ALGEMENE SITUERING
Het nederzettingspatroon is geconditioneerd door de bodemgesteldheid en de belangrijke wegen (oude heirbanen en steenwegen) of waterlopen (de Kale, de Brugse Vaart en het Schipdonkkanaal). Het gebied wordt gekenmerkt door verspreide (hoeve)bebouwing met kleine concentraties in plein- of straatdorpen en gehuchten. Behalve de dorpscentra en de landelijke gehuchten is de streek weinig bewoond. De gemeenten aan de spoorlijn Gent-Brugge kennen meestal een bebouwingsverdichting tussen het station en het oude dorpscentrum met de kerk. Recente villaverkavelingen in de dorpskernen en de toenemende lintbebouwing aan de grote invalswegen wijzigden in grote mate de voormalige dorpsstructuren. De verkavelde bossen van Loveld en de omgeving van de Kranepoel hebben een meer uitgesproken residentiële bebouwing voor de forenzenbevolking.
LANDSCHAPSTYPERING
Het landschapspatroon en de bodemgesteldheid in het kanton Nevele behoren in grote lijnen tot twee regio's: de noordelijk gelegen Vlaamse zandstreek en de zuidelijk gelegen bodemassociatie van lichte zandleem, met ertussen een smalle overgangszone van lemig zand. Deze vrij vlakke streek vertoont een duidelijk microreliëf. Jong-kwartaire afzettingen rusten er op een tertiair substraat bestaande uit marine sedimenten die in subhorizontale lagen zacht naar het noordnoordoosten afhellen.
Aalter, Bellem, Hansbeke, Merendree en Landegem behoren grotendeels tot de Vlaamse zandstreek, wat in het landschap tot uiting komt in het gesloten karakter met weilanden en naaldbossen respectievelijk op de matig natte en natte gronden en op de droge gronden. In het randgebied van Zandig-Vlaanderen verleent de geringe quartaire deklaag met opduikend tertiair substraat de streek rond Aalter een zacht golvend uitzicht met rugzones. Een rugzone strekt zich uit van de dorpskern van Aalter tot Hertsberge. Een andere rugzone loopt zuidwaarts naar Lotenhulle.
Een belangrijk element in het kultuurlandschap in de streek van Aalter zijn de bosgebieden rond de Kranepoel en ten westen van het gehucht Stratem. De andere gemeenten (Lotenhulle, Poeke, Nevele, Poesele en Vosselare) behoren tot het type zandleemstreek, zowel licht-zandleemgebied als zandleemgebied, respectievelijk met een open landschap en hoge kouters en een gesloten landschap met bulken en driesen, geschikt voor landbouw. Een depressie van circa 25 m in Nevele door erosie van de tertiaire zandlagen van de Poekebeek zorgt voor een diep ingesneden landschap bekend als de Vlaamse Vallei. De kouters lopen meestal evenwijdig met de alluviale gebieden rond de Kale en de Poekebeek, deze alluviale vlakte wordt gekenmerkt door meersen en weilanden begrensd door wilgen of populieren en grachten.
In de bedding van de middeleeuwse Durme, sedert de 15de eeuw zogenaamd de Hoge Kale, toen een belangrijke bijrivier van de Schelde, stromend doorheen het noordelijk gelegen gedeelte van het onderzoeksgebied in Aalter, Bellem, Hansbeke en Merendree, werd in de 17de eeuw de Brugse Vaart uitgegraven.
Een belangrijke vertakking van de vroegere Durme, de Poekebeek, later zogenaamd Nederkale of Oude Kale, ontspringt in de Tieltse heuvels en stroomt langs Ruiselede en Poeke over Nevele, Landegem en Merendree naar Vinderhoute.
Het Nevels Vaardeken of de Nieuwe Kale verbindt sedert de 18de eeuw Nevele met de Brugse Vaart. Grotendeels in de vallei van de Nieuwe Kale werd in 1847-48 het kanaal van Schipdonk, een nieuw afleidingskanaal van de Leie naar de wijk Schipdonk in Merendree gegraven. Tot het graven van het afleidingskanaal was de Kale de belangrijkste afwateringsrivier voor het Land van Nevele.
De Brugse Vaart en het Schipdonkkanaal vormen thans de voornaamste waterlopen. Het als landschap beschermde gedeelte van de Brugse Vaart, zogenaamd "de oude vaart", een afgesneden bocht van de in 1937-46 in Aalter rechtgetrokken vaart, is thans een landschappelijk waardevolle waterplas met dichtbegroeide bermen.
De ontginningsgeschiedenis van de streek verliep over verschillende eeuwen. De oudste cultuurgronden van Aalter, de kouters op de hoogterug in het dorpscentrum, bestonden zeker al in de 10de eeuw. In hun nabijheid werd reeds vroeg een aantal gehuchten met landbouwgrond bewoond. In de 12de eeuw werden verschillende andere wijken, meers- en moerasgronden, in de vallei van de Durme in cultuur gebracht. De eerste ontginningscampagnes werden genomen op initiatief van de graaf van Vlaanderen of de feodale heren. Zo liet de heer van Woestijne in Aalter de gronden in de omgeving van het domein van Woestijne aan de Durme in de loop van de 13de eeuw ontginnen.
Een groot deel van het hier behandelde gebied maakte voorheen deel uit van een uitgestrekt heideveld, het zogenaamde Bulskampveld, omgeven door een brede gordel van loofbossen. Kleinere velden op Aalter, Lotenhulle en Bellem vormen uitlopers van het Bulskampveld, eens het grootste "veld" of "wastina" van Vlaanderen, gelegen ten zuidoosten van Brugge. Door verschillende campagnes werd het grote veld beperkt tot kleine afzonderlijke stukken woeste grond omringd door bouwland. Een kleine kern ervan bleef behouden op de grens Aalter-Bellem rond de beschermde Kranepoel, één van de eertijds talrijke vijvers in het heideveld vermoedelijk ontstaan door turfwinning. Het omliggende bos en landbouwland dateert van een vrij recente ontginningsperiode. De jezuïeten uit Brugge lieten vanaf de 17de eeuw maar vooral in de tweede helft van de 18de eeuw een groot gedeelte van het Bulskampveld in Aalter ontginnen en bebossen. In laatst genoemde periode werd bij het bebossen van de streek vooral gebruik gemaakt van de den of pijnboom, in tegenstelling tot de eiken en beuken geplant in de 17de eeuw. Ook het huidige landschap van Sint-Maria-Aalter, een gehucht en later parochie in de meest noordelijke hoek van de gemeente Aalter, herinnert nog aan de eind 18de-eeuwse bebossing van dit woeste land. In 1808 kocht de Gentse industrieel J.-L. van Caneghem van de prinses van Montmorency het oudheerlijke kasteel van Bellem en het Bellemgoed en liet de heidegronden rondom het kasteelpark en de Kranepoel ontginnen en bebossen. De Kranepoel zelf werd verdiept en afgedamd en bleef onder deze vorm tot nu bewaard. In de loop van de 19de eeuw werden de ontginningscampagnes in Aalter en omgeving verder gezet en volgde een periode van ontbossing.
Het cultuurlandschap in het Land van Nevele klimt eveneens op tot voor de 12de eeuw met de ontginning van de koutergronden. In Merendree dateren documenten in verband met de mout- en gerstrenten de oudste cultuurgrond, de Oostergemkouter, minstens in de 10de eeuw. Toch waren er oudere bewoningskernen, want Merendree bezat reeds een parochiekerk midden 8ste eeuw. Ook de grote concentratie van driesen in Merendree en Landegem duiden op bewoning uit die periode. Van daaruit werd de ontginningsbeweging van de streek verder gezet.
HISTORISCHE ACHTERGROND
De oudste sporen van bewoning in Aalter, drie vuurstenen bijltjes, klimmen op tot 3000 à 2000 vóór Christus. Een andere archeologische vondst (een bronzen bijltje) in de wijk Houtem in Aalter is te dateren in de midden bronstijd (1200-1000 vóór Christus). Eén van de belangrijkste ontdekkingen zijn de grafvelden gevonden in de wijk Oostergem van Aalter op een heuvelrug naar de vallei van de Durme. In 1951, 1952 en 1954 ontdekte men er een prehistorisch grafveld met in totaal 26 graven van de zogenaamde "Urnenveldlieden" (met bijzettingen in urnen). Het vormt de meest westelijke vindplaats van de Urnenveldencultuur. De oudste graven dateren uit de late bronstijd (circa 750 - 650 vóór Christus), andere uit de vroege ijzertijd (circa 650 - 450 vóór Christus).
Van de archeologische vondsten in Nevele, wijzend op bewoning in het midden steentijdperk en de late ijzertijd, zijn weinig precieze gegevens bekend. In 1987 nog werd een silexbijl uit de midden steentijd opgegraven, dergelijke vondsten deed men ook op de hoogterug van de Oossekouter.
Vanaf de 19de eeuw deed men in verschillende gemeenten archeologische vondsten uit de Romeinse periode. In Aalter werd in 1901 in Loveld een bronzen Romeins beeldje van de godin Victoria (circa 100) gevonden, in 1904 vond men samen met aardewerk een gouden munt met de Romeinse keizer Vespasianus en in de wijk Houtem ontdekte men in 1966 een houten Romeinse waterput en talrijke potscherven uit een Romeinse afvalput. In de buurt van de Kestelstraat ontdekte men een Keltische vuurbok in de vorm van een ramskop uit de laat La Tèneperiode of het begin van de Romeinse tijd (1ste eeuw vóór -1ste eeuw na Christus). Het betreft hier de meest noordelijke vindplaats en de enige uit het grondgebied van de Menapiërs van dergelijke vuurbokken.
Ook in Nevele vond men overblijfselen van Keltische, Romeinse en vroeg-Frankische nederzettingen.
Naast de feodale heren speelden de abdijen één belangrijke rol in het ontstaan van de vroeg middeleeuwse nederzettingen en de ontginningsgeschiedenis in Vlaanderen. In het hier behandelde gebied noteren we vooral de abdij van Drongen en in Bellem in geringe mate de cisterciënzerinnen-abdij van Marquette bij Rijsel. De Sint-Pieters en Sint-Baafsabdij van Gent hadden slechts een beperkt aantal bezittingen in Landegem en Merendree. Voor het midden van de 10e eeuw behoorde het Sint-Baafsbezit te Landegem en Merendree, overwegend bossen en enkele brokstukken kultuurland, toe aan de voogden van de Sint-Baafsabdij, namelijk de ondervoogden van de vroegere fiscus Marca, en sloot in het noordoosten aan bij het uitgestrekte abdijdomein van Sint-Baafs te Evergem en Wondelgem. De jezuïeten uit Brugge, Antwerpen en Mechelen startten in de 17de en 18de eeuw met de ontginning en de bebossing van het Aalterse gedeelte van het Bulskampveld.
Het graafschap Vlaanderen, ontstaan op het einde van de 9de eeuw, werd onder graaf Boudewijn IV (988-1035) als feodale staat op bestuurlijk en rechterlijk vlak ingedeeld in kasselrijen en heerlijkheden ter vervanging van de gouwen (pagi) uit de Karolingische tijd. In het thans bestudeerde gebied behoorden alle dorpen met uitzondering van Poeke tot de kasselrij van de Oudburg van Gent; Poeke ressorteerde onder de kasselrij van Kortrijk. Als voornaamste heerlijkheden vermelden we Woestijne, sinds de 15de eeuw zogenaamd het Land van Woestijne, Woeste en het Land van Nevele. Van deze heerlijkheden hingen talrijke lenen en ondergeschikte heerlijkheden af. Laatstgenoemde, één van de grootste en belangrijkste heerlijkheden binnen de kasselrij van de Oudburg van Gent, vormde een aaneengesloten gebied met Nevele, Poesele, Vosselare, Lotenhulle, Meigem, Vinkt, Sint-Maria-Leerne, Sint-Martens-Leerne, Zeveren en voor een gedeelte ook Landegem, Drongen (wijk Noordhout of Barel), Sint-Martens-Latem en Deurle. De hoofdplaats van het Land van Nevele, het dorp Nevele zelf, had het statuut van stad en vrijheid, zogenaamd Nevele binnen. In de 17de eeuw werden de heerlijkheden Nevele en Bellem-Schuurvelde verheven tot baronie. De fonciers van de heerlijkheden zijn vaak terug te vinden in nog bestaande hoeven, al dan niet met behouden omgrachting.
Met een oktrooi van 1330, bevestigd in 1378, gaf de graaf aan de Bruggelingen de toelating om door een kanaal de Zuidleie te verbinden met de Leie te Deinze en aldus haar stroomgebied te vergroten. Dit stuitte op protest van de Gentenaars. De graafwerken van de Brugse delvers werden in 1379 aan de Nieuwendam te Aalter stopgezet na de slag van de Gentenaars (de zogenaamde Witte Kaproenen) tegen de graaf.
De versterkte "kastelen" van Hansbeke, Nevele en Poeke werden vernield tijdens de strijd van de Gentenaars tegen graaf Lodewijk van Male in 1381. Met behulp van de Witte Kaproenen werd door de Gentenaars in 1381 een bloedige slag geleverd in Nevele.
De strijd tussen de Gentenaars en de Bourgondische hertog Filips de Goede (1452) zorgde eveneens voor plunderingen en zware schade in Nevele, Aalter en de omliggende gemeenten, waarbij de kastelen opnieuw verwoest werden.
Het versterkte kasteel van Nevele sneuvelde in 1488 in de strijd tussen Gent en de hertog Maximiliaan van Oostenrijk in een poging van de hertog om Gent aan het centrale gezag te onderwerpen. Het kasteel, dat reeds grotendeels in puin lag na de slag van 1381, werd in 1488 gesloopt en het afbraakmateriaal werd per schip vervoerd naar Gent en gebruikt voor de stadsversterkingsgordel.
In de 16de en de 17de eeuw leed de streek rond Nevele enorm veel schade bij de rooftochten en plunderingen van legertroepen, onder andere bij de opstand van de Nederlanden tegen Filips II en bij de aanvallen van Lodewijk XIV.
Tijdens de godsdiensttroebelen in de 16de eeuw vluchtten vele families naar het naburige Gent. De heer van Nevele, Filips de Montmorency, graaf van Hoorne, werd samen met de graaf van Egmont in 1568 in Brussel terechtgesteld als gevolg van het terreurregime onder Alva.
In 1613, tijdens het twaalfjarig bestand tussen de koning van Spanje en de Staten der Verenigde Provinciën, gaven de aartshertogen Albrecht en Isabella aan de Staten van Vlaanderen de toelating om een kanaal te graven tussen Gent en Brugge. Dit kanaal, de zogenaamde Brugse Vaart, was voltooid in 1623 en werd gedeeltelijk (voorbij Hansbeke) uitgegraven in de bedding van de Durme of de (Hoge) Kale. Niet alleen op economisch vlak maar ook op militair-strategisch vlak speelde de vaart in de 17de eeuw een belangrijke rol als verdedigingslinie tegen de Hollandse Vrijbuiters of geuzen. Tijdens de Tachtigjarige oorlog (1568-1648) was de noordkant van de vaart door de Hollanders bezet. De kasselrij van de Oudburg rustte de zuidkant van de vaart uit met een reeks forten. Eén van de duiventorens aan de Brugse Vaart in Bellem zou volgens sommigen een vroegere uitkijktoren kunnen geweest zijn van het Fort Filips. In 1667 werd Vlaanderen overrompeld door het Franse leger. Alle parochies tussen de Brugse Vaart en de Leie werden onder contributie gebracht en in de volgende jaren bezet en verwoest. Zo werd de gemeente Vosselare verscheidene opeenvolgende jaren op het einde van de 17de eeuw het slachtoffer van oorlogsgeweld met desastreuze gevolgen.
Onder het Oostenrijkse bewind (vanaf 1713) kende het land een relatief rustige periode. Met de terugkeer van de rust op het platteland steeg het bevolkingscijfer en kwam het tot een heropbloei van de landbouw en de economie. De ontginning van de heidegrond in Aalter werd verder gezet. Deze periode van relatieve welstand was ook het begin van het versteningsproces van de plattelandswoningen. De economische heropleving onder keizerin Maria Theresia in het midden van de 18de eeuw werd onder meer gestimuleerd door de verbetering van het straat- en waterwegennet. In 1751 startte men de verbreding en verdieping van het kanaal Gent-Brugge, zodat de scheepvaart kon uitgebreid worden tot 300 ton. Door het graven van de Coupure in Gent werd het kanaal met de Leie verbonden, in Brugge verbond een doorsteek de vaart met de kanalen naar Oostende en Damme.
Met de annexatie van de Oostenrijkse Nederlanden bij Frankrijk in 1794 kwam een einde aan het Ancien Régime met zijn feodaal stelsel van kasselrijen en heerlijkheden. Het land werd nu ingedeeld in departementen en arrondissementen. De gemeenten van Nevele en Aalter behoorden bij het Scheldedepartement, arrondissement Gent.
Op het einde van de 18de en vooral in de 19de eeuw verbeterde de uitbouw van het wegennet in Vlaanderen. De oude verbindingswegen gaan vaak terug op oude heirwegen aangelegd op de randkouters. Nieuwe of vernieuwde steenwegen verbonden verschillende belangrijke centra en stimuleerden de ontsluiting van de streek en de economische expansie. Zo verbond in 1790 een nieuwe steenweg Nevele met Gent, een andere steenweg tussen beide, via Vosselare en Sint-Martens-Leerne, dateert van 1806. Voornamelijk in de Hollandse periode (1815-1830) werden de belangrijkste gemeentewegen bestraat. De provinciale weg Eeklo-Tielt over Aalter werd aangelegd na Koninklijk Besluit van 2 mei 1838. Nadien volgde in korte tijdspanne de aanleg van de andere steenwegen in Aalter.
Het waterwegennet werd eveneens gemoderniseerd. Midden 19de eeuw werd het Kanaal van Schipdonk gegraven, het eerste vak van een afleidingskanaal der Leie, uitmondend in het kanaal Gent-Brugge ter hoogte van de wijk Schipdonk in Merendree. Gedeeltelijk gegraven in de vallei of de bedding van de Nieuwe Kale, die toen voor de scheepvaart onbruikbaar was geworden, werd het overstromingsgevaar voor de Leiestreek in de omgeving van Deinze beperkt. Bovendien werd aldus een nieuwe transportweg van Deinze naar Brugge en de Noordzee gecreëerd die in de tweede eeuwhelft en het begin van de 20ste eeuw de economische expansie van de aangrenzende gemeenten ten goede kwam.
De spoorverbinding Gent - Brugge - Oostende werd in 1838 in gebruik genomen. Zij doorkruist in dit gebied de gemeenten Landegem, Hansbeke, Bellem en Aalter, met één of meer stopplaatsen in elke gemeente. Ongeveer parallel ermee loopt in de voornoemde gemeenten de autosnelweg E 40 naar de kust, met opritten in Nevele en Aalter. Beide transportinfrastructuren oefenden een belangrijke invloed uit op de ontsluiting van de streek en de toenemende forenzenbevolking.
Het Kanaal van Schipdonk fungeerde in de Eerste Wereldoorlog als verdedigingslinie waardoor vooral de gemeenten rond Nevele veel schade leden. Bij de aftocht van het Duitse leger in oktober 1918 werden de kerktorens van verschillende dorpen (Aalter, Hansbeke, Nevele, Poesele, Vosselare), evenals de bruggen over het kanaal van Schipdonk en de Brugse Vaart opgeblazen. De dorpskommen van Nevele, Landegem en Hansbeke werden van 20 oktober tot 2 november gebombardeerd. In Aalter, Nevele en Hansbeke herinnert een oorlogsmonument aan de gesneuvelden. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog leden de gemeenten rond het Kanaal van Schipdonk en Nevele grote schade. Na de overgave van Gent op 23 mei 1940 trokken de Belgische strijdkrachten zich terug achter het Kanaal van Schipdonk. Op 25 mei werden de bruggen van Nevele, Merendree en Landegem opgeblazen en trokken de Duitsers het Schipdonkkanaal over en op 27 mei werd door de Belgische soldaten te Nevele het sein tot terugtrekken gegeven. De kerken van Nevele, Vosselare en Landegem vielen volledig ten prooi aan het oorlogsgeweld tijdens de beschieting van mei 1940. De kerk van Bellem werd slechts op 10 september 1944, tijdens de bevrijdingsdagen, door de Duitsers in brand gestoken, waardoor het volledige kerkinterieur verloren ging.
ARCHITECTUUR
RELIGIEUZE ARCHITECTUUR
De kerstening van de streek is te dateren in de 7de en 8ste eeuw. In die tijd behoorden de hier besproken parochies tot het bisdom Doornik, gesticht in de 5de eeuw. Na de oprichting van de nieuwe bisdommen in de Nederlanden in 1559 kwamen zij, met uitzondering van de parochie Poeke, onder het nieuwe bisdom Gent; Poeke ressorteerde tot 1801 onder het bisdom Brugge.
De abdij van Drongen speelde een vruchtbare rol bij de oprichting of de bouw van de eerste parochiekerken. Zij was tiendeheffer of had het patronaat van de kerken te Hansbeke, Landegem, Nevele (voorheen de bisschop van Doornik) en Vosselare. Eén der oudste parochies is Merendree, vermoedelijk opklimmend tot de 7de eeuw; midden 8ste eeuw zou zij reeds een parochiekerk bezeten hebben, een villakerk opgericht voor de horigen van het domein Merendree. Het patronaat van de kerk van Merendree was in handen van de Sint-Pietersabdij, terwijl de Sint-Baafsabdij de patronaatsrechten van de kerken van Poesele en Vosselare had. De bloeiperiode voor de oprichting van nieuwe parochies is in de 12de (Hansbeke, Poeke en Lotenhulle) en 13de (Bellem) eeuw te situeren, perioden waarin ook de grote ontginningen van nog woeste gronden plaats vonden. In 1242 deed Walter van Marvis, bisschop van Doornik van 1220 tot 1252, in het Bulskampveld en omgeving een rondgang om de parochies in de nieuw ontgonnen streek af te bakenen. Een aantal nieuwe parochies werden opgericht. Tevens bezocht hij bestaande aangrenzende parochies, onder andere Hansbeke, Lotenhulle en Aalter en trof regelingen voor de tienden gelegen binnen het bisdom Doornik.
Kerken en kapellen
Uit de romaanse periode bewaren we nog drie parochiekerken met duidelijke sporen. Bij de Sint-Radegondekerk van Merendree (Merendreedorp), opgetrokken uit natuursteen in de 12de eeuw, ontvouwde de plattegrond van het romaanse kerkje een driebeukig schip met transept, een vlak afgesloten koor en een achthoekige kruisingstoren op vierkante aanzet. In de 16de eeuw werd het schip grotendeels gesloopt, gevolgd door heropbouw van de zijbeuken. De kerk verkreeg echter haar huidig, voornamelijk neoromaans uitzicht na de grootse restauratiecampagne onder leiding van architect August Van Assche in 1881-82. De typische achtkantige kruisingstoren op vierkant grondplan aansluitend bij de Noordfranse romaanse school is nog grotendeels oorspronkelijk, evenals het romaanse koor met vlakke afsluiting en de noordelijke transeptgevel, opgetrokken uit Doornikse steen of veldsteen. De oorspronkelijk romaanse Heilige Kruiskerk van Lotenhulle werd eveneens door architect August Van Assche in 1871-72 en begin 20ste eeuw door Jules Goethals vergroot en grondig gerestaureerd in neoromaanse stijl, naar model van de oude kerk (Lodorp). De onderste geleding van de achtkantige kruisingstoren in veldsteen met rondboogvormige galmgaten en binnenin rustend op vierkante pijlers, wordt als romaans (12de-eeuws?) beschouwd.
Ook de Sint-Mauritiuskerk in Nevele (Markt) vertoont verschillende muren van Doornikse steen en veldsteen die kunnen opklimmen tot de 12de of 13de eeuw. De na de oorlogsschade gereconstrueerde vierkante kruisingstoren, van Doornikse steen, werd in de 15de eeuw met een klokkenverdieping verhoogd. De vlakke koorafsluiting refereert eveneens aan de romaanse bouwperiode.
Uit de gotische periode vermelden we de bakstenen Sint-Corneliusparochiekerk van Aalter (Markt). Hoewel nog een schaars element van de 13de-eeuwse kern overblijft in de zuidelijke transeptarm, gebouwd van veldsteen, mogen we aannemen dat de kerk met hoogkoor, Onze-Lieve-Vrouwekoor en Sint-Corneliuskoor, daterend uit de 16de eeuw, één van de best bewaarde voorbeelden is van laat-gotische kerkbouw in dit gebied. De kerk en toren werden heropgebouwd in de 17de eeuw in een aangepaste laatgotische stijl. Zoals vele kerken in de streek, verkreeg ze haar huidig uitzicht na de uitbreidingswerken begin 20ste eeuw door architect Jules Goethals.
De laat-gotische Onze-Lieve-Vrouwekerk van Bellem (Bellemdorpweg), heropgebouwd in de eerste helft van de 17de eeuw en vergroot in de 19de eeuw, was vóór de heropbouw na de oorlogsschade van 1944 eveneens een typerend voorbeeld van laat-gotische kerkbouw.
Verscheidene dorpskerken zijn uitgerust met meubilair uit de 17de en 18de eeuw. De houten preekstoel met gesculpteerde panelen op de borstwering van de kuip wordt na de renaissanceperiode oen belangrijk onderdeel van het kerkmobilair. In de parochiekerk van Merendree is de kansel van 1698 gedateerd en is het oudst bewaarde voorbeeld in het Nevelse. In dezelfde kerk is ook nog het fraai uitgesneden eiken koorgestoelte in renaissancestijl uit het midden van de 17de eeuw goed bewaard.
De belangrijkste fragmenten van het roerende kerkpatrimonium vormen de 18de-eeuwse, meestal eiken meubelstukken zoals de lambriseringen (Aalter (1761) en Nevele) en de communiebanken (Aalter (1722), Hansbeke (1732), Merendree). Ook enkele biechtstoelen in rococo- of classiciserende stijl in Aalter (1761), Lotenhulle, Poeke en Nevele (1728, 1756) vertonen fraai gebeeldhouwde details.
De Sint-Petrus en Pauluskerk van Hansbeke werd volledig heropgebouwd in 1789-93 naar ontwerp van François Drieghe. De eenvoudige driebeukige plattelandskerk werd opgetrokken uit baksteen in een classicistische stijl maar met reminiscenties aan de late gotiek. De dominerende toren met peerspits dateert evenwel van de restauratiewerken die naar de plans van de Gentse architect Valentin Vaerwyck in 1922-23 werden uitgevoerd na de oorlogsschade van 1918 (Hansbekedorp).
Midden 19de eeuw bouwde priester-architect J.-A. Clarysse twee kleine dorpskerkjes. De Sint-Laurentiuskerk van Poesele (Poeseledorp), ter vervanging van het oude vervallen kerkje, en de kerk van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand voor de nieuw opgerichte parochie Sint-Maria-Aalter in de afgelegen noordelijke hoek van de gemeente Aalter. Zij worden gerekend onder de eerste Vlaamse kerkjes in neogotische stijl. De neoclassicistische richting in de 19de-eeuwse architectuur wordt vertegenwoordigd door het kerkje van Poeke (Poekedorpstraat), toegewijd aan Sint-Lambertus, gebouwd in 1842-44. Het ontwerp van architect Ange de Lancker werd uitgevoerd met wijzigingen op advies van architect Louis Roelandt.
Belangrijk voor de tweede helft der 19de eeuw zijn de vergrotingen en verbouwingen van de oude romaanse en gotische kerken in neoromaanse en neogotische stijl. De kerken van Bellem, Lotenhulle, Merendree en Vosselare werden zoals hogervermeld onder leiding van de Gentse architect August Van Assche in "oorspronkelijke" stijl gereconstrueerd. Zijn persoonlijke interpretatie van de gotische bouwkunst uit de 13de eeuw met een neiging tot uniformeren drukte evenwel een stempel op de gebouwen. Architect Jules Goethals tekende begin 20ste eeuw de plans voor de uitbreiding in aangepaste stijl van de gotische kerken in Aalter, Bellem en Lotenhulle.
De in de 19de eeuw en begin 20ste eeuw gebouwde of verbouwde kerken zijn doorgaans gestoffeerd met meubilair in de heersende neostijlen. Vooral het hoofd- en de zijaltaren in natuursteen (Lotenhulle, Merendree) of hout nemen een opvallende plaats in. De invloedssfeer van de neogotische stijlrichting blijft bovendien nog lang doorleven in het mobilair van de plattelandskerkjes.
De moderne kerkbouw biedt weinig opvallende realisaties. Voor de slechts in 1950 gestichte Sint-Godelieveparochie van Aalterbrug tekende architect August Cocquyt (Aalter) in f938 een modernistisch aandoende bakstenen kerk met losstaande vierkante toren (Sint Godelievestraat). Dit laatste element kenmerkt ook twee andere "moderne" kerken, opgetrokken ter vervanging van de oude, tijdens de bombardementen van 1940 totaal vernielde kerken: de kerk van Landegem (Landegemdorp) werd naar ontwerp van Adrien Bressers opgetrokken in een neoromaans geïnspireerde versie met gecementeerde gevels voorzien van kleine rondboogvormige muuropeningen; in de Sint-Eligiuskerk van Vosselare werd door architect H. Vaerwyck-Suys gepoogd om door een gedeeltelijke reconstructie van Balegemse steen een idee te geven van de verloren gegane fraaie gotische kerk (Vosselaredorp).
De sterke volksdevotie toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw komt tot uiting in de talrijke wegkapellen ingeplant op kruispunten of aan de afsluiting van hoeven. Eén van de oudste nog bestaande kapellen is de "Kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën" in Landegem zogenaamd "Poeldendrieskapel" uit de 17de eeuw. De bak- en zandstenen barokkapel wordt getypeerd door een klokgevel met afdekkend gebogen fronton en een omlijste rondboog-vormige toegangsdeur. Het kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw in de Wulfhoek in Nevele zou opklimmen tot circa 1770. Dit eenvoudige bouwtype bleef in de volgende eeuwen de basisvorm voor de toegankelijke wegkapelletjes. De kleine bakstenen gebouwtjes onder pannen zadeldak uit de 19de of 20ste eeuw zijn echter verder zonder architectonische noemenswaardigheden (bijvoorbeeld de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Onbevlekte Ontvangenis in Hansbeke, Reibroekstraat). De sobere vormgeving wordt slechts hier en daar opgefleurd door stijlinvloeden uit de neogotiek (bijvoorbeeld Aalter, Kestelstraat nr. 127 ; Bellem, Lotenhullestraat (1854) en Merendree, Broekstraat nr. 13-14, de Onze-Lieve-Vrouwekapel van architect Louis Minard (1860)), de neoromaanse bouwstijl (bijvoorbeeld de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes (1874) in Poeke, Kasteelstraat) of het neoclassicisme (bijvoorbeeld de Sint-Philomenakapel (1848) in Hansbeke, Hansbekedorp nr. 92).
Het religieus patrimonium telt in het bestudeerde gebied slechts één oude kloosterstichting. In 1502 vormde de heer van Nevele, Jehan de Montmorency, het bestaande gasthuis om tot een klooster van grauwe zusters of penitenten. De kloostergemeenschap betrok in 1503 twee huizen in de Langemunt en in 1531 werd de kapel ingewijd. Nieuwe kloostergebouwen werden in de loop van de 17de eeuw opgericht en in 1663 werd ernaast een verblijf bijgebouwd voor paters-rekollekten, een zogenaamde "paterije". Dit gebouwencomplex bleef fragmentarisch bewaard. Van de kapel aan de straatkant is nog weinig te merken. In de nogal vervallen achterbouwen (Nevele, Langemunt nr. 23) zijn wel nog duidelijk merkbare sporen van het 17de-eeuwse kloostergebouw. In de sobere lijstgevels van twee bouwlagen opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenstijl ziet men nog gedichte kruiskozijnen en sporen van een 17de-eeuws jaartal op de penanten. De voormalige paterije (Nevele, Langemunt nr. 13) in een gelijkaardige bouwstijl is grotendeels bewaard in een nog bestaand losstaand woonhuis.
Van het oude gasthuis in Aalter, met kapel toegewijd aan Heilige Landrada, gelegen op het zogenaamde "Vrijhof", vlakbij de kerk en het marktplein, zijn geen zichtbare sporen bewaard.
BURGERLIJKE ARCHITECTUUR
Openbare gebouwen
Belangrijke openbare gebouwen komen in de typische plattelandsgemeenten van het bestudeerde gebied niet voor.
De gemeentehuizen zijn gewoonlijk ondergebracht in eenvoudige kleine gebouwen opgetrokken in de loop van de 19de of 20ste eeuw in een vrij onopvallende bouwstijl. Oude herbergnamen zoals "Schepenhuis" en "Oud Gemeentehuis", leren ons dat de schepenen tijdens het Ancien Régime maar ook later meestal vergaderden in een speciaal daartoe voorbehouden lokaal in een herberg (bijvoorbeeld Vaartstraat nr. 2, café " 't Oud Gemeentehuis", Hansbeke). Het gemeentehuis van Nevele (Cyriel Buyssestraat nr. 15) met zijn neoclassicistisch geïnspireerd stijlvol gebouw naar ontwerp (1852) van architect Karel 't Kindt van Nevele, refereert wel aan een duidelijk herkenbaar bouwtype van een 19de-eeuws gemeentehuis.
Het type schoolgebouw in het onderzochte kanton Nevele is vrij gevarieerd, zonder evenwel een specifiek onderscheid te maken tussen de bouwstijl van de gemeentescholen met al dan niet aangebouwde onderwijzerswoning en de kloosterscholen (met aanpalend klooster en kapel). Verschillende interpretaties van de neostijlen zijn in deze landelijke schooltjes terug te vinden.
De oudst bewaarde gemeenteschool is deze van Poesele (Beentjesstraat nr. 10), thans in gebruik als woning, gebouwd in 1854 naar ontwerp van priesterarchitect J.-A. Clarysse, die in dezelfde gemeente rond die tijd ook de nieuwe parochiekerk ontwierp. De bekende Gentse architecten L. Minard en A. Van Assche bouwden in de jaren 1860 respectievelijk een kleine dorpsschool in Vosselare en de grotere gemeentelijke jongensschool van Nevele, vooral in laatstgenoemde school zijn neogotische stijlkenmerken verwerkt. Verder zijn nog de voormalige gemeentelijke jongensschool van Lotenhulle in de Lomolenstraat met de aanpalende afzonderlijke woning van de hoofdonderwijzer, en de in 1912 gebouwde gemeenteschool van Vosselare typische dorpsschooltjes van weleer. De gemeenteschool van Hansbeke (Hansbekedorp nr. 31-35) met onderwijzerswoning, gebouwd in 1876 door de Gentse architect Modeste De Noyette, vormt een apart bouwtype kenmerkend voor de ontwerpende architect. De kostschool van Poeke en het vrij befaamde en groter uitgebouwde pensionaat van Lotenhulle, gesticht in 1842 en 1843, bleven niet in hun oorspronkelijke staat bewaard.
In de tweede helft van de 19de eeuw werden in verschillende gemeenten in opdracht van particulieren of commissies een zogenaamd "hospice" of rusthuis voor bejaarde of behoeftige inwoners van de gemeente gebouwd. Deze kleine alleenstaande tehuizen aan de rand van de dorpskom werden gewoonlijk opgetrokken in een traditiegebonden eclectische baksteenstijl. Het kleine "Hospice van Caneghem" in Bellem (Lotenhullestraat nr. 62) is opgericht in 1863 met een legaat van de Gentse textielindustrieel J.-L. van Caneghem voor een beperkt aantal behoeftige inwoners van de gemeente. Na de herinrichting in 1958 als gemeentehuis herinneren slechts enkele fragmenten en de U-vormige aanleg nog aan het oorspronkelijke hospitaaltje. Het rusthuis van Poeke (Poekedorpstraat nr. 39) werd gesticht in 1877 door de Commissie van het Godshuis en werd in 1894 volledig heropgebouwd in een neogotisch getinte baksteenarchitectuur met trapgevels en Brugse traveeën. Ook het oorspronkelijk eclectische en later sterk uitgebreide "hospice of Sint-Antoniusgesticht" in Aalter (Lostraat nr. 20) van 1896, bleef tot op heden bewaard en groeide uit tot een volwaardig ziekenhuis. Het zogenaamde "Armenhuis" of "Hospitaal Louise" van Nevele en de "Rusthof" van Vosselare, een pittoresk ensemble van tien huisjes, namen destijds een markante plaats in het dorpsleven in, maar zijn nu verdwenen.
Pastorieën
De pastorie in het kieskanton Nevele sluit volledig aan bij het klassieke bouwtype van de pastorie in de provincie. Van de oudste bewaarde pastorieën, slechts één bouwlaag hoog, is de voormalige pastorie van Poesele (Beentjesstraat nr. 13) een mooi voorbeeld. Volgens het landboek van Poesele van 1639 bevond de pastorie zich in de Beentjesstraat op een nog gedeeltelijk "omwald" terrein. De kerk stond vanaf 1121 onder patronaat van de Sint-Baafsabdij en later van de bisschop van Gent. Na de Franse revolutie werd de pastorie verkocht aan particulieren. Een nieuwe pastorie werd gebouwd in 1845. Hoewel de oude pastorie volledig opgetrokken werd in traditionele bak- en zandsteenstijl dateert zij slechts van 1757. De architectuurvorm vertoont dezelfde kenmerken als de traditionele Vlaamse hoevebouw, zoals zij slechts uitzonderlijk voorkomt of bewaard werd in het hier betreffende gebied. Baksteen werd aangewend voor het opgaande metselwerk en zandsteen voor dorpels en tussenstijlen van de kozijnen, kordons en deuromlijstingen. Het overstekende zadeldak, gevat tussen uitgesneden houten modillons, is gevat tussen zijaandaken afgewerkt met muurvlechtingen.
Een tweede 18de-eeuws voorbeeld, de pastorie van Merendree (Hammeken nr. 14), is eveneens ingeplant op een oudere "omwalde" site gekend als Gerolfswal of meierswal. Zij werd gebouwd in opdracht van de pastoor circa 1764 en toont een volledig andere bouwstijl, namelijk het classicistische type van een dubbelhuis met een lijstgevel van twee bouwlagen afgedekt met een zadeldak. In meerdere pastorieën of voormalige pastorieën werden nog 18de-eeuwse interieurs aangetroffen. Rococo getint pleisterwerk met profielversiering van plafonds en wanden en stucdecoratie op schouwboezems, sieren de salons in de pastorie van Hansbeke (Hansbekedorp nr. 13), Merendree en Vosselare (Lagestraat nr. 16). Het stijlvolle herenhuis ingeplant in een omhaagde of ommuurde tuin, op rechthoekige plattegrond en geflankeerd door zijaanbouwsels onder lessenaarsdak, wordt het basistype en de meest courante bouwstijl voor de pastorie in de tweede helft van de 18de eeuw en de 19de eeuw (bijvoorbeeld Aalter, Kerkstraat nr. 1, 1847).
Burgerhuizen en rijhuizen
Rondom het dorpsplein en in de straten rondom de kerk zijn de belangrijkste dorpswoningen gegroepeerd. De doorsneestraat met bescheiden dorps- en arbeidershuizen uit de 19de en 20ste eeuw bepaalt thans het architecturaal kader van de gemeente. Toch getuigen nog enkele markante bouwelementen van een verdwenen ouder patrimonium. De deuromlijsting van Bellemdorpweg nr. 30-32 zou opklimmen tot de 16de eeuw en mag beschouwd worden als het vroegste voorbeeld van een stijlelement in de burgerlijke architectuur van de streek. Het accentueren van de ingang door het omvatten van de deur in een natuurstenen of bakstenen omlijsting is vaak de enige stijluitdrukking binnen de dorpsbebouwing. Ook in de sober uitgewerkte gevels van de herbergen is aan de deuromlijsting speciale aandacht geschonken. De deuromlijsting van herberg "In de Roos" op de Markt in Nevele is een zeldzaam voorbeeld van rococostijl in de burgerarchitectuur op het platteland. In Aalter zijn nog enkele mooie herenhuizen uit de laatste decennia van de 18de eeuw gaaf bewaard. Drie interessante herenhuizen in de Stationsstraat illustreren een nieuw geveltype ontstaan in de 18de eeuw, namelijk de bepleisterde lijstgevel in classicistische stijl. In Nevele is de dekenij (Cyriel Buyssestraat nr. 19) ondergebracht in een waardevol 18de-eeuws gebouw met alle stijlkwaliteiten van de Lodewijk XVI-architectuur.
De typische gevelbepleistering bepaalt ook het 19de-eeuwse straatbeeld, doch werd later dikwijls vervangen door cementering of beraping. De commerciële of ambachtelijke functie van een dorpshuis wordt bovendien geaccentueerd door een groter uitgebouwd venster of door een houten winkelpui (bijvoorbeeld Aalter, Markt nr. 12). Enkele statige 19de-eeuwse huizen van dorpsnotabelen en gegoede burgers contrasteren door hun volume en de decoratieve gevelbehandeling met het bescheiden, kleinschalige karakter van de overige bebouwing in de dorpskommen. Zij werden gewoonlijk opgetrokken als rijhuis of alleenstaande woning met, een omringende tuin in een neoclassiciserende stijl, bepleisterd en beschilderd (bijvoorbeeld in Nevele, Camille Van der Cruyssenstraat nr. 13 (1863) en Cyriel Buyssestraat nr. 44 (1852) en in Landegem, Stationsstraat nr. 1) of in een vrij eenvoudige eigentijdse baksteenstijl (bijvoorbeeld Bellemstraat nr. 57 (1899) in Aalter).
Daarnaast vervolledigen vanaf het einde van de vorige eeuw de eerste eclectische huizen de dorpsbebouwing (bijvoorbeeld Aalter, Stationsstraat nr. 51 (1906) en Nevele, Cyriel Buyssestraat nr. 1 (1911)). De rond de eeuwwisseling opkomende art-nouveau-invloed is vooral merkbaar in bouwdetails zoals ijzerwerk, tegeltableaus, erkers (bijvoorbeeld Brouwerijstraat nr. 12 (1913) in Aalter).
Kastelen, buitenplaatsen en landhuizen
Van de middeleeuwse kastelen of burchten zijn weinig of geen sporen bewaard in het bestudeerde kieskanton. Nevele, Hansbeke, Vosselare en Poeke waren nochtans in het bezit van een heerlijk, versterkt kasteel. Reeds in de veldslag van 1381 of 1382 en opnieuw in 1488 in de strijd van de Gentenaars tegen het centrale gezag werden ze vernietigd. Begin 14de eeuw lieten de heren van Nevele een nieuw kasteel bouwen te Ooidonk (Bachte-Maria-Leerne). Toen het kasteel van Nevele in 1381 in as werd gelegd verbleven zij vermoedelijk reeds in hun tweede kasteel. Na de brand werd het kasteel in Nevele toch gedeeltelijk heropgebouwd.
Het fungeerde van dan af als woning van de amman, gevangenis of vierschaar. Hoe het versterkte kasteel van Nevele, een typische woontoren op een omwalde motte, eruit zag, leert ons de beschrijving geciteerd in De Potter en Broeckaert: "een viercante torre ghemetst van blauwe schorre", waartoe motte, wallen, land, meers en weide behoorden. Er waren "twee motten oft ghersinghe, rondomme bewatert... de eene palende aen de riviere die men heet de Poecke, daerneffens loopende". Het slot was dus opgetrokken naast de kerk en aan de Poekebeek met een versterking van motte en walgrachten. Een deel van de oude toren in Doornikse steen zou bewaard gebleven zijn (Cyriel Buyssestraat nr. 4); ook de muur tussen het kerkhof en het klooster zou een overblijfsel zijn van het voormalige kasteel.
De heropgebouwde kastelen in traditionele bak- en zandsteenarchitectuur hebben hun defensief karakter vrijwel verloren en zijn geëvolueerd naar een residentiële verblijfplaats. De in de 17de eeuw heropgebouwde kastelen van Poeke en Vosselare zijn ons goed bekend uit iconografische bronnen. Het kasteel van het kleine dorp Poeke (Kasteelstraat nr. 26) werd opgetrokken door de invloedrijke familie de Preudhomme d'Hailly, heren van Poeke van 1579 tot 1870. Van dit kasteel toont het bekende boekwerk van A. Sanderus, Verheerlykt Vlaandre, een volledig door water omgeven gebouwencomplex met het klassieke voorkomen en plattegrond van een semi-versterkt waterkasteel met nog vrij gesloten vleugels rondom een open binnenplaats en met flankerende hoektorens. Het kasteel werd in 1671 en in 1750-61 in aangepaste Frans geïnspireerde stijl vernieuwd en omgeven door een nieuw aangelegde tuin in de classicistische stijl van A. Lenôtre met onder andere een zogenaamde "achtsterre". Bij de laatste grote verbouwingscampagne door Victor Pycke de Peteghem in 1875 verkreeg het kasteel zijn huidig uitzicht. Het kasteel met het park is ongetwijfeld het pronkstuk van het historische en artistieke patrimonium van de streek.
Het gracieuze "kasteel Te Velde" in Merendree (Gerolfsweg nr. 4), is in hoofdzaak nog een 18de-eeuws landhuis. Een fraaie bepleisterde tuingevel met symmetrische gevelopstand in Lodewijk XVI-stijl is gericht naar het in Engelse landschapsstijl heraangelegd park met grillige vijver. De andere gevel zou dateren uit de empireperiode en werd in 1888 aangepast met decoratieve hoektorens en balkons.
Voor de neoclassiciserende richting in de eind 18de-eeuwse en 19de-eeuwse kastelenbouw is het "kasteel Kervyn de Meerendré" (Merendree, Veldestraat nr. 48) een belangrijk voorbeeld. Gebouwd in de laatste decennia van de 18de eeuw, kreeg het zijn uiteindelijke vorm naar ontwerp van architect Bureau kort na het midden van de 19de eeuw. Qua gevelarchitectuur valt vooral de achtergevel op met zijn door pilasters geordonneerde rotonde, in de hoger opgaande binnenring voorzien van een beschilderd koepelgewelf. Behalve de fraaie nutsgebouwen bevindt zich zijdelings van het kasteel een volledig ommuurde moestuin met oranjerie.
Een kasteel met een zekere allure is het kasteel van Bellem (Mariahovelaan nr. 2). Het oudheerlijke kasteel, waarvan de prinses van Montmorency de laatste eigenares was in het Ancien Régime, werd begin 19de eeuw in opdracht van de nieuwe eigenaar, de Gentse textielindustrieel J.-L. van Caneghem heropgebouwd. In de periode 1855-60 zou het kasteel opnieuw verbouwd zijn en aangepast met neoclassicistische stijlelementen naar ontwerp van de Doornikse architect Bruno Renard, en het park werd naar ontwerp van de Leuvense tuinarchitect E. Rosseel in Engelse landschapsstijl heraangelegd. Eveneens interessant bij dit kasteel zijn de verschillende bij- en dienstgebouwen. Vooreerst zijn er de twee fraaie bepleisterde dienstvleugels in 18de-eeuwse stijl haaks opgesteld ten opzichte van het hoofdgebouw. Het belangrijkste bijgebouw is de 16de-eeuwse ronde duiventoren. Onder de overkragende dakrand van het achtkantige spitsdak zijn een zestigtal vlieggaten aangebracht die toegang geven tot een driehonderd woonnissen. De merkwaardige houten torenconstructie boven de ijskelder is jammer genoeg verdwenen.
Het "kasteel van Hansbeke" in de Warandestraat dateert in kern eveneens uit het einde van de 18de eeuw en werd gekenmerkt door een sobere vormgeving eigen aan de eenvoudige neoclassiciserende landhuizen, eind van de 19de eeuw werd het gebouw ontpleisterd en verrijkt met neoclassiciserende gevelornamenten. Enkele opmerkelijke bijgebouwen dateren uit de tweede helft van de 19de eeuw, zoals het kinderspeelhuisje en de oranjerie, beide opgetrokken in een verzorgde baksteenarchitectuur met veel aandacht voor ornamentele kleurrijke details.
De meerderheid van de "kasteeltjes", op de kaart van Vander Maelen aangeduid als omgrachte "(maison de) campagne", buitenhuizen van Gentse industriëlen of buitenplaatsen van adellijke families, is niet in hun oorspronkelijke staat bewaard gebleven. Vooral de beide wereldoorlogen hebben aan dit patrimonium onherstelbare schade toegebracht, zoals aan het kasteel Ter Mere in Vosselare of de buitenplaatsen op de Poeldendries in Landegem.
De zogenaamde kastelen gebouwd na de laatste eeuwwisseling in Aalter hebben een eclectische inslag. Bakstenen trapgevels met kruiskozijnen en decoratieve gevelelementen ontleend aan de Vlaamse laat-gotische stijl, verlenen de kasteeltjes van Hoogveld (1925) (Aalterstraat nr. 16), Nobelstede (Manewaarde nr. 15 (1905)) en Schuurlo (Schuurlo nr. 10-11 (1931)) een sfeervol karakter. Een uitzonderlijk voorbeeld van 20ste-eeuwse kasteelbouw biedt het "kasteel van Aalter" of "Loveld" (Loveld nr. 41): een bak- en natuursteen landhuis op L-vormige plattegrond gebouwd in 1912 naar ontwerp van architect Flanneau in een vereenvoudigde classiciserende "Franse stijl". Merkwaardig is vooral het rijkelijk aangeklede interieur dat naar verluidt volledig overgebracht is uit een Frans kasteel.
Grote villa's of landhuizen uit het begin van de eeuw zijn in deze streek zeldzaam. "Villa Cranenpoel" in de Lotenhullestraat in Aalter is één van die zeldzame buitenhuizen gebouwd in 1902 in Normandische stijl met imitatie-vakwerkbouw in de geveltoppen, ingeplant in de toen nog quasi onbebouwde boomrijke omgeving rondom de zogenaamde Kranepoel. Pas in de laatste decennia werden de omliggende bossen grotendeels verkaveld en bebouwd met zomerverblijven of luxueuzere woningen, met een poging om het bosachtig uitzicht van de omgeving te behouden.
Hoevebouw
In de landelijke architectuur van de streek van Aalter en Nevele neemt de hoevebouw de meest opvallende plaats in.
De historisch belangrijke hoeven, zetel van een heerlijkheid of leen, waren meestal uit defensief oogpunt ingeplant op een omwalde motte of waren rondom ingesloten door walgrachten. Ook later werden grote hoeven door middel van omgrachtingen afgebakend en beschermd. De meeste van deze sites, die, zoals uit de historische kaarten blijkt, talrijk voorkwamen in deze vruchtbare en vroeg ontgonnen streek, bewaren nu nog schaarse sporen van een omgrachting. Zowel de circulaire als de rechthoekige grachtvorm, enkel- of meervoudig, kwamen veelvuldig voor.
Tot de 18de eeuw was de doorsnee-boerenwoning opgetrokken uit hout en leem en omvatte zij slechts één kamer. Enkel de grote hoeven toebehorend aan religieuze instellingen of heerlijkheden waren in de traditionele bak- en zandsteen gemetst. De oudst bewaarde hoeven of pachthoven, opklimmend tot de 16de of 17de eeuw zijn opgetrokken uit deze bouwmaterialen én met de kenmerken van de traditionele architectuur zoals trapgevels en stenen kruiskozijnen. Deze traditionele bouwwijze bleef nog in gebruik tot de 18de eeuw (bijvoorbeeld Bellem, Waggebrug nr. 5, Landegem, Grote Heirenthoek nr. 30, en Merendree, Alsemweg nr. 12, en Broekstraat nr. 7 en 12). Als steenarme streek werd weinig gebruik gemaakt van natuursteen en werden de nodige kleurkontrasten bekomen door het kalken en beschilderen van bepaalde bouwonderdelen. Dank zij de evolutie in de landbouwtechnieken groeide in de loop van de 18de eeuw het aantal kleine landbouwbedrijven sterk aan. Vermoedelijk werd in de loop van de 18de eeuw (vooral de tweede eeuwhelft) het versteningsproces van het boerenhuis definitief ingezet. We merken trouwens op dat nagenoeg alle gerepertorieerde hoeven op de "kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden" opgemaakt door graaf de Ferraris in de periode 1771-1778, te lokaliseren zijn. Hier en daar bewaart een boerenhuis nog de sporen van stijl- en regelwerk van de vroegere vakwerkbouw (Zwagershullestraat nr. 20, Bellem (1577), en Haarkenstraat nr. 8, Landegem, (1737)).
Twee hoevetypes bepalen het ruraal patrimonium van het onderzoeksgebied: de hoeve met losstaande bestanddelen en de meestal kleinere langgestrekte hoeve. De boerenwoning is doorgaans ingeplant ten noorden op het voorerf of boomgaard, afgesloten aan de straatzijde met een haag of gracht en toegankelijk via een ijzeren hek, eventueel naar oud gebruik geflankeerd door één of twee linden. De erfgevel is dan ook meestal naar het zuiden georiënteerd. Bij de opbouw met losse bestanddelen zijn de schuur, stallen en andere bedrijfsgebouwen ofwel in één gebouw samengebracht ofwel in L-of U-vorm met het woonhuis opgesteld. Het bakhuis, nu meestal in gebruik als berging, werd wegens brandgevaar verderop of in een hoek van het erf opgetrokken.
Een doorsnee-boerenhuis of dorpswoning in baksteen telt één bouwlaag en is afgedekt met een pannen zadeldak. De lage erfgevel wordt beschermd door een witte kalklaag of beschildering op een zwartgepikte plint. Het kleurgebruik in de gevels kan verwijzen naar de eigenaar, in de meeste gevallen de adellijke bewoners van het kasteel. Zo domineren de blauwwitte kasteelkleuren van Hansbeke nog in grote mate het dorpsbeeld. De meer recente landelijke woningen uit de 19de en 20ste eeuw zijn meestal opgetrokken uit donkere baksteen of Scheldesteen zonder gevelbeschildering. Een kleinschalige variant op het regionale witgekalkte boerenhuis van de grote hoeve is het kleine boerenarbeidershuisje, vaak twee aan elkaar gekoppeld tot een tweegezinswoning en uitgebreid met een aangebouwd stalletje onder een doorlopend zadeldak.
De gebogen ingangsdeuren in de oude hoeven zijn vaak geaccentueerd door uitspringende omlijstingen in bakstenen van een kleiner formaat en in een contrasterende kleur. Sommige oude deuren zijn onderaan nog beschermd door een regenplankje. De houten, haast vierkante kruiskozijnen zijn met een houten roedeverdeling onderverdeeld in kleine ruitjes. De bovenvakken zijn aan de binnenkant versterkt met houten stijltjes, terwijl het onderste deel aan de buitenkant kan afgesloten worden met luiken. Typisch voor de streek zijn de houten kruiskozijnen waarvan het bovenvak in het gevelvlak ligt. Het hoge rechthoekige of geloogde venster met volledige afsluiting door persiennes of luiken, voorzien van een kleine lichtopening, verving vanaf de 19de eeuw het oude venstertype. Naast de omlijstingen van deuren en vensters is een aflijnend baksteenfries als gevelbeëindiging vaak het enige decoratieve accent.
Van de woningen gevat tussen aandaken afgewerkt met muurvlechtingen kunnen we aannemen dat zij minstens opklimmen tot de 18de eeuw. De uitgesneden houten modillons die over de gehele gevelbreedte de overstekende dakschilden ondersteunen, verraden ook een oude bouwgeschiedenis teruggaand tot de 18de eeuw.
Vele bezochte boerenwoningen bewaren nog het authentieke karakter en de sfeer van de Vlaamse boerenkeuken. De voordeur geeft rechtstreeks toegang tot de woonkamer-keuken. Een houten tochtscherm, in de loop van de 20ste eeuw gewoonlijk versteend, beschutte de kamer tegen de tocht en de kou uit de voordeur. De oude rode of zwarte tegelvloer is nog in enkele zeldzame gevallen behouden. De grote schouwmantel gedragen door bakstenen wandstijlen en een eiken balk met bordenlijst is thans aangepast voor het gebruik van een kachel of fornuis (bijvoorbeeld Landegem, Kerkstraat nr. 45). De eiken balkenzoldering met kinderbalken rust op versierde eiken moerbalken. Op de "beste kamer" geven de gekoppelde toegangsdeurtjes uit naar de kelder of zolder, opkamer en slaapkamer en de vaak nadien aan de achtergevel bijgebouwde keuken (bijvoorbeeld Wulfhoek nr. 1, "Hof ten Steine", Nevele). In vele hoeven bevindt zich een opkamer in een hoektravee van het woonhuis boven een keldertje met hoger geplaatste venstertjes in de zij- of achtergevel. In de schaargebinten op de zolder vindt men soms nog telmerken terug.
Het bedrijfsgedeelte is meestal ondergebracht in een grote schuur, die zowel schuur als stallen en wagenhuis omvat. De hier geïnventariseerde schuren zijn gewoonlijk vrijstaande bakstenen constructies onder overkragend zadeldak (pannen) met een centrale in het dak hoger opgetrokken doorrit (dwarsschuur) met klein ingewerkt deurtje, met flankerende staldeurtjes en een open inrijpoort van het wagenhuis. In Aalter vonden we nog drie houten dwarsschuren met horizontale beschieting terug (Kestelstraat nr. 121, en Schuurlo nr. 8, "Goed ter Lucht", en nr. 13, "Goed Schuurlo"), één in Bellem (Markettestraat nr. 34) en één in Landegem (Poeldendries nr. 38). De inscripties in het houtwerk van de schuurpoort, namen van dorsers, tekeningen en jaartallen, verraden soms een oude kern opklimmend tot de 17de eeuw (bijvoorbeeld Nevele, Veldeken nr. 39 zogenaamd "Nieuwenhove", van 1688), maar algemeen kan gesteld worden dat de nog bestaande of in gebruik zijnde schuur-stallen dateren uit de tweede helft van de 19de eeuw of zelfs uit het begin van de 20ste eeuw.
Los op het erf, in een hoek van de boomgaard of bij de gracht, is een afzonderlijk bakhuis ingeplant. Het type bakhuis dat bij ons veruit het meest wordt aangetroffen is het tweedelige type bestaande uit een voorhal onder zadeldak met een voorpuntgevel met deur en in de zijgevels een vensteropening met luiken en een kleiner achteraanbouwsel met de oven afgedekt door een afzonderlijk zadeldakje. Opgetrokken in baksteen met pannendak, al of niet met witgekalkte gevels (bijvoorbeeld Bellem, Markettestraat nr. 34, en Merendree, Biezestraat nr. 27). De vooral in Aalter frequent voorkomende, dicht bij het woonhuis gebouwde aardappelkelder, vormt een aparte component op het boerenerf. Gewoonlijk is de kelder half ingegraven en voorzien van een gemetste toegang en van een begroeide gebogen overwelving (bijvoorbeeld Aalter, Hageland nr. 4, en Landegem, Grote Heirenthoek nr. 30).
Economie, pre-industrieel en industrieel erfgoed
Het kanton Nevele kent ook op economisch vlak een overwegend agrarisch karakter. Zeker tot het midden van de 20ste eeuw was de landbouw de belangrijkste bron van inkomen voor zijn inwoners.
De vrij voorspoedige 18de eeuw betekende een bloeiperiode in de landbouwgeschiedenis van de streek. Door de vooruitstrevende technieken groeide het aantal kleine bedrijven met meer geïntensifieerde landbouwtoepassingen sterk aan. Daarvan getuigen de nog talrijk aanwezige vrij kleine landbouwbedrijven waarvan de gebouwen, en dan vooral de boerenhuizen, opklimmen tot die periode. In dezelfde eeuw nam ook het weven en spinnen als huisnijverheid sterk toe. Verschillende boerenhuizen waren dan ook uitgerust met een weefkamer. Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw kende deze landelijke nijverheidstak een snelle achteruitgang gepaard gaande met een sociale crisis. Naast het werk op de grote hoeven konden de arbeiders in de tweede eeuwhelft ook tewerkgesteld worden in kleine agrarisch verwerkende nijverheden zoals maalderijen, brouwerijen, stokerijen en melkerijen die in de meeste dorpskernen opgericht werden.
Een belangrijk bestanddeel van het oude industriële erfgoed is het molenpatrimonium. Van de eertijds talrijke windmolens zijn er slechts drie stenen koren(- en olie)windmolens bewaard: de Teerlingmolen in Aalter (Weibroekdreef nr. 2), de Hartemeersmolen in Poeke (Artemeersstraat nr. 14) en tenslotte de molen in de Veldestraat in Merendree. De beschermde en gerestaureerde Hartemeersmolen is gelegen in een goed behouden open, licht golvend landschap. De ronde bakstenen bovenkruier op een molenberg gebouwd, zou van 1810 dateren. Het merendeel van de molens werd in de 19de eeuw van steen (her)opgebouwd en voorzien van een stoommachine. De teloorgang van deze fraaie dorpsmonumenten startte kort na de eeuwwisseling. In het eerste kwart van de eeuw verdwenen de meeste reeds in onbruik geraakte molens uit het dorpsbeeld.
De opbloei van de handelsnijverheid werd vooral gestimuleerd met het aanleggen van de spoorlijn Gent - Brugge - Oostende in 1838. In ons onderzoeksgebied bleven drie stationsgebouwen bewaard. Het station van Aalter, het oudst bewaarde station op deze lijn en thans, na de bouw van een nieuw station met sloping bedreigd, leunt nog sterk aan bij de bepleisterde neoclassiciserende stationsarchitectuur uit de 19de eeuw. De stations van Hansbeke en Landegem werden zwaar beschadigd tijdens de Eerste Wereldoorlog en nadien heropgebouwd in een eerder pittoreske landelijke bouwstijl van verschillend type. Ook de metalen spoorwegbrug in Landegem over het Kanaal van Schipdonk werd tijdens de gevechten aan het kanaal in 1918 vernield en vervangen door een gelijkaardige brug na de oorlog.
Kleine agrarische nijverheden of huisnijverheden kwamen in de loop van de 19de eeuw in de dorpskernen en in de omgeving van belangrijke transportwegenen waterwegen (Brugse Vaart, Schipdonkkanaal) tot bloei. Vooral in het iets grotere centrum van Nevele ontstonden verschillende kleine bedrijfjes, voornamelijk ingeplant in de achterbouwen van de aaneengesloten huizenrijen van de dorpsstraten. Het belangrijkste voorbeeld is de voormalige cichoreifabriek Buysse-Loveling, uitgebaat door deze bekende Nevelse familie. Enkele voormalige brouwerijen in verschillende gemeenten bewaren nog sporen van de vroegere bedrijvigheid.
In Hansbeke bestond een coöperatieve melkerij vanaf 1894 in de gebouwen van de katholieke school. Graaf B. de Bousies liet enkele jaren later (1909) een merkwaardig melkerij gebouw optrekken tegenover de zogenaamde "oude melkerij" (Melkerijstraat nr. 24). Twintig jaar later telde de coöperatieve 390 deelnemers. Door de aparte landelijke stijl van het utiliteitsgebouw is de samenhang met het dorpsprofiel en het nabijgelegen kasteel van de bouwheer gerespecteerd. Over de oprichting van de "melkerij St. -Jozef" van Lotenhulle (Heirstraat nr. 13), gebouwd in een kenmerkende neotraditioneel beïnvloede industrie-architectuur van rond de eeuwwisseling, zijn weinig gegevens bekend. De "coöperatieve stoommelkerij St.-Mauritius" van Nevele werd opgericht in 1928 naar de plans van de studiedienst van de Belgische Boerenbond. Later breidde het bedrijf uit en in de jaren 1960 werd het beschouwd als één van de modernste van het land. De sobere architectuur sluit hier volledig aan bij de functionalistische fabrieksarchitectuur van het interbellum en later.
Het in 1964 geopende industriepark van 125 hectare in Aalter, aan de Brugse Vaart, trok talrijke bedrijven aan en speelt thans een dominerende rol in de economische ontwikkeling van de streek ten koste van de agrarische activiteit. Het toenemende aantal arbeidsplaatsen door de vestiging van een aantal grote bedrijven en de betere toegankelijkheid van het platteland voor de pendelende actieve bevolking stimuleerde de bevolkingstoename en de aangroei van de bebouwing in de dorpskernen.
Bron: LANCLUS K. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Gent, Kanton Nevele, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 12n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kanton Nevele [online], https://id.erfgoed.net/themas/16216 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.