De Sorbenlaan maakt deel uit van de Nieuw-Parkwijk "Den Brandt", een prestigieus villapark in 1910 aangelegd op het grondgebied van Antwerpen en Wilrijk. Het lange gebogen tracé verbindt de Kastanjelaan met de Dennenlaan, parallel met de Della Faillelaan en achtereenvolgens gekruist door de Olmenlaan, de Vijverlaan, de Ahornenlaan en de Platanenlaan.
"Den Brandt", een domein met oppervlakte van zowat 48 ha gelegen op het grondgebied van de gemeente Wilrijk, werd in 1910 met uitzondering van het kasteel door de erfgenamen van René Jacques della Faille de Waerloos verkocht aan de stad Antwerpen. Een beperkt gedeelte van de gronden bleef behouden als openbaar park, bedoeld om te worden ingelijfd in het nieuw te vormen Nachtegalenpark. Met dit doel verwierf de stad in dezelfde periode eveneens de domeinen Middelheim en Vogelenzang, een operatie die gepaard ging met grenswijzigingen tussen de stad Antwerpen en de gemeenten Berchem en Wilrijk. Voor het overgrote deel van de gronden van "Den Brandt", bestemd als villapark, verkreeg de familie della Faille de Waerloos een verkavelingsvergunning. Daarop werd in de schoot van de familie de naamloze maatschappij Extensions et Entreprises Anversoises opgericht, later bekend onder de naam Extensa, die instond voor de verkoop van de percelen van de Nieuw-Parkwijk "Den Brandt". Een conventie tussen deze maatschappij en de stad Antwerpen, de zogenaamde "Conventie della Faille" bepaalde de stedenbouwkundige voorschriften, onder meer de aard en omvang van de op te richten gebouwen en het soort van gebouwen dat er niet mocht komen, zoals elke vorm van handel, nijverheid of horeca, verzorgings-, onderwijsinstellingen en kloosters. Voor de percelen gold een minimum oppervlakte van 1000 m2 verminderd tot 600 m2 voor bepaalde zones, en het aanwezige bomenbestand diende zoveel mogelijk te worden gevrijwaard. Het karakter dat voor de nieuw te bouwen landhuizen werd nagestreefd was dat van het 'parc habité', met een vrijstaande inplanting, een sierlijk omheinde voortuinstrook van 4 tot 6 m diep, een minimum afstand tussen de woningen van 8 m, en een opgelegde kroonlijsthoogte tussen 7 en 17 m. Mits naleving van de gestelde perceelsoppervlakte konden de woningen per twee tot maximaal drie worden gekoppeld. De noordwestelijke hoek van de wijk, samenvallend met de uiteinden van Acacialaan, Eglantierlaan en Berkenlaan, een sectie van de Kruishofstraat en de volledige Varenlaan, grotendeels op het grondgebied van Wilrijk, was voorbehouden voor aaneengesloten rijbebouwing 'de caractère architectural', met ruimte voor horeca. Hetzelfde gold voor het zuidwestelijke hoek van de wijk, samenvallend met de uiteinden van Cederlaan, Sorbenlaan, Vijverlaan en Dennenlaan. Alle bouwplannen dienden zowel door de maatschappij als door de stad te worden goedgekeurd, en voor de bebouwing gold een maximale termijn van twee jaar na verkoop van het perceel.
Het aanlegplan van de Nieuw-Parkwijk "Den Brandt" werd ontworpen door hoofdingenieur-directeur van de dienst Wegenis Richard Lemeunier. Ten noorden aanleunend bij het voormalige militaire oefenveld Wilrijkseplein, wordt de wijk omgrensd door de Beukenlaan, de Groenenborgerlaan, de Cederlaan en de Berkenlaan. Hoofdas van de pittoreske parkaanleg met beboomde lanen is de Della Faillelaan, die in een wijde boog rond het Park Den Brandt loopt, en achtereenvolgens wordt gekruist door de Eglantierlaan, de Acacialaan, de Hagedoornlaan, de Kastanjelaan, de Olmenlaan, de Vijverlaan en de Dennenlaan. Een parallel circuit bestaat uit de elkaar kruisende Sorbenlaan en Ahornenlaan, waarop de pas begin jaren 1930 aangelegde Wilgenlaan, Platanenlaan en Palmenlaan aansluiten. Daarnaast fungeert de Seringenlaan als toegangsdreef tot Park Den Brandt in het hart van de wijk. De wegenwerken werden in 1911 en 1912 bij openbare aanbesteding toegewezen aan de aannemer van openbare werken Arthur Van Rijsseghem, en in twee fasen voltooid tussen 1911 en 1913. De aanplant van bomen en de verkoop van bouwgronden ging eveneens begin 1911 van start, waarna midden dat jaar al de eerste bouwaanvragen konden worden ingediend. Tot de naamgeving van de nieuwe straten werd in november 1911 beslist; de plechtige inhuldiging van de Nieuw-Parkwijk "Den Brandt", met concerten en vuurwerk, vond plaats op 7 september 1913. Waar de wijk vóór de Eerste Wereldoorlog slechts een beperkte bouwactiviteit kende, met uitzondering van de speculatieve, verstedelijkte zone in de noordwestelijke hoek, vond de belangrijkste bebouwingsgolf plaats tijdens de eerste helft van de jaren 1920, gevolgd door een tweede tijdens de jaren 1950 en 1960. Afgelopen decennia stond de wijk opnieuw onder grote druk van de vastgoedmarkt, waarbij percelen zowel werden opgesplitst voor de bouw van bijkomende woningen, als samengevoegd voor nog grotere nieuwbouwvilla's. Een beperkt aandeel van de oorspronkelijke bebouwing, die aan het einde van de Tweede Wereldoorlog ook al was getroffen door bominslagen, ging daarbij verloren.
Het tracé van de Sorbenlaan behoort voor het overgrote deel tot het eigenlijke villapark, waarvan het karakter wordt bepaald door open bebouwing op grote percelen. De landhuizen zijn naar bouwperiode op te delen in twee clusters: een intensieve bouwcampagne tijdens de jaren 1920 met uitlopers tot in de jaren 1930, en een hernieuwde bouwactiviteit tijdens de periode van eind jaren 1940 tot de latere jaren 1960. Het meest oostelijke straatgedeelte van de Sorbenlaan, tussen Ahornenlaan en Dennenlaan maakt deel uit van de verstedelijkte zone in de zuidwestelijke hoek van de Nieuw-Parkwijk “Den Brandt”, gekenmerkt door een aaneengesloten rijbebouwing met voortuintjes aan de zuidzijde. In dit straatgedeelte klimt de bebouwing op tot de late jaren 1920, met een piek tijdens de tweede helft van de jaren 1930, en invulling van de laatst overgebleven percelen tussen eind jaren 1940 en midden jaren 1950.
De villa’s die hier tijdens het interbellum tot stand kwamen, vormen een doorsnede van de gangbare architectuurstromingen uit de jaren 1920, met een overwicht aan Engels geïnspireerde cottages en meer klassieke landhuizen refererend aan de Franse Lodewijkstijlen. Tot de beeldbepalende cottages behoren de villa Stappers uit 1926 en de villa Parser uit 1929, beide naar ontwerp van Alfred Portielje en Jan De Braey. Leopold De Coninck en Maurice Potié - in deze periode veruit het meest actieve architectenbureau in de Nieuw-Parkwijk "Den Brandt" - brachten twee cottages tot stand aan de Sorbenlaan, de bescheiden villa B. Gaastra uit 1923 en de grotere villa E. Born uit 1926, die beide werden gesloopt (exacte locatie onbekend). Hetzelfde geldt voor de villa Robert Wouters door Joan Coninck Westenberg uit 1923. Recent verdwenen nog de villa Van Heurck- Van der Elst, in 1928 ontworpen door het gerenommeerde Brusselse architectenbureau Govaerts en Van Vaerenbergh (voorheen nummer 5), en een cottagevilla door Vincent Cols en Jules de Roeck waarvan het bouwdossier niet werd teruggevonden (voorheen nummer 4). Ditzelfde bureau tekende in 1923 voor de villa Raymond Ruys, een statig landhuis in neo-Lodewijk XV-stijl, dat eveneens werd gesloopt (voorheen nummer 10). Een representatief voorbeeld van de Frans geïnspireerde beaux-artsstijl is de villa Meeûs, door de Brusselse architecten Marcel en Maurice Schmitz uit 1927.
Een minderheid van de landhuizen uit het interbellum ontstond onder invloed van de meer eigentijdse architectuurstromingen. Tot de meest opmerkelijke uitingen van het vroege modernisme in Antwerpen behoren de door Jos Ritzen ontworpen villa’s in opdracht van Tony Deckers. Deze maken deze deel uit van een speculatief vastgoedproject uit, een combinatie van een villapark met een 'country-club', dat op twee reeds bebouwde percelen na het volledige bouwblok zou beslaan gevormd door Della Faillelaan, Dennenlaan, Ahornenlaan, Sorbenlaan en Vijverlaan. Op een termijn van zowat tien jaar plande Deckers hier de bouw van een uniform ensemble van een twintigtal villa's, alle ontworpen door Ritzen, gelegen rond een gemeenschappelijke binnentuin met clubgebouw, tennisveld, serre en pergola. Behalve de vandaag verdwenen serre met pergola en het tennishuisje, werden van dit project uiteindelijk slechts vijf villa's gerealiseerd: een verdwenen villa aan de Della Faillelaan ter hoogte van het huidige nummer 62, de twee aanpalende villa's aan de Sorbenlaan, de verbouwde villa Dennenlaan 20, en de villa op de hoek van Ahornenlaan en Dennenlaan aan de tegenoverliggende straatzijde van het bouwblok. Eind jaren 1930 richtte Deckers op het binnenterrein tennisclub "Den Brandt" op, naar een ontwerp door Karel Van Riel en Maurice Janssens . Minder gaaf bewaard is de modernistische villa Kleinkramer" door Nachman Kaplansky uit 1934, die in het laatste straatgedeelte tekende voor de woning Couturier" uit 1938. Andere interessante voorbeelden van rijwoningen uit deze periode zijn de woning Baré door Renaat Braem en Marcel Segers uit 1936, en de woning Bruyns door François Dens en Gustaaf Van Meel uit 1937. De villa Smit-Van Laer op nummer 36, is een veeleer behoudend ontwerp uit 1940 door Paul Smekens, die in 1928 eveneens tekende voor de later verhoogde meergezinswoning in opdracht van Jan De Laet op nummer 39.
De villa’s die vanaf de latere jaren 1940 en tijdens de jaren 1950 en 1960 aan de Sorbenlaan werden opgetrokken, behoren haast uitsluitend tot de meest conventionele, klassiek traditionalistische of regionalistische strekking binnen de toenmalige landhuisbouw. Tot de meest representatieve en gave voorbeelden behoren de villa Henry Mardaga door Stany Dietvors uit 1954 op nummer 23, de villa Gaston Claes door Fernand Defever en Paul Beniest uit 1955 op nummer 9, de villa Wilhelm Schouten door Raymond Govaerts uit 1957 op nummer 38, de villa A. von der Becke door Vincent Cols en Jules De Roeck uit 1959 op nummer 8 en de villa I. Leiser door Karel Dasseville uit 1960 op nummer 14.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2014: Sorbenlaan [online], https://id.erfgoed.net/teksten/166353 (geraadpleegd op ).
Gebogen straat gelegen in de residentiële parkwijk in het noorden van het district. Gevarieerde bebouwing met alleenstaande landhuizen en lintbebouwing geïnspireerd door de cottagestijl en de nieuwe zakelijkheid uit de jaren 1920-1930.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Steyaert, Rita; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Steyaert R. & Kennes H. 1992: Sorbenlaan [online], https://id.erfgoed.net/teksten/102400 (geraadpleegd op ).