waarneming

De Mot

archeologisch element
ID
160895
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/160895

Beschrijving

Op het terrein bevinden zich 199 sporen. Een gracht in de noordwestelijke hoek van het onderzoeksterrein alsook een aantal kuilen behoren op basis van enkele fragmenten aardewerk (Pingsdorf) mogelijk tot de volle middeleeuwen. Een hypothese hierbij is dat deze structuren zouden passen in de context van een motte die mogelijk centraal op het onderzoekterrein zou uitgebroken geweest zijn. Centraal in het onderzoeksgebied is een uitbraakspoor met bouwmateriaal aangetroffen.

Tot de late middeleeuwen behoren een aantal paalkuilen met houtskool en fragmenten bouwmateriaal. Het is onduidelijk tot welke structuur deze paalkuilen behoorde gezien het uitbraakspoor in het midden van het onderzoeksgebied deze structuur mogelijk verstoorde. Misschien hoorde deze structuur bij een schans, waarvan de omheiningsgracht deels binen het onderzoeksgebied valt. De omheiningsgracht van deze schans was maximaal 12m breed en 1 m diep. Een C14 datering van organische resten in de onderste laag van deze omheiningsgracht plaatst het begin van deze versterking namelijk ook ein de late middeleeuwen. Het overige vondstmateriaal uit de gracht kan gedateerd worden in de 15de en 16de eeuw: roodbakkend aardewerk, steengoed en Elmpterwaar.

De CAI vermeld op basis van een kaartstudie een 16de eeuwse schans binnen het onderzoeksgebied (CAI-locatie 160895).

Schansen zouden vrijwel zonder uitzondering opgetrokken zijn vanaf het eind van de 16de eeuw tot in de 17de eeuw. De schans van Beringen lijkt evenwel op het einde van de 15de eeuw te dateren. De late middeleeuwen en nieuwe tijd stonden synoniem met roof, plunderingen, opeisingen, afpersing, moord en geweld. Op de Limburgse zandgronden bouwden vrijwel ieder dorp en gehucht een vluchtschans om mensen en vee in (betrekkelijke) veiligheid te kunnen brengen.

Aangezien schansen in eerste instantie dienden als vluchtoord, lagen ze veelal op geïsoleerde en weinig toegankelijke plaatsen. Bij de inplanting van het merendeel van deze boerenschansen werd duidelijk rekening gehouden met twee elementen: ten eerste een laag gelegen terrein, liefst aansluitend op een groter moerasgebied en met beperkte toegankelijkheid en ten tweede op een korte afstand tot de woonomgeving. De locatie moest afgelegen zijn zodat rondtrekkende bendes de schuilplaats niet direct zouden ontdekken, maar ook weer niet te ver, zodat iedereen zich op tijd in veiligheid kon brengen. Vooral natte gebieden, zoals broekgebieden en beekdalen, werden bij voorkeur gebruikt voor het aanleggen van schansen. Hierdoor konden de grachten, ook ten tijde van langdurige droogte, van voldoende water voorzien worden en hadden eventuele aanvallers in de drassige gebieden moeilijk doorgang. Ook voor de schans te Beringen-Motstraat is bovenstaande beschrijving van toepassing. De schans bevindt zich niet al te ver van het centrum van Beringen (minder dan 1 km). Bovendien is de schans gelegen op de overgang van een hoger plateau naar de nattere Helderbeekvallei. Bij de schans is er bovendien gebruik gemaakt van een natuurlijke verhevenheid en depressie (SP67). Bovendien werd tijdens het couperen van diepere sporen een veenlaag aangetroffen die wijst op het moerasachtig/natte karakter in het verleden.

De grootte van een schans kon variëren van minder dan een halve hectare tot meer dan 2 ha. De grootte was afhankelijk van het aantal gezinnen dat binnen de schans een schuilplaats moest vinden, maar ook van het aantal weerbare mannen. Veel meer plaats dan nodig was alleen maar nadelig voor de verdediging.

Schansen komen voor in allerlei vormen: ovaal, veelhoekig en rechthoekig. Mogelijk werd de vorm mede bepaald door het uitgekozen stuk land. Hoewel de meeste schansen een rechthoekige vorm hadden, bestaan er ook schansen met uitbouwen op de hoeken. De schans op de Atlas der Buurtwegen te Beringen-Motstraat heeft een ietwat rechthoekige vorm met afgeronde hoeken.

Een belangrijk onderdeel van de verdediging van de schansen bestond uit de geïsoleerde en weinig toegankelijke ligging. Mocht de schans toch ontdekt of aangevallen worden, dan waren er door de bouwers ook nog andere verdedigingselementen voorzien.

Over het algemeen is het verdedigingssysteem van de schansen relatief simpel: een gracht met daarbinnen een wal. Grachten liggen buiten de wallen en de uitgegraven grond kan gebruikt zijn voor het opwerpen van wallen. De breedte van de gracht kon variëren van circa 4 m tot meer dan 10 m. De gracht van de schans van Beringen overstijgt deze afmeting met een maximale breedte van 12 m.

De diepte van de gracht kon sterk variëren, afhankelijk van de schans en het natuurlijke terrein. Om het water binnen de gracht te handhaven, was het belangrijk dat de gracht rondom de schans overal nagenoeg een gelijke diepte had. De diepte van de gracht te Beringen varieert echter vrij sterk met een maximale diepte van ca. 1 m in het zuidelijke deel van de gracht. Het oostelijke deel van de gracht is beduidend minder diep met slechts ca. 0,5 m.

Aan de binnenkant van de gracht werd een wal aangelegd. Heden zijn deze wallen niet of nauwelijks bewaard gebleven door erosie en egalisatie. De precieze constructie van de wallen blijft dan ook een vraagteken. Vermoed wordt dat ze voornamelijk bestonden uit een opgebracht, aarden lichaam met al dan geen palissade of verstevigd met palen. Ook op de site van Beringen-Motstraat werden geen wallen als dusdanig aangetroffen. Het is evenwel niet uit te sluiten dat sporen SP73 en 139 die zich langsheen en aan de binnenzijde van de gracht bevinden restanten zijn van een dergelijk opgeworpen wal. De sporen bestaan namelijk uit lichtbruin/grijs (aan-/opgebracht) zand en zijn relatief ondiep.

De toegang (of restanten van een houten brug of poort) van de schans te Beringen-Motstraat werden tijdens de opgraving niet teruggevonden. Vermoedelijk bevond de toegang zich zowat centraal in de noordelijke zijde van de schans (zoals ook te zien is op de Ferrariskaart). Deze kant is namelijk gericht naar het centrum van Beringen en zo het snelst toegankelijk bij dreiging. Het is daarbij niet uit te sluiten dat gracht SP1/180 deel uitmaakte van een toegangsstructuur.

Het is duidelijk dat een schuiloord het hoofddoel was van schansen, maar wat speelde zich binnen de schansen af? Deze schijnbaar simpele vraag is niet zomaar te beantwoorden. Op basis van de kadasterkaarten is af te leiden dat de binnenruimte over het algemeen heel systematisch was ingedeeld in kleine perceeltjes, ‘plaetsen’ genoemd. De grootte van deze perceeltjes verschilde per schans. Op deze perceeltjes mochten de bewoners hun huisje bouwen en moest ook het kleinvee worden ondergebracht. Er is weinig of niets bekend over de ‘schanshuisjes’. Van dergelijke indelingen en structuren werden tijdens de opgraving van de schans te Beringen-Motstraat geen duidelijke aanwijzingen teruggevonden.

Ook over het leven op een schans is er relatief weinig informatie bekend. De vondsten uit de gracht van de schans kan hierbij een aanwijzing zijn. Wat opvalt bij de verspreiding van het vondstmateriaal in de gracht te Beringen-Motstraat is dat het overgrote deel van de vondsten werden teruggevonden in het zuidelijke deel van de gracht en dan voornamelijk ter hoogte van het centrale gedeelte ervan (SP68). In de rest van de gracht werd beduidend minder scherven en bouwceramiek teruggevonden. Het aardewerk toont ook hier een vrij homogeen geheel van 15de/16de -eeuws materiaal. De analyse van het pollenstaal uit de onderste laag van de walgracht heeft informatie opgeleverd over de voedseleconomie en de vegetatie in de omgeving van deze site te Beringen, Motstraat. De bewoners hadden diverse graansoorten tot hun beschikking, waaronder in elk geval rogge en het schijngraan boekweit. Beide gewassen werden vermoedelijk op de zandgronden in de omgeving verbouwd. Verder werden walnoten en biet vermoedelijk gegeten. Langs de gracht stond wat elzenstruweel met wilg en vlier, en had zich een rijke oevervegetatie ontwikkeld. Op het wateroppervlak van de gracht zelf groeiden diverse waterplanten, welke de aanwezigheid van matig voedselrijk, ondiep water suggereren. Verder kwamen in de omgeving wat bosschages voor op de drogere gronden. Naast akkers zullen er ook weilanden aanwezig zijn gebied. De aanwezigheid van heidevelden, die zich in de Middeleeuwen hadden ontwikkeld op de arme zandgronden, is niet duidelijk terug te zien in het pollenbeeld.

Bij de schans hoorde waarschijnlijk ook een waterput en enkele kuilen.

De oudste vermelding van de schans te Beringen-Motstraat komt uit 1581. In de kroniek van Beringen van H.W.K. Jongmans wordt in dat jaar de oprichting van de eerste schans ‘De Mot’ buiten de stadswallen vermeld. Hierbij is allicht een oudere mot-site aangewend als schans. Dergelijke voorbeelden komen ook nog voor in Zolder en Vorst (Laakdal). De schans ‘De Mot’ wordt bij de oudste schansen gerekend. Bijkomende argumenten dat de schans mogelijk teruggaat op een oudere, middeleeuwse motte (of site met walgracht) is in de eerste plaats terug te vinden in de toponiemen. De schans zelf wordt als ‘De Mot’ benoemd en deze is gelegen aan de ‘Motstraat’. De CAI geeft de locatie van een motte aan op ca. 250 m meer naar het zuidwesten toe (CAI-locatie 700756), in het dal van Helderbeek. Zoals reeds eerder aangehaald bevind de schans zich op een natuurlijk verhoging in het landschap binnen een moerassig gebied. Het is dus zeer aannemelijk dat de middeleeuwse motte zich ook hier bevonden heeft. De topografische en landschappelijke kenmerken van deze site lijken in die richting te wijzen. De vermeld bovendien dat er ooit nog ruïnes aanwezig waren van deze versterkte motte. Mogelijk wijst het gebouw op de Ferrariskaart nog op de ruïnes van een gebouw van de motte die mogelijk hergebruikt is tijdens het gebruik van de locatie als schans. Als de kaart van Ferraris gegeorefereerd wordt, bevindt de uitgegraven zone/laag (SP53/61/131) zich quasi ter hoogte van het gebouw/de ruïne die nog te zien is op de kaart. Dit kan mogelijk de grote hoeveelheid aan bouwceramiek in deze sporen verklaren, alsook de oorsprong van deze zone/laag. Een laatste – en archeologisch vastgestelde – argument om te vermoeden dat de schans teruggaat op een middeleeuwse motte is het verloop van het oostelijke deel van de gracht (ter hoogte van SP69). Hier heeft de gracht een duidelijk afgerond verloop.

Over het opgeven van de site als schans of enig andere verdedigingsstructuur is er duidelijk een aanwijzing in de historische kaarten. Wanneer de Ferrariskaart (ca. 1777) en de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840) nog aanduiding hiervan geven is de situatie op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) volledig anders. Hier is geen spoor meer van enige grachtstructuur. De gracht is dus wellicht gedempt tussen ca. 1840 en 1846/1854 en is het terrein in gebruik genomen als wei- of grasland.

Archeologisch onderzoek met betrekking tot schansen vindt pas de laatste jaren sporadisch plaats en dan nog vooral buiten het kerngebied, met name in Nederlands Limburg. In België kan verwezen worden naar het onderzoek op de schans van Waterschei en de schans van Gerhees. Bovendien hebben de onderzoeken zich veelal beperkt tot de buitenranden van de schansen, vooral de grachten. Over de binnenterreinen is slechts zeer weinig bekend. Hierdoor is er voor de schansen nog geen goed inzicht met betrekking tot de precieze structuur. Moderne onderzoek (zoals op de site van Beringen-Motstraat) kan daarom bijdragen aan kennisontwikkeling betreffende de situatie en organisatie van de (Vlaamse) plattelandsbevolking vanaf de 16de t.e.m. de 18de eeuw. Hoewel deze situatie deels bekend is uit geschreven bronnen, worden alledaagse zaken nauwelijks opgetekend. Doordat schansen in feite ‘minidorpen’ zijn, bieden ze uitzonderlijke informatie over het leven van de plattelandsbevolking in de 17de en 18de eeuw. Het wetenschappelijk potentieel van dergelijke schansen is daarom hoog.

Uit nieuwste tijd zijn in het onderzoeksgebied nog enkele afvalkuilen, onder andere eentje met het skelet van een varken en sporen van beddenbouw te vermelden.


Auteurs: Claesen, Jan
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ARCHEBO bvba

Schans

Datering: vierde kwart 16de eeuw
Typologie: schansen
Gebeurtenis:

Beschrijving:
oudste vermelding 1581

Schans late middeleeuwen en nieuwe tijd

Datering: late middeleeuwen, nieuwe tijd
Typologie: afvalkuilen, grachten (verdedigingselementen), paalkuilen
Materiaal: aardewerk, Elmpter aardewerk, houtskool, keramisch bouwmateriaal, natuursteen, protosteengoed, rood aardewerk, steengoed
Gebeurtenis:

Sporen nieuwste tijd

Datering: nieuwste tijd
Typologie: afvalkuilen, akkerlagen
Materiaal: aardewerk, bot (dierlijk), glas, natuursteen
Gebeurtenis:

Sporen uit de volle middeleeuwen

Typologie: afvalkuilen, grachten (verdedigingselementen)
Materiaal: aardewerk
Gebeurtenis:

Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: De Mot [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/160895 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.