De aangetroffen archeologische sporen langsheen de Pardoenstraat te Westkerke kunnen met zekerheid in verband gebracht worden met een gedeelte van een landelijke ontginningsnederzetting uit de inheems-Romeinse periode (1ste-2de eeuw na Chr.). De locatie voor de inplanting van de nederzetting is niet toevallig gekozen. Deze situeert zich meer bepaald op de overgang van de zuidelijke rand van de uitloper van een hoger gelegen zandrug, richting een lager gelegen vallei met aanwezigheid van natuurlijke depressies. De planmatige perceelstructuur die werd aangetroffen wijst ontegensprekelijk op een doelbewuste georganiseerde aanleg van mogelijke akkerbouwpercelen en eventueel, alhoewel rechtstreekse aanwijzingen ontbreken, ook veehouderij (mogelijke veekralen). De inplanting van twee waterkuilen met de restanten van een houten bekisting wijzen op een bewuste drinkwatervoorziening binnen de nederzetting, al dan niet voor vee. Een tweetal aantoonbare zones met palenclusters in het uiterst zuidelijke deel van het terrein wijzen op de aanwezigheid van lichte, in hout opgetrokken constructies, doch duidelijke aflijnbare gebouwplattegronden konden echter niet aangetoond worden. Dit kan mogelijk geïnterpreteerd worden als de aanwezigheid van een aantal bijgebouwen. Enkel de reeks van grotere paalkuilen in het oostelijke deel van het onderzoeksgebied lijkt te wijzen op de aanwezigheid van mogelijke zijwand van een eventuele gebouw. Het vondstenensemble sluit bij deze interpretatie aan. Er werden slechts 95 aardewerkfragmenten aangetroffen vaak in een verweerde en fragmentarische toestand die geassocieerd kunnen worden met een 15-tal sporen. Dit maakt dat veel sporen niet expliciet kunnen gedateerd worden en enkel door ruimtelijke samenhang aan betekenis winnen.