Tussen 17 en 28 juni 2013 is een archeologische opgraving uitgevoerd. Het onderzoeksgebied is verdeeld in drie werkputten en heeft 187 sporen opgeleverd.
Tijdens de opgraving werden drie kringgreppels aangetroffen, één dubbele en één enkele greppel, die toe te schrijven zijn aan twee grafmonumenten. In de greppels werd geen dateerbaar materiaal aangetroffen. Aangezien ze elkaar overlappen, kon bepaald worden dat ze niet gelijktijdig in gebruik waren geweest. Het oudste van de twee is de grote, dubbele grafcirkel aangezien deze deels wordt doorsneden door het kleinere monument. Drie kuilen kunnen op basis van inhoud en vulling geassocieerd worden met de kringgreppels.
Circa 30 tot 40 m ten westen van de beide grafmonumenten ligt een waterput die (eveneens) in de midden bronstijd (1320 (82,4 %) 1120 BC) gedateerd kan worden. Indirect kan de waterput als een bevestiging gezien worden van de datering van de grafmonumenten in dezelfde periode. Het was immers niet ongebruikelijk om een grafmonument op te richten nabij een nederzetting. De aanwezigheid van een nederzetting kan verondersteld worden op basis van de waterput.
Er zijn aanwijzingen dat de aangetroffen woonkern uit de Romeinse periode meerdere generaties in gebruik is geweest. Dit kon afgeleid worden uit de aanwezigheid van drie waterputten en 3 (of 4) hoofdgebouwen die naar alle waarschijnlijkheid niet tegelijkertijd in gebruik waren geweest. Een fasering blijkt ondermeer uit de datering van de drie waterputten. Waterput 2 kan op basis van een 14C datering (200 tot 40 BC) in de Late IJzertijd of Vroeg Romeinse tijd geplaatst worden, evenals waterput 1. Waterput 4 wordt daarentegen op basis van aardewerk en een 14C later in de Romeinse tijd gedateerd, van 50 tot 220 AD.
Onder de woonhuizen kon wel een zekere chronologie vooropgesteld worden op basis van typologische kenmerken. Hoofdgebouw 2 en Hoofdgebouw 3 waren namelijk tweeschepige gebouwen tegenover Hoofdgebouw 1 dat eenschepig was. Het wordt algemeen aangenomen dat de laatstgenoemde types evolueerden uit de eerstgenoemde. Hoofdgebouw 1 kan dus met enige zekerheid als het jongste van de drie naar voor worden geschoven.
Wat de chronologische volgorde is tussen de overige twee hoofdgebouwen is moeilijker te bepalen. Toch wordt met de nodige voorzichtigheid Hoofdgebouw 3 als oudste geïnterpreteerd. Bij dit gebouw werden namelijk resten van een dubbele rij wandpalen vastgesteld. Dit gebruik kent zijn oorsprong bij oudere architecturale vormen zoals Alphen-Ekeren-huizen maar was bovenal kenmerkend voor het type Oss-Ussen5A. Daarom kan deze palenzetting gezien worden als een doorleving van oudere bouwtradities waardoor dit gebouw logischerwijs ouder zou zijn dan Hoofdgebouw 2 waar een dergelijke constructiemethode niet kon vastgesteld worden. Aangezien er bij het laatstgenoemde huis ook wandpalen werden aangetroffen, kan het ontbreken van dubbele palenrijen geen gevolg zijn van een slechte bewaring.
Tenslotte bestaat er ook nog een mogelijkheid dat Hoofdgebouw 2 niet 1 maar 2 fasen in gebruik is geweest waarbij binnen de kern van de constructie alles werd omgedraaid en de potstal van de ene kant naar de andere werd verplaatst. Mocht dit inderdaad het geval geweest zijn, zijn er binnen de woonhuizen ook 4 fasen te onderscheiden, wat overeen zou komen met de waterputten.
Type chronologisch zijn hoofdgebouw 2 en 3 te plaatsen in de 1ste eeuw n. Chr., terwijl Hoofdgebouw 1 eerder uit de late 1ste eeuw tot einde 2de eeuw stamt. Dit komt min of meer overeen met het aardewerk dat binnen het erf kon worden ingezameld. De geïdentificeerde vormen en productiewijzen konden ook grofweg gedateerd worden tussen het midden van de 1ste eeuw en het einde van de 2de eeuw.
Er werden ook enkele paalkuilen aangetroffen die niet tot het woonerf behoren, één kon met zekerheid in de middeleeuwen gedateerd worden, drie anderen eventueel ook.
Auteurs: Cornelissen, Yasmine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)