waarneming

Barrièrestraat

archeologisch element
ID
218791
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/218791

Beschrijving

Archeologisch onderzoek naar aanleiding van de bouw van een nieuwe school.

Vooronderzoek

De oudste vondsten die zijn verzameld bij de veldprospectie zijn 7 vuurstenen artefacten. De overige vondsten zijn scherven aardewerk. Het aardewerk dateert uit de 13de tot de 19de eeuw. Het grootste aandeel stamt van de late middeleeuwen (13de tot 15de eeuw). Het lijkt waarschijnlijk dat het aardewerk geen relatie heeft met een begraven site. De vondsten zijn verspreid aangetroffen.

Na controle leverde geen enkele archeologische boring resultaat op.

In het vlak van de sleuven kwamen 29 sporen aan het licht. Het gaat om paalsporen, grachten, kuilen, ploegsporen en wandgreppels. De paalsporen en wandgreppels horen allemaal bij één structuur: een vermoedelijk drieschepig gebouw. Ten noorden van het gebouw zijn ploegsporen zichtbaar in het vlak. De vondsten dateerden de sporen voorlopig in de late middeleeuwen.

Opgraving

De opgraving bevestigde de voorlopige resultaten: er is sprake van een gebouw dat de kern van de site vormt, zij het niet drieschepig. Het gebouw is eerder deel van de evolutie naar volmiddeleeuwse drieschepige gebouwen. Ook de vuurstenen artefacten passen; het is bevestigd dat mesolitische jagersverzamelaars hier minstens tijdelijk verbleven.

Tussen het gebouw en de weg lopen twee grachten, die centraal in het opgravingsvlak samenvloeien. Minstens één hiervan gaat te diep om als afwateringsgreppel te dienen. Op basis van de afmetingen van de gracht en de ligging, rondom het gebouw, lijkt het hier om een erfafbakening te gaan.

Het sporenplan onthult een verdwenen, 10de-eeuwse landbouwnederzetting. De nederzetting bestaat uit een woonerf met een aansluitend landbouwareaal, langs een aarden weg richting Brugge. Centraal in het woonerf staat voornoemd gebouw opgebouwd uit twee rijen van telkens 4 palen en afgebakend door een wandgreppel. Het gaat hier niet om een woonstalhuis. Het gaat om één bouwfase.

De gebouwplattegrond geldt als een gidsfossiel voor de site en de streek: het is uniek qua bewaring en type. Dit type wordt in de 10de eeuw gedateerd, op de overgang tussen de vroege en de volle middeleeuwen. Het type maakt deel uit van de evolutie naar de volmiddeleeuwse, drieschepige gebouwen.

Aansluitend op het erf wordt het vlak doorsneden door ploegsporen. Landschappelijk doet de keuze van het in cultuur brengen van de arme zandgronden vragen rijzen. Mogelijk is er sprake van een grote druk op het landbouwareaal rond het 10de-eeuws Brugge, zodat zelfs de meest arme gronden geëxploiteerd werden.

Middenin deze akkers lag een waterput. De eerder genoemde weg - waarlangs de nederzetting is gesticht - heeft een noordoost-zuidwestelijke oriëntatie, richting het historisch centrum van Brugge. De vermelde ploegsporen lopen parallel aan de weg. Dit leidt tot de conclusie dat beide spoorcomplexen gelijktijdig in gebruik waren. Het lijkt er sterk op dat de belangrijkste sporen – het erf, de waterput, het landbouwareaal en de weg – tot één 10de-eeuwse site behoren.

In de periode na de nederzetting was de bodem in directe omgeving uitgeput en bedekt met een laag stuifzand. Sindsdien was het terrein eeuwenlang niet intensief in gebruik, maar deed het dienst als boomgaard. Verspreid over het opgravingsvlak liggen 77 kuilen. Het lijkt erop dat de kuilen een restant zijn van een boomgaard. Deze kuilen zijn de meest recente sporen in het vlak. De sporen zijn niet te linken aan historische kaarten.

Een derde gracht oversnijdt een andere, laatmiddeleeuwse gracht, waardoor ze jonger lijkt dan de rest van de site.

Vondsten

Tijdens de opgraving zijn 2.371 vondsten verzameld. Het grootste deel daarvan bestaat uit lithische artefacten. Daarnaast zijn ook scherven aardewerk, metalen voorwerpen, fragmenten natuursteen en een glazen kraaltje gevonden.

In het vlak zijn drie clusters met lithisch materiaal ontdekt. In totaal leverde het onderzoek van deze clusters 1.994 vuurstenen artefacten op. Een lithische analyse van het ensemble wijst op een (kortstondige) menselijke aanwezigheid tijdens het mesolithicum. De vondst van een artefact in
Wommersomkwartsiet betekent bovendien de meest westelijke vondst van deze grondstof.

Het totaal aantal keramieken vondsten op deze opgraving is relatief beperkt: 354 individuele scherven aardewerk. Hiervan zijn minder dan 100 scherven groter dan 2 cm². Ondanks het beperkt aantal vondsten, de hoge graad van fragmentatie, de verwering en de geringe grootte van de scherven is toch een datering mogelijk op het eind van de 10de en de eerste helft van de 11de eeuw.

Het onderzoek levert ook enkele oudere en jongere aardewerkvondsten op. De oudste scherven dateren uit de late ijzertijd of Romeinse periode. De vondsten kunnen niet gelinkt worden aan sporen. Het geringe aantal vondsten en het ontbreken van sporen maken het weinig waarschijnlijk dat hier een site uit die periode is aangesneden.

De jongere vondsten situeren zich voornamelijk in de gracht die de oudere sporen oversnijdt. Dit spoor bevat 143 scherven aardewerk, die het element dateren tussen de 14de en de 16de eeuw.

De zeefstalen van de sporen leverden ook één glazen kraaltje op. Een datering in de 10de eeuw is waarschijnlijk.

Het onderzoek leverde in totaal 35 voorwerpen in metaal op. De metaalvondsten worden aangevuld met 14 verzegelloodjes. Geen enkel metalen voorwerp kan gelinkt worden aan de middeleeuwse site.

De opgraving leverde 16 fragmenten natuursteen op, allemaal verzameld uit de vulling van de waterput. Geen enkel fragment vertoont bewerkingssporen.

De archeologische opgraving leverde slechts zeven fragmenten dierlijk materiaal op. Het gaat om zeven visgraten.

Natuurwetenschappelijk onderzoek

Tijdens de opgraving zijn verschillende monsters verzameld. Tot aan de publicatie van het conceptrapport zijn een datering van de houtskoolstalen, een waardering van de pollenbakken en een determinatie van visbot gebeurd. Daarnaast zijn een analyse van een pollenbak en het fosfaatonderzoek gepland.

Drie houtskoolstalen zijn weerhouden voor een C14-datering. De resultaten liggen allemaal binnen de overgang tussen de vroege en de volle middeleeuwen. Deze dateringen moeten met enige voorzichtigheid gebruikt worden.

De waterput ligt binnen de zones met ploegsporen. Mogelijk diende de watervoorziening landbouwdoeleinden, eerder dan huiselijk gebruik. Antropogene indicatoren zijn in lage aantallen aangetroffen. Er lijkt ook dieper sprake te zijn van enige antropogene invloed maar aan de hand van de inventarisatie kan niet uitgesloten worden dat het om pollen van natuurlijke soorten gaat.

Besluit

De site biedt twee unieke momentopnames. Een eerste opname gebeurde in het mesolithicum. Een of meerdere groepjes mesolithische jagersverzamelaars verbleven een korte periode op het terrein. Het enige wat ze achterlieten was debitageafval, afkomstig van de productie van vuurstenen artefacten en indicatoren van haarden. Deze mesolithische site is uniek in Brugge en de ruime omgeving. Het is de eerste keer dat vondsten uit deze periode op systematische wijze worden opgegraven en geanalyseerd.

De 10de-eeuwse nederzettingssporen vormen een tweede momentopname: we zien een compleet woonerf met landbouwareaal, langs een aarden weg richting Brugge, die slechts één generatie is bewoond. Een generatie lang heeft een familie de arme zandgronden geëxploiteerd, tot ze noodgedwongen moesten vertrekken doordat het droge zand in beweging geraakte en alles bedekte met een dikke laag stuifzand. Daardoor is deze unieke site, op de overgang van de vroege naar de volle middeleeuwen, zeer uniform en goed bewaard. Het vormt een nieuwe schakel in de geschiedenis van de middeleeuwen op de zandrug. Het vondstmateriaal – waaronder een unieke, zij het gefragmenteerde collectie aardwerk – vormt een referentiecollectie voor deze periode. Dit onderzoek biedt inzicht in de evolutie van de middeleeuwse landelijke nederzettingen van de Merovingers tot de late middeleeuwen.


Auteurs: Vervoort, Thomas; Verwerft, Dieter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Aardewerk (late ijzertijd-19de eeuw)

Datering: 19de eeuw, late ijzertijd (westen), late middeleeuwen, nieuwe tijd, Romeinse tijd
Typologie: losse vondsten
Materiaal: aardewerk, steengoed
Gebeurtenis:

Beschrijving:
Bij de veldkartering werden scherven aardewerk teruggevonden. Het gaat om 478 scherven waarvan de meerderheid (337) grijs aardewerk betreft. Daarnaast komen ook steengoed (85), rood aardewerk (36), proto-steengoed (15) en witbakken aardewerk (5) voor. Het aardewerk dateert uit de 13de tot de 19de eeuw. Het grootste aandeel bevindt zich in de late middeleeuwen (13de tot 15de eeuw). Het aardewerk ligt sterk verspreid over het volledige terrein: een concentratie kan niet herkend worden. Het lijkt waarschijnlijk dat het aardewerk is aangevoerd samen met bemesting en geen relatie heeft met een begraven site.
De opgraving leverde ook enkele oudere aardewerkvondsten op. De oudste scherven zijn enkele moeilijk dateerbare fragmenten handgevormd aardewerk en één scherf met kamindrukken. Deze vondsten dateren uit de late ijzertijd of Romeinse periode. De vondsten kunnen niet gelinkt worden aan sporen. Het geringe aantal vondsten en het ontbreken van sporen maken het weinig waarschijnlijk dat hier een site uit die periode is aangesneden.

Boomgaard

Typologie: boomgaarden, kuilen
Gebeurtenis:

Beschrijving:
Verspreid over het opgravingsvlak liggen 77 kuilen. De kuilen hebben een diameter van 90 cm en zijn 20 cm diep. De kuilen liggen op vrij regelmatige afstand van elkaar op lijnen met een noord-zuid oriëntatie. De gemiddelde afstand tussen de kuilen bedraagt 4 m. Het lijkt erop dat de kuilen een restant zijn van een boomgaard. Elke kuil weerspiegelt een verdwenen boom.
De kuilen oversnijden alle andere sporen. Het zijn de meest recente sporen in het vlak. De sporen zijn niet te linken aan historische kaarten.
In de periode na de nederzetting was de bodem in directe omgeving uitgeput en bedekt met een laag stuifzand. In dit landschap hadden landbouwactiviteiten geen zin en de site werd verlaten. Sindsdien was het terrein eeuwenlang niet intensief in gebruik, maar deed het dienst als boomgaard.

Glazen kraaltje (10de eeuw?)

Datering: 10de eeuw
Typologie: kleding en -accessoires
Materiaal: glas
Gebeurtenis:

Beschrijving:
De zeefstalen van de sporen leveren ook één glazen kraaltje op. Het kraaltje meet minder dan 2 mm in diameter en is uitgevoerd in diepblauw glas. Het is momenteel niet mogelijk dit kraaltje precies te dateren. Een datering in de 10de eeuw is waarschijnlijk.

Grachten (late middeleeuwen-16de eeuw)

Datering: 16de eeuw, late middeleeuwen
Typologie: grachten (infrastructuur)
Materiaal: aardewerk, steengoed
Gebeurtenis:

Beschrijving:
Er is een 55 cm brede, 20 cm diepe gracht met een noordoost-zuidwest oriëntatie. De gracht oversnijdt een andere, laatmiddeleeuwse gracht, waardoor ze jonger lijkt dan de rest van de site. Dit spoor bevat 143 scherven grijs, rood, steengoed en witbakken aardewerk, die het element dateren tussen de 14de en de 16de eeuw.

Lithische artefacten (Steentijd)

Datering: mesolithicum, steentijd
Typologie: haardplaatsen, indicaties voor vuursteenbewerking, vondstenconcentraties, werktuigen
Materiaal: kwartsiet van Wommersom, lithisch materiaal, vuursteen
Gebeurtenis:

Beschrijving:
De oudste vondsten die zijn verzameld bij de veldprospectie zijn zeven vuurstenen artefacten. Het gaat om vier afslagen, twee brokstukken en één werktuig. Het werktuig betreft een schrabber uitgevoerd in een groene, ruwkorrelige silex. Een brokstuk is sterk verbrand. De vondsten zijn verspreid aangetroffen: een concentratie kan niet onderscheiden worden.

De lithische vondstenconcentraties bij de opgraving zijn afkomstig uit drie sleuven en werden aan een grondige analyse onderworpen. De 1.994 lithische artefacten zijn vervaardigd uit vuursteen behalve één proximaal klingfragment dat uit Wommersom kwartsiet bestaat. De variatie in kleur, textuur, cortex en inclusies van de artefacten is zeer uiteenlopend. Het merendeel van de artefacten is kleiner dan 1 cm. De techniek gebruikt voor reductie bij sommige artefacten wijst op een mesolithische herkomst die ook in andere collecties uit de omgeving te observeren is.
De lithische studie wordt in een groter geheel van mesolithische vindplaatsen geplaatst en biedt zo een eerste inzicht in het steentijdbestand van noordwest België.
Een of meerdere groepjes mesolithische jagersverzamelaars verbleven een korte periode op het terrein. Het enige wat ze achterlieten was debitageafval, afkomstig van de productie van vuurstenen artefacten en indicatoren van haarden.

Metalen voorwerpen (15de-20ste eeuw)

Datering: 15de eeuw, 16de eeuw, 17de eeuw, eerste helft 20ste eeuw, tweede helft 19de eeuw, WO II
Typologie: ambachtelijke objecten, bevestigingselementen, kleding en -accessoires, munten, versieringsonderdelen van voorwerpen
Materiaal: brons, koper, lood, metaal
Gebeurtenis:

Beschrijving:
Het onderzoek levert in totaal 35 voorwerpen in metaal op. Geen enkele metalen vondst kan gelinkt worden aan een spoor.
In het opgravingsvlak zijn onder meer 9 munten gevonden. Het gaat steeds om relatief recente, Belgische munten. De munten zijn geslagen tussen 1874 en 1950, onder koningen Leopold II, Albert I en Leopold III. Opvallend is de aanwezigheid van 2 oorlogsmunten, uitgegeven onder Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog.
Daarnaast is ook een Amerikaanse uniformknoop uit de Tweede Wereldoorlog gevonden. Het gaat om een ronde knoop met daarop het Grootzegel van de Verenigde Staten, met de arend, het schild en de spreuk ‘E PLURIBUS UNUM’. Dit is een standaardknoop van het Amerikaanse leger in die periode.
De oudste vondsten zijn een knop, een mantelhaakje en twee gespen. Deze bronzen en koperen voorwerpen dateren uit de 15de tot 17de eeuw.
De metaalvondsten worden aangevuld met 14 verzegelloodjes. De loodjes zijn waarschijnlijk gebruikt als afsluiting van zakken mest, gedateerd in de 19e eeuw. Geen enkel metalen voorwerp kan gelinkt worden aan de middeleeuwse site.

Sporen vroege ijzertijd

Datering: vroege ijzertijd
Typologie: gebouwplattegronden, ploegsporen, standgreppels
Gebeurtenis:

Beschrijving:
gebouwplattegrond uit de vroege ijzertijd met standgreppel (vermoedelijk; dit staat nog niet vast).

Woonerf (10de eeuw)

Datering: 10de eeuw
Typologie: bijgebouwen, erven, grachten (infrastructuur), greppels, holle wegen, houtige beplantingen, karrensporen, kuilen, onverharde wegen, paalsporen, perceelsgreppels, ploegsporen, schuren, vaatwerk, waterputten, woonhuizen
Materiaal: aardewerk, bot (dierlijk), natuursteen, schelp
Gebeurtenis:

Beschrijving:
De sporen bestaan uit 52 paalsporen, 5 grachten, 5 (onderdelen van) wandgreppels, 5 ploegsporen, 3 kuilen, 3 natuurlijke sporen, 1 boomkuil, 1 weg en 1 waterput.
Het gebouw bestaat uit 45 sporen. Het gaat om paalsporen, delen van de wandgreppel en paalsporen in de wandgreppel. Mogelijk verklaart erosie het ontbreken van interne, oppervlakkige structuren. Dit type woning wordt voorzichtig in de 10de eeuw gedateerd. De voorzichtigheid houdt verband met het gebrek aan gebouwen uit die periode.
Ten noorden van het gebouw liggen verschillende kuilen. Ten zuiden van het gebouw ligt nog een gracht, parallel aan de wanden. Deze gracht bakent het woonerf af. De gracht stopt voor de korte zijde van het gebouw.
Ten zuidwesten van de gracht ligt een bijgebouw. Mogelijk gaat het om een afdak of kleine schuur.
Ten noordwesten van het woonerf ligt een waterput. Nergens zijn sporen van bekisting gevonden. Waarschijnlijk is de oostelijke zijde de oorspronkelijke wand van de waterput.
De weg is geflankeerd door twee grachten. De grachten dienen als afbakening. De basis van de weg is doorsneden door verschillende karrensporen. Telkens de karrensporen zich te diep in het zand snijden, is de ligging van de rijweg verschoven. Twee duidelijke rijstroken zijn zichtbaar. Na verloop van tijd is de volledige breedte van de weg gebruikt.
Van de 45 sporen die deel uitmaken van het woonerf bevatten er 18 aardewerk. Uit de vulling van de paalkuilen zijn 57 scherven gerecupereerd. Ruim de helft van deze scherven is iets kleiner of niet veel groter dan 1cm². Behalve twee importscherfjes uit het Rijnland behoren alle scherven tot het lokaal grijs aardewerk. Een wandfragment van een vroeg Rijnlands baksel behoort mogelijk tot het roodbeschilderd aardewerk. Het tweede fragment betreft een rand in zogenaamde Badorfkeramiek. Mogelijk zijn enkele scherfjes lokaal aardewerk op een pottenbakkerswiel vervaardigd, maar door de sterke fragmentatiegraad is dit moeilijk te achterhalen. Slechts twee randjes van kogelpotten werden aangetroffen. Roetsporen op de buitenzijde getuigen van het gebruik als kookpot. In de wandgreppels werden 17 wandscherven en twee kleine randjes ontdekt. Beide randjes en alle wandfragmenten behoren morfologisch tot kogelpotten. Dit aardewerk is sterk gefragmenteerd en bovendien ook sterk verweerd. De aangetroffen waterput bevat 8 scherven waaronder 1 randfragment. De andere scherven uit deze waterput zijn wandfragmenten in reducerend gebakken handgevormd aardewerk. De gracht die het woonerf afbakent bevat twee wandscherven. Het meest diagnostische stuk betreft een zware rand in een Rijnlands zeer hard baksel. Vermoedelijk betreft het zogenaamd Rijnlands roodbeschilderd aardewerk. Het randtype komt overeen met zogenaamde kookkannen en tuitpotten en mag gedateerd worden in de laat-Karolingische periode.
De opgraving leverde in totaal zestien fragmenten van twee soorten veldsteen op uit de vulling van de waterput.
Drie houtskoolstalen zijn weerhouden voor een C14-datering. De stalen stammen uit uiteenlopende sporen: een paalspoor, een gracht en ploegsporen. Het leverde data op van de 8ste (720) tot de 13de eeuw (1260).
De archeologische opgraving leverde zeven visgraten op, afkomstig uit de vulling van paalsporen. Op basis van een determinatie gaat het voornamelijk om platvis, specifiek een pladijs, tweemaal een niet nader bepaalde platvis, een niet nader bepaalde vis, een schelpfragmentje van een mossel en een schar. Dit is vergelijkbaar met 10de- tot 12de-eeuwse contexten uit Gent.
De ploegsporen zijn van een eergetouw, de voorloper van de keerploeg. Voor een goede bewerking van de grond is een bewerking in twee richtingen loodrecht op elkaar nodig, waardoor een ruitpatroon ontstaat. Dat weerspiegelt zich in de sporen in het vlak. Het gebruik van een eergetouw sluit aan bij de datering van de gebouwplattegrond.


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Barrièrestraat [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/218791 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.