De naoorlogse sociale woonwijk Nieuw-Sledderlo of Zuid-Sledderlo is gelegen ten zuiden van Genk nabij het gehucht Sledderlo, op een uitloper van het Kempisch plateau ter hoogte van de Paulissenberg, omgeven door bossen. De wijk is het enige gerealiseerde deel van een satellietstad voor zo’n 20.000 inwoners, die werd gepland in functie van de verwachte toestroom werknemers die aangetrokken zouden worden voor de te ontwikkelen industriezones langs het Albertkanaal.
Context en voorontwerp
Na de Tweede Wereldoorlog werd door de overheid volop ingezet op industrialisatie, waaronder een modernisering van het waterwegennetwerk en de uitbouw van industriële snelwegen. In de omgeving van Genk werd het vooroorlogse idee om industriestroken aan te leggen parallel aan het Albertkanaal, samen met stroken voor woningbouw, gerealiseerd met de vernieuwing van het kanaal, de aanleg van de parallelle snelweg Antwerpen-Luik en de vestiging van industrie in Herentals, Geel, Tessenderlo en Genk. Zo ontstond een constellatie die aansloot bij de ‘Cité linéaire industrielle’ van Le Corbusier.
De uitbouw van een woonwijk bij deze industriële kern, sloot volledig aan bij het architecturaal-stedenbouwkundige model van de satellietsteden, dat eind jaren vijftig sterk in trek was. Het principe was geïnspireerd op de Engelse ‘new towns’, maar onderscheidde zich ervan door middelgrote stedelijke kernen na te streven, die een verbinding behielden met een grotere stad. Een studie in 1964 zou bevestigen dat deze verbinding met Genk essentieel was, aangezien een stad van 20.000 inwoners te klein was om volledig zelfvoorzienend te zijn. Daarnaast werd de ontwikkeling van Nieuw-Sledderlo beïnvloed door het tayloristisch economisch principe van een ‘company town’. De Limburgse Economische Raad had immers reeds in 1954 hiertoe een oproep gedaan. Het principe ging uit van huisvesting in nabijheid van de industriezone – vergelijkbaar met de mijncités –, zodat de werknemers gecontroleerd konden worden en er een hechte band ontstond met het bedrijf.
Het stedenbouwkundig ontwerp van de satellietstad werd toevertrouwd aan het Nederlandse bureau van Sam J. van Embden en ingenieur M.G. van den Bergh-Mey. Dit plan benadrukte de relaties en het verkeersnet tot het stadscentrum en de industriezones. Ringwegen werden ontworpen in functie van deze circulatie, evenals verbindingen tussen de verschillende wijken van de satellietstad. Hun stad bestond immers uit vijf wijken voor zo’n 20.000 inwoners met elk een eigen buurtcentrum met scholen, geschikt rondom het stadscentrum met winkels en marktplein. De circulatie binnen de wijken voorzag ook een scheiding tussen het gemotoriseerd en voetgangersverkeer, in overeenstemming met de ‘new towns’.
Hoewel de nieuwe stad gericht was op de algemene industrialisatie van de kanaalzone, werd de uitbouw toch voornamelijk gestimuleerd door de vestiging van autofabrikant Ford in Genk omstreeks 1962. Onder initiatief van Ford werd de Keulse architect Peter Neufert aangesteld om een eerste 600 woningen te ontwerpen. Deze waren binnen het plan van Van Embden gelegen binnen het laagbouwgedeelte van de zuidwestelijke wijk van de stad, namelijk het dichtst bij de fabriek gelegen. Het project werd uiteindelijk niet gerealiseerd omdat de aanleg van wegen en nutsvoorzieningen te duur uitviel, aangezien Ford in tegenstelling tot sociale huisvestingsmaatschappijen geen beroep kon doen op subsidies vanuit de Wet Brunfaut.
Realisatie van een sociale woonwijk
Aangezien het huisvestingstekort voor de fabriek van Ford aanwezig bleef, nam de sociale huisvestingsmaatschappij Nieuw Dak het project over. Alle percelen en collectieve gronden bleven echter eigendom van de stad Genk. Pas tegen het eind van de jaren zestig werd het zuidelijk deel van de door Van Embden ontworpen stad vorm gegeven. Er werden drie woningtypes voorzien in overeenstemming met het reliëf en de stedenbouw van de wijk, namelijk rijwoningen voor grote gezinnen aan drie rechthoekige straatlussen, galerijflats van drie of vier bouwlagen aan de buitenrand, en bungalows langs korte, doodlopende straten op de hellingen. Hoogbouw werd achterwege gelaten, zodat het model van de satellietstad werd aangepast aan de gangbare Belgische woonpraktijk. Binnen het plan van Van Embden was er ook aandacht voor de groenaanleg, die niet enkel bestond uit private tuinen, maar eveneens uit openbaar toegankelijke groenzones.
De bebouwing in de wijk kwam gefaseerd tot stand. Volgens plannen van 1970 naar ontwerp van architect M. De Paepe werd het oostelijk deel van de wijk, langs de Bijlke- en Boshoekstraat, uitgebouwd met 100 woningen. In 1971 volgden de plannen van dezelfde architect voor het westelijk deel van de wijk met zo’n 354 wooneenheden, voornamelijk opgevat als in rijen gekoppelde eengezinswoningen, maar eveneens enkele appartementsgebouwen. Architect De Paepe ontwierp daarna samen met André Croonenberghs de acht appartementsgebouwen die aan de rand van de wijk tot stand kwamen (Steenbergstraat, Muggenberg en Boshoekstraat) en die samen zo’n 149 appartementen omvatten. Vanaf 1980 werd de wijk nog aangevuld met appartementsgebouwen aan de Wintergroenstraat (45 appartementen). Ook de Genkse architect E. Reggers was bij de ontwerpplannen betrokken.
De stedenbouwkundige kwaliteit van de wijk contrasteert met de relatief doorsnee architectuur. Deze vertoonde bovendien verschillende technische tekortkomingen, zoals een gebrekkige isolatie en verwarming en een mindere kwaliteit van de bouwmaterialen. Ook werd pas met de aanleg van de wegen gestart toen de wijk al bewoond was en ging de inplanting van de garages voorbij aan het oorspronkelijke idee van verkeersscheiding met parkeervoorzieningen aan de rand van de wijk.
Uiteindelijk werden slechts 650 van de 8.000 à 9.000 geplande woningen gebouwd. De relevantie van een satellietstad volgens het principe van het fordisme bleek immers achterhaald omdat werknemers ook verder van hun werkplaats konden wonen door de opmars van het autobezit. Ook een reductie van het oorspronkelijk plan van Van Embden tot een stad voor 10.000 inwoners bleek te hoog gegrepen. De kleine wijk vormde tijdens de jaren zeventig een geïsoleerde enclave op een bebost plateau, zonder gemeenschappelijke voorzieningen en zonder inbedding in een breder stedelijk weefsel zoals oorspronkelijk bedoeld binnen het concept van de satellietstad.
Recentere ontwikkelingen en toekomstige visie
In het hart van de wijk werden in opdracht van het Ministerie voor Nationale Opvoeding, gebouwenfonds voor de rijksscholen, omstreeks 1977 plannen gemaakt door ingenieur-architect G. Van Houdt voor de oprichting van een geprefabriceerd fröbelschoolgebouw. Het enige uitgevoerde volume werd in 1981 aangevuld met vier verplaatsbare, tijdelijke paviljoenen, in 1985 voorzien van een schoolgebouw met klaslokalen en refter, en in 1990 uitbreid. Andere noden in de wijk waren gemeenschapsvoorzieningen en recreatiemogelijkheden. In 1985 werd door Jongerenwerking Nieuw-Sleddderlo een jeugdlokaal gebouwd, terwijl ook de gemeente Genk inzette op de leefbaarheid van de wijk door de bouw van een beroepsopleidingscentrum (1988), een buurthuis (1992) en een uitbreiding van de jeugdlokalen (1992). De gemeenschapswaarde van de wijk werd versterkt door de bouw van een moskee (2002) op de plaats van het door Van Embden voorziene wijkcentrum met parochiekerk. Nieuw Dak pakte van de jaren 1990 ook de bouwfysische problemen in de wijk aan door middel van renovatie. De bereikbaarheid van de wijk werd bevorderd door het instellen van een regelmatige buslijn tussen de wijk en het stadscentrum. Deze verschillende aspecten kwamen het samenleven in de wijk ten goede en plaatsten de stedenbouwkundige aspecten uit het oorspronkelijk plan terug naar voor.
Een recent Masterplan, zogenaamd LO 2020, streeft naar een verdere ontwikkeling van de wijk en de aansluiting tussen Oud- en Nieuw-Sledderlo tot een nieuw geheel, Groot-Sledderlo. Binnen deze visie is er aandacht voor verkeersverbindingen, de uitbouw van nieuwe woonzones en kwalitatieve, aantrekkelijke groenzones, evenals collectieve ruimtes met een groot sociaal potentieel. Vanuit een analyse van de wijk bleken de galerijflats omwille van hun oriëntatie, organisatie en relatie tot de groenzones, problematisch in gebruik. Ook werd te veel collectieve open ruimte herleid tot restruimte. De belangrijkste ingreep vanuit het masterplan op de bestaande bebouwing situeert zich in de randen van de wijk, namelijk met de sloop van veertien appartementsgebouwen met samen zo’n 257 appartementen. De vervangende nieuwbouw wordt voorzien op verschillende plaatsen in de wijk. Anno 2015 werden reeds vijf appartementsgebouwen afgebroken (Steenbergstraat 1, Boshoekstraat 1, 3, 15 en 17). Een andere ingreep bestaat bijvoorbeeld uit het verdunnen van de omliggende dennenbossen in functie van zichtbaarheid, licht en toegankelijkheid van de wijk.
Deze wijk werd binnen de thematische inventarisatie van het sociale woningbouwpatrimonium niet geselecteerd als bouwkundig erfgoed omwille van onvoldoende erfgoedwaarde op Vlaams niveau.
Auteurs: Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Sledderlo
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Nieuw-Sledderlo [online], https://id.erfgoed.net/themas/16969 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.