Een Romeinse villa is een type landelijke woning dat voor het eerst in Vlaanderen verschijnt in het midden van de eerste eeuw en verdwijnt in de tweede helft van de derde eeuw. Romeinse villae vervulden een belangrijke functie als agrarische centra of landbouwbedrijven, waar de productie van landbouwproducten op nabijgelegen akkers en gronden werd georganiseerd. Vermoedelijk zijn de lokale elite of grootgrondbezitters zowel bewoners als eigenaars van deze villae.
Een belangrijke factor bij de locatie van de villae is de vruchtbaarheid van de omliggende akkers. In Vlaanderen worden Romeinse villae voornamelijk aangetroffen in de vruchtbare leemstreek binnen de civitas Tongrorum en op de zandleemgronden van de civitas Nerviorum en de civitas Menapiorum, in wat bekend staat als een zogenaamd "villa-landschap". In de zandstreek en op de kleigronden is er een opvallende schaarste aan villae (uitzonderingen bv. Laakdal en Belsele).
Topografie speelt ook een belangrijke rol in de locatie van villae. Vaak liggen ze op hoger gelegen gebieden, die echter ook erosiegevoelige zones zijn, wat betekent dat veel villae niet goed bewaard zijn gebleven.
Eén van de grootste uitdagingen bij het onderzoek op Romeinse villae is het ontbreken van een uniforme definitie. De interpretatie van het begrip villa varieerde al bij Latijnse auteurs zoals Columella, Cato en Varro. Ook bij moderne definities van de term villa is er geen eenduidigheid, de interpretatie hangt sterk af van de benadering en context.
De meest gangbare benadering is op basis van morfologie. Vanuit een typologisch perspectief wordt de villa vaak gedefinieerd op basis van bouwmaterialen (dakpannen, pleister, mozaïek...) en de aanwezigheid van een stenen fundering. Een villa wordt gekarakteriseerd door het gebruik van steen, in tegenstelling tot houten of lemen structuren.
Daarnaast speelt de functie een rol bij het definiëren ervan. Vanuit een economsich perspectief worden villae vaak beschouwd als grote winstgevende landbouwbedrijven, die deel uitmaakten van een groter sociaal-economisch netwerk. Deze visie is sterk beïnvloed door Latijnse auteurs en de villa-structuren in Romeins-Italië. Het gevaar van het toepassen van een Italiaanse of algemeen-Romeinse definitie op de villae in Vlaanderen is dat dit leidt tot een te simplistisch beeld. Bovendien wijken de architecturale ontwikkeling en plattegrondindeling af van wat we op het Italiaanse schiereiland terugvinden (zie verder).
Concluderend kan worden gesteld dat villae in Vlaanderen niet eenvoudig en éénduidig te classificeren zijn. Het is essentieel om rekening te houden met de context en regionale variaties waarin het begrip wordt besproken en zich bewust te zijn van verschillende benaderingen van het begrip.
Bij veldkartering wordt een Romeinse villa gekenmerkt door het gebruik van steen in de constructie en dus ook de aanwezigheid van bouwkeramisch afval zoals tegulae (rechthoekige dakpannen) en imbrices (halfronde dakpannen). Dankzij de aanwezigheid van deze bouwmaterialen kunnen villae onderscheiden worden van uit louter hout en leem opgebouwde ‘inheems-Romeinse’ nederzettingen, hoewel bewoningsstructuren niet altijd eenduidig toe te schrijven zijn aan één nederzettingsvorm.
Daarnaast is de omvang van het areaal indicatief, aangezien villae doorgaans kleiner zijn dan vici, landelijke centra of baanposten.
Romeinse villae in Vlaanderen worden bij opgravingen vooral herkend aan hun specifieke grondplan. Hun structuur bestaat uit een duidelijke indeling in een bedrijfsgedeelte (pars rustica) en een woongedeelte (pars urbana). De grootte van zowel het woongedeelte als bedrijfsgedeelte van de villae varieert.
Het hoofdgebouw van de villae in Vlaanderen zijn vaak van het type porticusvilla. Hierbij bestaat de villa uit een grote zaal, voorafgegaan door een brede zuilengalerij die de voorzijde ervan markeerde, de porticus. Het grondplan is gebaseerd op een axiaal plan. Grotere villae hebben vaak twee zijvleugels voor bedrijfsgebouwen, waarbij het woongedeelte centraal ligt. De fundering is vaak uit steen opgebouwd, de bovenbouw kan mogelijk in hout zijn.
De aanwezigheid van villae gaat vaak gepaard met off-site verschijnselen zoals landindeling, wegeninfrastructuur, kleinere tempels en begravingen, vaak in de vorm van tumuli. Het landgoed dat door deze bedrijven geëxploiteerd werd, lijkt een grootte te hebben van ca. 50 tot 100 hectaren.
Bij 40 Romeinse villa-sites in Vlaanderen kon een (gedeeltelijke) plattegrond gereconstrueerd worden.
Slechts bij twee sites werd het volledige pars urbana opgegraven en bij één site werd het volledige pars rustica opgegraven. De enige volledig opgegraven villa is de villa van Dilbeek-Wolsemveld.
De porticus villae in Vlaanderen hebben een karakteristieke structuur, vaak met uitspringende hoekvertrekken. De porticus villa verschilt duidelijk van de Mediterrane villae, waar de gebouwen doorgaans rondom een peristilium, een centrale zuilengalerij, zijn geplaatst. Opvallend is dat het type porticusvilla niet is aangetroffen ten zuiden van de Alpen. Een voorbeeld van een Mediterrane villa is wel opgegraven in Rognée (Provincie Namen).
Veel villae zijn geëvolueerd vanuit een eerdere houtbouw fase, vaak de tweeschepige houtbouw van het Alphen-Ekeren type. De houten gebouwen werden vervangen door stenen constructies. Enkele voorbeelden zijn: Neerharen-Rekem, Val-meer, Erps-kwerps, Rosmeer, Broekom, Vechmaal, Smeermaas, Heuvelland (Nieuwkerke Korte Mooiaardstraat, Riemst (Vlijitngen) Keyberg en Gooik (Leerbeek) Kwadebeekstraat.
Naar voren kan geschoven worden dat de Porticusvillae een Gallo-Romeins concept is, dat niet direct gelijkgesteld kan worden aan Italisch-Romeinse villa domeinen. Hoewel de aanwezigheid van Romeinse villae lange tijd werd geassocieerd met de verspreiding van ‘de Romeinse cultuur’, de zogenaamde romanisatie, wijzen recente inzichten erop dat dit type villa eerder een lokaal, van onderuit ontstaan verschijnsel is.
Uit de huidige stand van zaken binnen het onderzoek van Romeinse villae in Vlaanderen blijkt dat er hiaten zijn in onze kennis. Deze hiaten situeren zich voornamelijk in: (1) de architectuur en inrichting van de villaterreinen, (2) de chronologische ontwikkeling, fasering en de bewoningsgeschiedenis van de sites die eraan voorafgaat en/of erop volgt, (3) de verspreiding en omvang in het landschap (4) de economische, (5) de sociale en (6) de culturele aspecten en (7) de off-site verschijnselen.
BONNIE R. 2009: Cadastres, Misconceptions & Northern Gaul: a case study from the belgian hesbaye region, Leiden.
DE BOE G. 1971: De stand van het onderzoek der Romeinse villa, Archaeologia Belgica 132, 5-14.
DE CLERCQ W. 2011: Roman rural settlements in Flanders. Perspectives on a 'non-villa' landscape in extrema Galliarum in: ROYMANS N. & DERKS T (red.), Villa Landscapes in the Roman North: Economy, Culture and Lifestyles, Amsterdam, 235-257.
DE MAEYER R. 1937: De Romeinsche villa's in België: een archeologische studie, Antwerpen.
DE MAEYER R. 1940: De overblijfselen der romeinsche villa's in België. De archeologische inventaris, Antwerpen.
MARTENS M. 2012: Life and culture in the Roman small town of Tienen Transformations of cultural behaviour by comparative analysis of material culture assemblages, Amsterdam.
VANDERHOEVEN A., MARTENS M. & LENTEACKER A. 2022: Onderzoeksbalans archeologie in Vlaanderen Versie 1, 11/12/2008: Romeinse tijd, Onderzoeksrapporten agentschap Onroerend Erfgoed 238., S.N, Villa's (Archeologisch Erfgoed) [online], https://id.erfgoed.net/thesauri/erfgoedtypes/1311 (geraadpleegd op 30 oktober 2024).
Auteurs: Cornelissen, Yasmine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)