Het verwoeste platteland in de frontstreek werd vanaf 1919 opnieuw in cultuur gebracht en met hoeves bebouwd. Voor de ruimere context van wederopbouwhoeves kan je het onderzoeksrapport Tooverwerk. De wederopbouw van hoeves in de Verwoeste Gewesten van West-Vlaanderen raadplegen. Hierin wordt de architectuur van de diverse hoevegebouwen - van boerenwoning tot bakhuis - onder de loep genomen.
Verwoesting en wederopbouw vormen bij elke hoeve in de frontstreek een specifiek verhaal in samenhang met de ligging tijdens de oorlog. Zo illustreert de Pollepelhoeve in Zillebeke het oorlogsverloop in dit deel van de Ypres Salient. Deze hoeve vlakbij een belangrijke spoorweg werd op Britse militaire kaarten aangeduid als Transport Farm. Vanuit het hier gevestigde veldhospitaal groeide een militaire begraafplaats. De herbouwde hoeve met cichorei- en tabaksast vormt samen met de begraafplaats Railway Dugouts Burial Ground nog steeds een baken in het landschap. Ook het Duitse leger maakte gebruik van de strategische ligging van hoeves in het landschap. Zo werd het Vicognelandgoed in Stuivekenskerke uitgebouwd tot een belangrijke Duitse voorpost in het onder water gezette gebied. Bij een aantal wederopbouwhoeves zijn nog bunkers bewaard die tijdens de oorlog vlakbij of zelfs ín (ruïneuze) oude gebouwen werden gebouwd. De Duitse observatiepost bij ‘t Blauwhof in Schore en Britse militaire posten bij ’t Langhof in Zillebeke vormen daar indrukwekkende voorbeelden van. Ook bij de verder van het front gelegen, slechts gedeeltelijk beschadigde hoeves zoals het Regentshof in Leffinge, werden bunkers opgericht.
Sommige heropgebouwde hoeves, zoals het Vicognelandgoed in Stuivekenskerke en het Oosthof in Ramskapelle, gaan terug op abdijhoeves uit de late middeleeuwen. Bij de wederopbouw van deze laatste hoeve door architect Camille Van Elslande (Veurne) werden de oude fundamenten hergebruikt en de nog rechtopstaande muren geïntegreerd. Ook de bewaarde walgrachten van onder meer het West-Bellegoed in Voormezele en ’t Geuzegat in Mannekensvere wijzen op een oorsprong die minstens teruggaat tot de 16de of 17de eeuw.
Bij totale verwoesting waren zelfs de fundamenten onbruikbaar. Hier kon de wederopbouw de vroegere opstelling negeren en ontstond de opportuniteit om de hoeve naast de vernietigde site of dichter bij de straat te herbouwen. Dit resulteerde dan in een betere bedrijfsvoering en (in theorie) een vluggere wederopbouw. Soms zijn sporen van de verwoeste gebouwen en eventueel wallen nog bewaard in de weides. Deze landschappelijke samenhang is nog erg goed afleesbaar bij de hoeves Madelstede in Boezinge en Pilgrimshof in Wijtschate.
Anders dan architect Van Elslande - die tekende voor een beperkt aantal hoeverealisaties rond Diksmuide, Veurne en Nieuwpoort - hielden architecten Cyrille Schmidt (Ieper) en Louis Verstraete (Izegem) bij hun vele realisaties in het Ieperse geen rekening met de vooroorlogse opstelling van de hoeve. Zo hanteerde en kopieerde Schmidt - los van de terreinsituatie en volgens de grootte van het bedrijf - enkele herkenbare basistypes, van middelgrote hoeves met U-vormig opgestelde vrijstaande gebouwen (hoeve in Dranouter) tot imposante, vrij gesloten hoeves met vierkantopstelling en toegangspoort (Madelstede). Kenmerkend voor de hoeves van architect Verstraete is de U-vormige configuratie van vrijstaande volumes met pannen mansardedaken, zoals bij de hoeve Hoogvorst in Kemmel.
De eigenaar kon de hoeve herbouwen via de ontvangen schadevergoeding of via de ‘wederopbouw door de staat’. Bij dit laatste systeem was de opmaak van de plannen door een architect verplicht. Daarnaast speelde ook de Boerenbond een belangrijke rol bij de wederopbouw van hoeves. Onder meer architecten Jules Coomans en Théodore Raison tekenden plannen voor deze organisatie. De basistypes, aangeboden in haar publicaties, zijn slechts uitzonderlijk nog traceerbaar in de bewaarde hoeves (Vlamertinge). Daarnaast verwijst de architectuur van heel wat hoeves naar de modellen die gepromoot werden in het modelboek Fermes-types et constructions rurales en West-Flandre (1918) van Alfred Ronse & Théodore Raison. Ook de in dit werk voorgestelde bedrijfstechnische innovaties werden in de praktijk gebracht en zijn nog herkenbaar bij wederopbouwhoeves. Zo komt de combinatie van een bakstenen buitenschil met het toen nog nieuwe gewapend beton, bijvoorbeeld voor de stalgewelven, vaak voor. Uitzonderlijker was de toepassing van maatregelen voor een betere aanvoer van voeder en mestafvoer (Oosthof in Ramskapelle). In dit kader werden een verbeterd staltype met aparte voeder- en mestgangen en een overdekte mestvaalt aanbevolen. Bij een modelhoeve in Poelkapelle werd de mechanisering en de vermindering van handenarbeid geoptimaliseerd met een ingenieus smalspoornet en eigen elektriciteitsproductie.
Volgens Raphaël Verwilghen, topman bij de Dienst der Verwoeste Gewesten, vormden de wederopbouwhoeves met hun rode daken “une des particularités de ces paysages d’après-guerre. Elles étonnent par leurs dimensions imposantes, la disposition rationelle de leurs bâtiments et souvent même par l’harmonie de leurs lignes” (1923). Ook honderd jaar na de wapenstilstand zijn de vele wederopbouwhoeves uit de jaren 1920 nog steeds bepalend voor de architecturale identiteit van de voormalige frontzone. Heel wat wederopbouwhoeves in een regionalistische baksteenarchitectuur hebben een hoge architecturale waarde. Architecten tekenden hierbij niet enkel praktische hoeves, maar ook ensembles met monumentale allure. Zij kozen voor sierlijk uitgewerkte gevels die de hoeves soms al van ver aankondigen. Zo refereren de hoge schuur van De Kleine Bamburg in Westende en de hoge stalvleugel van ’t Geuzegat in Mannekensvere aan middeleeuwse abdijschuren. Naast imposante hoeves zijn ook kleine hoeves van het langgestrekte type nog steeds herkenbaar in het landbouwlandschap, zoals een hoeve in Vladslo en een hoeve in Ieper.
Vormen wederopbouwhoeves in de voormalige frontstreek een aaneengesloten netwerk, dan zijn ze in mindere mate aanwezig elders in Vlaanderen, in het spoor van de Duitse inval van het najaar van 1914. De in deze periode afgebrande of beschoten hoeves werden nog tijdens de oorlog of kort na de oorlog herbouwd in een regionalistische baksteenarchitectuur. Voorbeelden van aan het einde van de oorlog (1918) door het Oeuvre Suisse en Belgique herbouwde hoeves zijn bewaard in Eppegem en Humbeek. Daarnaast telt Eppegem enkele kort na de oorlog herbouwde hoeves zoals de hoeve De Schrans. Ook in de omgeving van Lier zijn enkele wederopbouwhoeves bewaard, met als meest opvallend element imitatievakwerk in de geveltoppen (hoeve in Koningshooikt).
Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Wederopbouwhoeves in de frontstreek [online], https://id.erfgoed.net/themas/17311 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.