Een kunstige herstelling is een stedelijke premie die de stad Brugge sinds 1877 ter beschikking stelt voor het restaureren van gebouwen met erfgoedwaarde.
In het 19de-eeuwse Brugge bestond, net zoals elders in Europa, een romantische filosofische belangstelling om het verleden te laten herleven. Men keek verlangend terug naar de middeleeuwse hoogdagen van de stad. Verschillende sleutelfiguren binnen de Brugse intellectuele kringen zoals kunsthistoricus James Weale (1832-1917), Jean-Baptiste Bethune en kanunnik Adolf Duclos promootten het bouwen in een neogotische stijl om het middeleeuwse stadsbeeld van Brugge te behouden, te verbeteren en zelfs te vervolledigen. Vanaf 1870 werd Louis Delacenserie stadsarchitect van Brugge. Als kenner en voorstander van de restauratieprincipes van Viollet-le-Duc gaf hij een extra stimulans aan de neogotische bouwprincipes. Tenslotte zorgde de overgang van een liberaal naar een katholieke stadsbestuur in 1875 voor de definitieve doorbraak van de neogotische stijl. De gotische bouwkunst bleef dan ook het symbool van de christelijke kunst. Brugge ontpopte zich hierdoor vanaf de tweede helft van de 19de eeuw tot een centrum van de neogotiek.
Schepen van Openbare Werken Alfred Ronse was de drijvende kracht achter de neogotische beweging. Hij uitte kritiek op het bepleisteren van gevels volgens de classicistische tendensen, die de stad een moderner 18de- of 19de-eeuws uitzicht gaf. Het stadsbestuur zag echter niet hoe ze konden voorkomen dat huiseigenaars hun gevels bepleisterden. Alfred Ronse kwam met het voorstel voor een stedelijke premie, de kunstige herstellingen. De premie moest de restauratie van waardevolle gevels van woningen in particulier bezit en de verspreiding van de neo-Brugse stijl, als lokale interpretatie van de neogotiek, stimuleren. Om in aanmerking te komen voor deze premie moesten de restauraties aan een heel eisenpakket voldoen. Hierdoor kon het stadsbestuur en de stadsarchitect een sterke invloed op de restauratiekeuzes van huiseigenaars en daarmee ook op het uitzicht van de stad Brugge uitoefenen.
Tussen 1877 en 1920 werden niet minder dan 177 gevels met de toelage voor een kunstige herstelling onder het advies van stadsarchitecten Louis Delacenserie en zijn opvolger en protegé Charles De Wulf hersteld, verfraaid of herbouwd. De eerste aanvraag voor de subsidie kwam voor het pand de Rooden Steen op het Jan van Eyckplein. Dat het plein in 1878 het historische kader voor de inhuldiging van het standbeeld van Jan van Eyck was, vormde een extra stimulans voor het stadsbestuur om invloed te kunnen uitoefenen op de verbouwingen.
De eerste kunstige herstellingen staan bekend als zeer ingrijpende verbouwingen met een historiserende aanpak. Bepleisterde lijstgevels moesten plaatsmaken voor bakstenen trap- of puntgevels. Het metselwerk werd uitgevoerd in kruisverband en opgesmukt met maaswerk en neogotische ornamenten. De architecten hadden een voorkeur voor de neo-Brugse stijl zowel voor verbouwingen als voor nieuwbouw. De Brugse traveeën waren een geliefd en vertrouwd element en bleven toegepast worden tot in 1960. Naar het einde van de 19de eeuw toe werden ook andere historische stijlen een inspiratiebron. Zowel neorenaissance, neoclassicistische, neogotische als neobarokke elementen werden gehanteerd in combinatie met modern materiaalgebruik.
In 1921 werd architect Jozef Viérin schepen van openbare werken in het katholieke stadsbestuur van Brugge. De toeristische aantrekkingskracht die de stad Brugge uitoefende en het economisch potentieel dat dit groeiend toerisme met zich mee bracht, werden een belangrijke drijfveer voor de verderzetting van de kunstige verfraaiingen van de stad. Authenticiteit stond minder hoog op de agenda. De versiering bij gevelrestauraties werden wat minder overdreven en er werd meer gebruik gemaakt van nieuwe materialen, maar reconstructies gingen gepaard met verregaande sloopwerken. De opdrachten voor deze kunstige herstellingen kwamen vaak in handen van Brugse architecten zoals Antoine Dugardyn, Firmin Koentges, Théodore Raison en Jozef Viérin zelf.
Het aantal aanvragen voor kunstige herstelling daalde drastisch na de Tweede Wereldoorlog. De aanpak in neostijlen bleef bestaan, maar er kwamen steeds meer stemmen op voor nieuwbouw in hedendaagse stijl. Pas vanaf de jaren 1970 was er opnieuw meer interesse voor monumentenzorg. Enerzijds door de oprichting van de Marcus Gerardsstichting die de druk op het stadsbestuur opdreef om meer aandacht te hebben voor het rijke gebouwenpatrimonium. Anderzijds betekende 1971 ook de start van de 'stedelijke dienst voor monumentenzorg en stadsvernieuwing' met als taak alle architecturale en stedenbouwkundige wijzigingen en projecten in de binnenstad te begeleiden. De hernieuwde aandacht leidde tot een verhoging van de premie kunstige herstelling. Voor het eerst werden achtergevels en inwendige waardevolle constructie-elementen betoelaagd. De restauratie-opvattingen wijzigden in deze periode ook. De zachte restauraties, waarbij zoveel mogelijk de oorspronkelijke bouwelementen gerespecteerd werden, namen in aantal toe. Kenmerkend was ook dat recentere waardevolle constructies uit de tweede helft van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw eveneens in aanmerking kwamen voor betoelaging.
Het nieuwe subsidiesysteem voor kunstige herstellingen van de stad Brugge was in 1877 de enige in zijn soort in België. Eigenaars van erfgoedpanden in het centrum van Brugge konden de premie aanvankelijk enkel krijgen voor het herstellen of herbouwen van een gevel waardoor de toelage façadisme mee in de hand werkte. Uit nostalgie naar het verleden werd de binnenstad ingericht als een in scène gezette middeleeuwse, historische stad. De steeds groter wordende toevloed toeristen was ook een belangrijke reden om dit beleid verder te zetten tot aan het einde van de interbellumperiode.
Geleidelijk met de gewijzigde visies in monumentenzorg en na het Charter van Venetië van 1964 zien we een evolutie van harde restauraties uit een neogotische 19de-eeuwse context naar een consoliderende aanpak waarbij maximaal behoud werd nagestreefd van de bouwsubstantie en authenticiteit. Daarnaast groeide ook de aandacht voor het interieur en structurele en decoratieve elementen. Vandaag is het nog steeds mogelijk om beroep te doen op de premie kunstige herstellingen. Ruim 1000 panden in Brugge zijn met deze gerestaureerd waardoor de restauraties in belangrijke mate het uitzicht van de stad Brugge mee bepaalden.
Auteurs: Sys, Annelien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kunstige Herstellingen [online], https://id.erfgoed.net/themas/17317 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.