Driehoekig marktplein in het middeleeuwse centrum van Oudenburg. De wegen op de drie hoeken zijn de Ettelgemsestraat, de Hoogstraat en de Marktstraat. Historisch altijd aangeduid als de "Markt", in 1944 wordt het officieel "Marktplaats" en bij de fusie in 1977 "Marktplein".
In de 12de eeuw verwerft Oudenburg de stadsrechten. Vanaf dan vormt de markt het centrum van de stad, waar het schepenhuis, de schandpaal, een rad en een galg worden opgericht, de symbolen van een eigen bestuur en rechtspraak (zie kaart van Sanderus, 1641). Al in de 12de eeuw wordt in de zuidoosthoek van de markt een stadhuis annex gevangenis gebouwd, "Ghyselhuys" genaamd. In de 14de eeuw bevinden zich aan de oostzijde van de Markt ook de hallen, sinds 1388 door een galerij verbonden met het stadhuis. In de 16de eeuw wordt het stadhuis verbouwd: een deel van het Ghyselhuys wordt afgebroken en vervangen door een nieuwe gevangenis, de gevel van het stadhuis wordt naar ontwerp van de Brugse beeldhouwer W. Aerts aangepast in een overgangsstijl van gotiek naar renaissance.
In het laatste kwart van de 16de eeuw, tijdens de godsdiensttroebelen, worden het stadhuis en de hallen grotendeels vernield en niet meer heropgebouwd. Voortaan huren de schepenen een kamer in herbergen op de Markt, vanaf 1610 in het "Gouden Hoofd", sedert 1772 in "De Lelie", dat in dat jaar nieuw wordt gebouwd; de bouwplannen zijn bewaard in het Rijksarchief in Brugge. Beide gebouwen zijn afgebroken. Vanaf de onafhankelijkheid van België vergadert de gemeenteraad in "'t Gemeentehuis" ten zuiden van het Marktplein, een herberg die in 1992 wordt afgebroken en vervangen door nieuwbouw (nummer 15).
Het Marktplein is bekleed met klinkers en wordt voor een deel ingenomen door parkeerplaatsen. Op prentkaarten van de 19de eeuw staat het Marktplein nog vol lindebomen, die in 1963 worden weggehaald voor aanleg van een parking. Heraanleg in 1999: nieuwe straattegels, verplaatsing van de monumenten, infocel en enkele nieuwe bomen.
Basisbebouwing rond de markt bestaat uit vrij grote breedhuizen van twee bouwlagen en minimum drie traveeën. Eén laag huis met begin 20ste-eeuwse bakstenen gevel op nummer 13. Van de middeleeuwse bebouwing is niets meer overgebleven. Oudste gebouwen dateren van 18de eeuw, zie nummers 3-4 en 8. Meeste woningen zijn van 19de-begin 20ste eeuw, vaak met vernieuwd of verbouwd parement, zoals nummer 16. Woonfunctie aangevuld door enkele huizen met vrije beroepen, banken en horeca aan westzijde, laatst genoemde functie vinden we daar sinds 18de eeuw.
- GYSSELING M. 1950: Toponymie van Oudenburg, Nomina geographica Flandrica. Monographieën 4. Onomastica Neerlandica, Brussel, 169.