van de verbindingsweg tussen Ooigem (Wielsbeke) en Deerlijk en de voormalige, vóór-18de-eeuwse heerweg tussen Kortrijk en Gent. De kruising situeert zich halverwege de belangrijkste, historische centra, zijnde het ten noorden van de dorpskern gelegen Munkenhof en de eerder ten zuiden gelegen Meierie.

De neoclassicistische Sint-Martinuskerk is thans de centrale baken en wordt omringd door het 19de-eeuwse klooster met bijhorende school en voorheen ook nog door de pastorie (thans Mote). Ten noorden wordt de dorpskern begrensd door de in de jaren 1970-1980 gekanaliseerde Leie.

De oudste dorpsbebouwing situeert zich aan het begin van de de Liebaardstraat: vrij imposante, classicistische herenwoningen en slechts in beperkte mate lage dorpswoningen. Voorts architectuur uit de 20ste eeuw gericht op en ontstaan door de bloeiende vlasnijverheid, gaande van kleine vlasserswoningen al dan niet met zwingelarijen (voornamelijk aan de Nieuwstraat) tot de grotere woningen van vlashandelaars afgewisseld met vlasschuren en roterijen (voornamelijk aan de Liebaardstraat).

Dorpskern uitgebreid in de tweede helft van de 20ste eeuw rond de kleinere, historische tracés; ten noorden van de dorpskern, recente verkavelingen. Aan de noordoostelijke rand, uitgestrekte industriezone met voornamelijk nieuwe industrieën en één vlasbedrijf uit de jaren 1960.

Aan de historische steenweg van Gent naar Kortrijk, ten zuidoosten van de dorpskern, verschillende bewaarde 19de-eeuwse of in oorsprong zelfs 18de-eeuwse herbergen en in mindere mate lage woningen. Ook hier dominante aanwezigheid van vlaserfgoed en twee cichoreiasten uit het laatste kwart 19de en het eerste kwart van de 20ste eeuw.

Tweede belangrijk as richting Deerlijk met historisch gehucht De Spriete, ontstaan na het rechttrekken van de weg en de aanleg van de spoorlijn met hier gelegen en thans verdwenen station. In het begin van de 20ste eeuw ontstaat hier een klooster en wijkschool, aangevuld met vlasserswoningen en dergelijke.

Omringend agrarisch gebied, voornamelijk ten noorden, ten oosten en ten zuiden van de dorpskern, doorkruist door landelijke wegen. Verspreide, historische hoevebebouwing, waarvan nog een deel in bedrijf zijn, waarvan de sites soms opklimmen tot de 17de eeuw en de nog bestaande bebouwing dateert uit de 18de, 19de en 20ste eeuw. Opvallend bewaarde historische hoeve "Het Munkenhof" met vermoedelijk kern uit de 17de eeuw, 18de- en 19de-eeuwse vleugels, 19de-eeuwse brouwerij en een 20ste-eeuwse tabaksast. Hoevebouw met streekeigen kenmerken, bestaande uit losse bestanddelen rondom een erf, opgetrokken in bruine baksteen en afgedekt met zadeldaken. Boerenhuizen in enkele gevallen voorzien van een opkamer en voutekelder. Bestaande hoeves omwille van de uitbating vaak uitgebreid met recente hoevegebouwen.

Zeer intense aanwezigheid van vlaserfgoed met grote vlassites/vlasfabrieken uit de jaren 1930-1960 aan de Meelstraat, Waregemstraat, Ter Lindenstraat, Sprietestraat, Robijnstraat en Pitantiestraat. Grootschalige, vrijstaande vlasschuren uit de jaren 1950.

  • Kadasterarchief West-Vlaanderen te Brugge, 207: Mutatieschetsen, Desselgem, 1839/2.
  • Rijksarchief Gent, Kaarten en Plannen, nr. 558: Carte figurative vande groote thiende in de prochie van Desselghem, 1620.
  • Rijksarchief Gent, Kaarten en Plannen, nr. 559: Figuratieve kaart van de rentegronden onder Sint-Pieters heerlijkheid van de hand van pastoor Gudwalus van der Mariën, 1675.
  • Rijksarchief Gent, Kaarten en Plannen, nr. 561: Kaerte figurative van de gelegendheyd der vry-eygen kerke heerlykhede van Ste-Pieters Desselghem, competerende de exemple abdye van Ste-Pieters nevens Gent, bestrekkende binnen de prochien van Desselgem, Beveren, Deerlyk en Waereghem, gemaeckt ten jaere 1764 door Joseph de Coster.
  • Rijksarchief Gent, Kaarten en Plannen, nr. 954: Plan van grote hoeve te Desselgem, eigendom van Sint-Pietersabdij (plan van het Munkenhof aldaar), s.d.
  • Rijksarchief Kortrijk, Gemeentearchief Desselgem, nr. 10: Landtboeck der prochie van Desselgem, C.P. Minne, 1771.
  • ALGOET G., Vliegvelden in Desselgem, in De Gaverstreke, jg. 27, 1999, p. 506-507.
  • COOREVITS S., DE CLERCQ E., Van tuinwijk tot hoogbouw. Woonwijken in Waregem, 1922-1977, 2007, p. 42-43, 51-52, 65-67, 79.
  • COOREVITS S., DE CLERCQ E., Vensters op het Verleden, Erfgoedwandelingen in Beveren-Leie, Desselgem en Sint-Eloois-Vijve, 2008.
  • COOREVITS S., Waregem graag gezien, Waregem-Beveren-Leie-Desselgem-Sint-Eloois-Vijve, Brugge, 2005, nrs. 141-170.
  • DEBROUWERE M., DUCATTEEUW E., De Sint-Pietersheerlijkheid op Desselgem, Beveren, Waregem en Deerlijk, Het Munkenhof, in De Gaverstreke, jg. 5, 1977, p. 57-141.
  • DEBROUWERE E., DUCATTEEUW M., Desselgem, in De Leiegouw, jg. 20, 1978, p. 328-332.
  • DEBROUWERE M., DUCATTEEUW E., Van woonsteden en mensen in Desselgem, 5. Het Munkenhof, in De Gaverstreke, jg. 15, 1987, p. 101-167.
  • DEBROUWERE M., DUCATTEEUW E., Van woonsteden en mensen in Desselgem, 5. Het Munkenhof (vervolg), in De Gaverstreke, jg. 16, 1988, p. 135-215.
  • DEBROUWERE M., DUCATTEEUW E., Van woonsteden en mensen in Desselgem, 5. Het Munkenhof (slot), in De Gaverstreke, jg. 17, 1989, p. 205-270.
  • DE FLOU K., Woordenboek der toponymie van westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Brugge, 1923, Deel III, kolommen 193-198.
  • DELANGE B., Bewogen geschiedenis van de Leiebrug van Desselgem (2), in De Gaverstreke, jg. 32, 2005, p. 83-135.
  • DELANGE B., De Desselgemse velodroom, in De Gaverstreke, jg. 28, 2000, p. 551-554.
  • DELANGE B., De Leiebrug in Desselgem kende een bewogen geschiedenis, in De Gavergids, jg. 10, 2003, nr. 3, p. 9-14.
  • DELANGE B., DUCATTEEUW E., De herbergen in Desselgem door de eeuwen heen, Een tijdskroniek, in De Gaverstreke, jg. 32, 2005, p. 237-240.
  • DELMOTTE M., Om de ziel van het kind, de schoolstrijd in het liberale Sint-Eloois-Vijve (1878-1895) en de klerikale Gaverstreek (1878-1884), in De Gaverstreke, jg. 17, 1990, p. 355-366, 392.
  • DELMOTTE M., Om de ziel van het kind, de schoolstrijd in het liberale Sint-Eloois-Vijve (1878-1895) en de klerikale Gaverstreek (1878-1884), in De Gaverstreke, jg. 19, 1991, p. 375-376, 391-400.
  • DEBROUWERE M., DUCATTEEUW E., Desselgem, in De Leiegouw. Vereniging voor de studie van de lokale geschiedenis, taal en folklore in het Kortrijkse, jg. 20, 1978, 3-4, p. 328-332.
  • DEBROUWERE M., DUCATTEEUW E., Ontstaan en groei van de dorpskern van twee landelijke gemeenten Beveren-Leie en Desselgem, in De Leiegouw. Vereniging voor de studie van de lokale geschiedenis, taal en folklore in het Kortrijkse, jg. 21, 1979, 1, p. 75-131.
  • DEBROUWERE M., DUCATTEEUW E., Tien eeuwen in en om de kerk van Desselgem, in De Gaverstreke, jg. 8, 1980, p. 155-338.
  • DEBROUWERE M., DUCATTEEUW E., Van woonsteden en mensen in Desselgem.5. Het Munkenhof, in De Gaverstreke, jg. 15, 1987, p. 101-167; jg. 16, 1988, p. 135-215; jg. 17, 1989, p. 205-270.
  • DE SEIJN E.,Geschied- en aardrijkskundig woordenboek der Belgische gemeenten, Deel 1, Brussel, s.d., p. 288-289.
  • Dit is West-Vlaanderen, Deel 1, 1959, p. 346-350.
  • DESPRIET P., De Sint-Maartenskerk van Desselgem, in De zuidwestvlaamse parochiekerken. Een duizendjarige geschiedenis, vol. 1-3, Kortrijk, 1982-1984, p. 105-109.
  • DUCATTEEUW E., Opgravingen op de Meierie in Desselgem, in De Gaverstreke, jg. 36, 2008, p. 491-500.
  • Gemeente Waregem, Overeenstemmingslijst, Straatnaamwijziging en nieuwe huisnummering, oktober 1990.
  • HASQUIN H., Gemeenten van België, Geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek, Deel 1 Vlaanderen, s.l., 1980, p. 183-184.
  • Kort geknipt, in De Gavergids, jg. 13, 2006, nr. 1, p. 33.
  • LAVENS J., Vlasgebouwen in de Leiestreek, onuitgegeven proefschrift, Gent, 1984-1985.
  • MERLIER R., De landelijke bebouwing in de Sint-Pietersheerlijkheid door de eeuwen heen in Desselgem, Beveren-Leie, Deerlijk en Waregem, promotor F. Dambre-Van Tyghem, Waregem, 1976.
  • NEIRYNCK G., Desselgem. Sint-Martinuskerk, Desselgem, 1996.
  • NOLF M., Waregem binnenste buiten, 5, in De Gavergids, jg. 10, 2003, nr. 1, p. 24-27.
  • NOLF M., Waregem binnenste buiten, 12, in De Gavergids, jg. 12, 2005, p. 28-30.
  • Onze vlasvezelbereidingsnijverheid. Jaarboek 1941. Textielcentrale, Kortrijk, 1941, p. 73-89.
  • PHILIPPE R., 150 jaar zusters Heilige Familie Desselgem: geschiedenis van 1857 tot 2007, Ieper, 2007.

Bron: VANWALLEGHEM A. & CREYF S. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Waregem, Deel I: Stad Waregem, Deelgemeente Sint-Eloois-Vijve, Deel II: Deelgemeenten Desselgem en Beveren-Leie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL45, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanwalleghem, Aagje; Creyf, Silvie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Desselgem [online], https://id.erfgoed.net/themas/15752 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.