Tijdens de opgraving aan de Jordaenskaai werden resten aangetroffen van de volmiddeleeuwse aarden wal. Deze toevalvondst kan geplaatst worden in het verdere onderzoek naar de Antwerpse burchtzone. Dat Antwerpen een vroege omwalling kent, ouder dan de middeleeuwse burchtmuur, is reeds geweten sinds het einde van de 19de eeuw. Met het rechttrekken van de Scheldekaaien in de jaren 1880 verscheen er een nieuwe kaai- en rooilijn en bebouwing op de rechteroever, onder meer de huidige Jordaenskaai. Bij grondwerken in functie van de nieuwe bebouwing werden grondlagen in de vorm van een wal opgemerkt. Inspecteur Wittevronghel kon in september 1887 een doorsnede van de wal op schaal opmeten en tekenen. Men onderscheidde daarbij fasen: een aanlegfase (de kern van de wal) en twee daaropvolgende uitbreidingsfasen. Die drievoudige fasering hield ook Van de Walle aan bij zijn bodemonderzoek in en rond het Steen in de jaren 1950. Aan de westzijde van de wal merkte Van de Walle bovendien palen op. De wal betekende een demarcatie van een te beschermen terrein, een breuklijn in het gebruik van de ruimte en een trendbreuk in de ontwikkeling van de bebouwde omgeving. Op basis van de huidige stand van het stadsarcheologisch onderzoek in Antwerpen, zijn er geen redenen om te twijfelen aan het veronderstelde D-vormige tracé van de aarden omwalling.